Nu heeft Hij echter een zoveel voortreffelijker bediening ontvangen, zoals Hij ook van een beter verbond Middelaar is: een verbond dat in betere beloften is vastgelegd. (Hebreeën 8:6)

Nu heeft Hij echter een zoveel voortreffelijker bediening ontvangen, zoals Hij ook van een beter verbond Middelaar is: een verbond dat in betere beloften is vastgelegd. (Hebreeën 8:6)


Wanneer we het antwoord zoeken op de vraag wie er gedoopt moeten worden, beginnen we niet bij het Bijbelse onderwijs van de verbonden. Nee, we beginnen bij de Nieuw Testamentische teksten die direct over de doop gaan. Maar hoe dieper we graven en de verbondstheologie bestuderen, hoe meer we daarin bevestiging en onderbouwing vinden van onze conclusies.

1. In het Nieuwe Testament ontdekken we de natuur van de doop uitgestalt

Per definitie wordt er iets gezegd over degene die gedoopt wordt. En de centrale betekenis daarvan is dat degene die gedoopt wordt, reddend verenigd wordt met Christus. We zijn het erover eens dat de definitie van de Westminster Confession of Faith in haar essentie Bijbels is:

“De doop is een Nieuw Testamentisch sacrament, ingesteld door Christus, niet enkel als een plechtige opname van de gedoopte in zichtbare kerk, maar ook voor hem als een teken en zegel van het genadeverbond, van zijn inlijving in Christus, van wedergeboorte, de afwassing van zonde en van zijn overgave aan God door Jezus Christus om in een nieuw leven te wandelen…” (Hoofdstuk 28)

2. In elk duidelijk Nieuw Testamentisch voorbeeld, legt degene die gedoopt wordt een geloofwaardig getuigenis af van geloof in Jezus Christus voordat hij gedoopt word.

Om op grond hiervan de kinderen de doop te onthouden wordt een stilzwijgend argument genoemd. Maar dat is een oneerlijke beschuldiging. Onthouding van een praktijk waarover de Bijbel zwijgt is niet verkeerd. Maar wanneer we een positieve praktijk bouwen op een veronderstelde ongeschreven stelling bouwen we op dit stilzwijgend argument.

Elke tekst die aangedragen wordt om de kinderdoop te onderbouwen blijkt leeg, afgezien van het verlangen om deze te vinden en de vooronderstellingen die in de tekst gelegd worden.

Voor zulken is het Koninkrijk
Mattheüs 19:13 wordt vaak gebruikt door vooraanstaande theologen om de kinderdoop te onderbouwen.

“Toen werden kinderen bij Hem gebracht, opdat Hij de handen op hen zou leggen en zou bidden; maar de discipelen bestraften hen. Maar Jezus zei: Laat de kinderen begaan en verhinder hen niet bij Mij te komen, want voor zodanigen is het Koninkrijk der hemelen.”

We delen de verontwaardiging van B.B. Warfield, een voorstander van de kinderdoop, die zegt, “Wat heeft dit vers met de kinderdoop te maken?” We zien, in het gerelateerde gedeelte in Markus dat Jezus hen zegent en verder zien we dat Jezus Zijn handen op hen legt. Maar we zien hier geen plechtige ceremonie die aangeeft dat kinderen erkend worden als opgenomen in het Genadeverbond.

Het bidden om zegen voor een kind zou heel natuurlijk zijn, afgezien van zo’n beperkte betekenis.

En voor uw kinderen
Ook Handelingen 2:39 is aangedragen als onderbouwing voor de kinderdoop. “Want voor u is de belofte en voor uw kinderen…” De zin wordt meestal niet afgemaakt. Maar de Schrift zegt verder “…en voor allen die veraf zijn, zovelen als de Heere, onze God, ertoe roepen zal.”

De context heeft een specifieke geestelijke belofte op het oog, namelijk de vergeving van zonden en de vervulling met de Heilige Geest. We kunnen niet zeggen dat deze belofte verbonden wordt aan iedereen in de menigte voor de ogen van Petrus (de “u” in de tekst”), maar enkel aan “zovelen als de Heere, onze God, ertoe roepen zal.” Wat daar belooft wordt kan niet behoren tot “…allen die veraf zijn…” maar alleen tot “zovelen als de Heere, onze God, ertoe roepen zal.” Als deze zin de eerste en derde groep in aanmerking doet komen, dan komen ook de “kinderen” in aanmerking. Maar dat wat belooft wordt, behoort niet toe aan de kinderen van de gelovigen, buitenom de krachtdadige roeping.

Alleen de kinderen die deze reddende genade van God ontvangen mogen beschouwd worden als erfgenamen van deze geestelijke beloften.

De huisteksten
Ook de huisteksten worden aangedragen als bewijs voor kinderdoop in het Nieuwe Testament. Het gaat om vier gevallen: Cornelius (Handelingen 10), Lydia (Handelingen 16), de gevangenbewaarder (Handelingen 16), Stefanas (1 Korinthe 1).

Geen van deze teksten zeggen dat er pasgeboren kinderen in die huizen waren. Om hier de kinderdoop op te baseren moet je twee dingen vooronderstellen, allereerst dat er pasgeboren kinderen in dat huis waren en ten tweede dat ieder individu, zonder uitzondering, binnen dat huishouden bedoelt wordt.

Met de laatste vooronderstelling van die twee hebben we als Calvinisten al geworsteld met betrekking tot de term “wereld” in de Schrift. En de eerste is onhoudbaar. Samen wordt dit onvoorstelbaar, ook omdat we in de Bijbel zelf het patroon vinden voor deze huisdopen.

Het hele huis van Cornelius kwam samen om naar Petrus te luisteren. De Heilige Geest viel op hen allemaal en ze ontvingen allemaal de bovennatuurlijke gaven van de Geest. Vervolgens werden ze allemaal gedoopt. Eerst sprak Paulus het Woord van de Heere tot het huishouden van de gevangenbewaarder, vervolgens werden ze allemaal gedoopt. Na de doop verheugden ze zich allemaal dat ze tot geloof in God gekomen waren.

Het horen van het Woord en het geloven in die prediking kan nauwelijks aan pasgeboren kinderen toegeschreven worden. Ongetwijfeld was dit het patroon voor de andere gevallen van huisdopen. In het geval van Lydia is het vrijwel zeker dat ze niet als vrouw met een pasgeboren kindje rondreisde als verkoopster. De Bijbel vertelt niet dat ze getrouwd was, laat staan dat ze kinderen had. De kinderdoop kan hier alleen gevonden worden door hen die de kinderdoop daar verlangen.

De kinderen geheiligd
1 Korinthe 7:14 is een andere geliefde tekst. Daar lezen we dat de kinderen “heilig” zijn. De tekst kent geen verwijzing naar lidmaatschap van de gemeente, ook niet indirect. Er wordt hier gesproken over gemengde huwelijken waarin enkel de vader of enkel de moeder gelovig is.

De vraag is of deze relaties juist, moreel en heilig zijn voor degenen die na een huwelijk met een ongelovige tot geloof gekomen zijn. Paulus redeneert van het voor de hand liggende naar het twijfelachtige. Het is duidelijk dat de kinderen geen onwettige kinderen zijn. Ze zijn geboren binnen de veiligheid van een huwelijk. Ze zijn heilig. Daarom is het ook duidelijk dat de huwelijksrelatie heilig is. Ze hoeven zich niet schuldig te voelen, ook hoeven ze er niet naar te verlangen om vrij te zijn van deze huwelijksverplichtingen.

Als het woord “heilig” een verbondsrelatie of cultische zuiverheid suggereert, waardoor kinderen in aanmerking komen voor de doop, dan komt ook de ongelovige man of vrouw in aanmerking voor de doop.

Het werkwoord “geheiligd” heeft dezelfde wortel en betekenis als het bijvoeglijke naamwoord “heilig”. En het is deze heiligheid van de gelovige man of vrouw die deze tekst behandelt.

Met zo’n gebrek aan Nieuw Testamentische bewijzen voor de kinderdoop moeten de voorstanders van deze praktijk zich terugtrekken tot het Oude Testament en tot het argument van de eenheid van de verbonden.

De praktijk van de doop van kinderen van gelovigen is gebaseerd op Oud Testamentische geschriften, of op teksten van het Nieuwe Testament waarin geschiktheid voor de kinderdoop gelegd wordt met een verlangen en vooronderstelling die voortkomt uit het Oude Testament.

Historische verbondstheologie en de kinderdoop

Het argument rust op de conclusie die ongeveer zo luidt: Er is eenheid tussen het Oude en Nieuwe Verbond. Besnijdenis in het Oude Testament loopt parallel met de doop in het Nieuwe Testament. De kinderen van gelovigen werden in het Oude Testament besneden, daarom worden kinderen van gelovigen in het Nieuwe Testament gedoopt.

Velen stellen dat deze conclusie zo sterk is dat het zwijgen van het Nieuwe Testament over de kinderdoop een belangrijk argument is voor hun standpunt. Het Nieuwe Verbond lijkt zoveel op het Oude, en de doop loopt zo parallel aan de besnijdenis, dat de kinderdoop in de praktijk moet worden gebracht, tenzij het Nieuwe Testament dit uitdrukkelijk verbiedt.

Zoals B.B. Warfield zegt, “Het is waar dat er geen uitdrukkelijk gebod is in het Nieuwe Testament om pasgeboren kinderen te dopen en het is waar dat er geen enkel gedeelte is wat zo strikt impliceert dat dit zo is waaruit we kunnen opmaken dat pasgeboren kinderen gedoopt worden. Als zo’n uitdrukkelijk gebod nodig was om de praktijk te rechtvaardigen, dan zou het volkomen ongerechtvaardigd zijn. Maar het gebrek aan een uitdrukkelijk gebod is iets verre van het verbieden van deze praktijk. En als de continuïteit van de gemeente door de eeuwen heen gehandhaafd kan worden, dan moet de rechtvaardiging voor de kinderdoop niet gezocht worden in het Nieuwe Testament maar in het Oude Testament waar de fundamenten van de gemeente liggen. Niets minder dan een feitelijk verbod in het Nieuwe Testament zou ons het weglaten van deze praktijk rechtvaardigen.”

1. Een hermeneutisch gebrek

Hier maken we onmiddellijk ons eerste bezwaar. Dit is een ernstig hermeneutisch gebrek.

Hoe kan een kenmerkend Nieuw Testamentische instelling haar volkomen, en zelfs haar enige, grond vinden in het Oude Testament? Dit is in strijd met elk rechtvaardig besef van Bijbelse theologie en tegen alle gezonde interpretatieregels.

In zijn boek The Interpretation of Prophecy zegt Patrick Fairbairn: “Er kan geen betrouwbaarder principe van interpretatie zijn dan dat alles wat de vorming en bestemming van de Nieuw Testamentische gemeente beïnvloedt, haar duidelijkste bepaling moet vinden in het Nieuwe Testament. Dit principe treft de wortel van vele valse conclusies en het principe wat het pausdom heeft grootgebracht en de gemeente terug zou sturen naar de tijd van relatieve duisternis en onvolmaaktheid in een schaduw van haar normale en vervolmaakte toestand.”

Wanneer je het toestaat om met voorbeelden uit het Oude Testament principes in het Nieuwe Testament met betrekking tot de gemeente te veranderen, heb je hermeneutisch de deur geopend voor de gruwelen van Rome. Op basis van deze interpretatieregels zijn priesters en de mis gerechtvaardigd. De duidelijkste uitdrukking van dat wat normatief is voor instellingen van het Nieuwe Verbond, vinden we in relatie tot het Nieuwe Verbond.

2. Een theologisch gebrek

Het is niet nieuw voor degenen die gelovigen dopen om de verbondstheologie aan te hangen. Ook in de zeventiende eeuw werd dit al gedaan. We zien dat God met de mens omgaat in een verbondsstructuur. We geloven dat elk verbond wat met mensen gemaakt is vanaf de val in essentie één is.

In alle tijden is er één levensregel geweest — Gods morele wet. Gods maatstaf van rechtvaardigheid was dezelfde voordat Mozes de Tien Geboden ontving en ook vandaag is die maatstaf nog hetzelfde. En sinds de val is er in alle historische verbonden maar één weg tot redding geweest. Het Evangelie waardoor Adam is gered, is hetzelfde als dat waardoor wij gered zijn. Genesis 3:15 verkondigd een redding die enkel uit genade en door het geloof in Christus ontvangen wordt.

De fundamentele verschillen tussen deze historische verbonden in deze essentiële zaken zijn verschillen van Bijbelse theologie. De beloften van het Evangelie zijn met elk tijdperk van openbaring duidelijker geworden, hoewel ze identiek hetzelfde waren. De morele wet werd meer volledig uiteengezet, maar nooit veranderd. We zijn het dus eens over de eenheid van de verbonden die we in de Bijbel tegenkomen.

Eenheid, maar ook verschil
Maar voorstanders van de kinderdoop zijn nalatig geweest in het definiëren van de verschillen tussen de uitwerking van het Genadeverbond. Zoals dispensationalisme de fout maakt om de essentiële eenheid tussen de verbonden sinds de val over het hoofd te zien, zo zijn er veel ernstige fouten ontstaan door een gebrek aan erkenning voor de verschillen in deze historische verbonden.

We zien hiervan een voorbeeld in het feit dat de Reformatoren geen onderscheidt maakten tussen gemeente en de staat. Onder Mozes gingen de gemeente en de staat samen op. Onder Christus moet de omvang van de gemeente en de staat niet als identiek beschouwd worden. Onder Mozes bestuurden richters en koningen de gemeente terwijl profeten hun gezag voelbaar maakten in de overheid. Onder Christus moet de gemeente strikt los staan van de staat. We moeten zowel de eenheid als de verschillen definiëren.

Consequent in de aanwezige verschillen
Onbewust hebben voorstanders van de kinderdoop het verschil erkent tussen het Oude en Nieuwe Testament met betrekking tot de vorming van de gemeente en haar instellingen. Onder het Oude Verbond werden de oudere zonen en slaven besneden en zo opgenomen in de zichtbare gemeente. Nu worden alleen de pasgeboren kinderen van gelovige ouders gedoopt. In het Oude Testament kwamen kinderen al op jonge leeftijd naar het Pascha. Nu mogen kleine kinderen niet deelnemen aan het Avondmaal. Waarom dit verschil? Wanneer het principe van dit verschil wordt geformuleerd, zullen pasgeboren kinderen ook uitgesloten worden van de doop.

Jeremia 31:31-34 is cruciaal voor het uitdrukken van het verschil tussen de verbonden. Deze tekst wordt aangehaald in Hebreeën 8 en opnieuw in Hebreeën 10 om te bewijzen dat Christus “van een beter verbond Middelaar is.” Er wordt een nadrukkelijke tegenstelling gemaakt in vers 31 en 32. De verschillen zijn zo opvallend en ingrijpend dat het ene verbond “Nieuw” wordt genoemd, er op wijzend dat het andere oud is.

De Joden onder het Oude Verbond waren gewaarschuwd dat er revolutionaire veranderingen zouden plaatsvinden. Het geldende verbond was ontoereikend, behalve ter voorbereiding op het Nieuwe. De heerlijkheid van het Nieuwe Verbond is zo overtreffend dat ze de vernietiging van het Oude moesten verwachten. Dit gedeelte geeft aan dat er twee essentiële verschillen werden ingeluid bij uitstorting van de Heilige Geest. Deze uitstorting van de Heilige Geest maakte de verandering van het Verbond mogelijk.

Van uitwendig naar inwendig
Het eerste verschil vinden we in Jeremia 31:33. Het Oude Verbond werd gekenmerkt door uiterlijk formalisme. Het Nieuwe Verbond zou gekenmerkt worden door innerlijk geestelijk leven. Dit is geen absoluut verschil maar wel een duidelijke tegenstelling. Zeker was er geestelijk leven en hartelijke toewijding aan God in het Oude Testament. Het geloof van Abraham zou anderen beschamen. We moeten ons afvragen of er ooit iemand geweest is dan Christus zelf die het gebedsleven van David geëvenaard heeft. Mozes sprak met God van aangezicht tot aangezicht.

Toch zijn dit slechts verfrissende stromen temidden van de Oud Testamentische aandacht voor uiterlijke, formele en nationale godsdienst. Er zijn een hoop uiterlijke regels, een geschiedenis van formele godsdienst en een grote vereenzelviging van de gemeente en de natie. Er wordt relatief weinig aandacht besteed aan het innerlijke leven. Wanneer iemand besneden werd, werd hij als Jood beschouwd. Wanneer hij zich aan de uiterlijke praktijken hield, werd hij rein genoemd en was hij welkom bij de erediensten.

Paulus vertelt ons dat dit systeem een strikte leermeester was die een kind bij elke afslag vertelt wat het moet doen.

Maar de Nieuw Testamentische gemeente is opgegroeid. In tegenstelling tot het Oude is het innerlijk, geestelijk en persoonlijk. Zeker is er uiterlijke formaliteit onder het Nieuwe Verbond, maar die is minimaal. En de meeste formele instellingen vestigen de aandacht op het innerlijke. Het Nieuwe Testament dringt overal aan op persoonlijk zelfonderzoek en past haar waarheden telkens geestelijk toe. Er is een duidelijke verschuiving naar het herkennen van ontvangen genade op elk moment.

Van schaduw naar werkelijkheid
Jeremia 31:34 laat het tweede verschil zien. Er zal een groot contrast zijn in de kennis van degenen onder het Nieuwe Verbond. De komst van de Geest geeft een nieuwe dimensie van leven aan de gemeente, maar ook een nieuwe dimensie van licht. Onder het Nieuwe Verbond zal iedereen de Heere kennen, “vanaf hun kleinste tot hun grootste toe.” Het onderwerp van hun kennis zal geen schaduw zijn maar de levende werkelijkheid van Christus.

De geheimenissen die in het Oude Testament verborgen zijn, zullen aan hen geopenbaard worden. De manier van onderwijs zal anders zijn dan de terugkerende ceremonieën, want ze zullen allemaal de Heere kennen. Zo zien we dat het Nieuwe Verbond in groot contrast staat met het Oude in dat de leden meer licht en leven kennen.

Het avondmaal en de doop
Dit verschil is nergens zo duidelijk als in de erediensten. De aanbidding in het Nieuwe Testament staat in groot contrast met de instellingen in het Oude Testament. Dit zien we in het Avondmaal die haar overeenstemming vind in het Oud Testamentische Pascha. De grote geestelijke werkelijkheid van verlossing door bloed wordt uitgetekend in het Pascha, maar wordt enigszins verduisterd onder een uiterlijke en formele atmosfeer. Ook combineert deze ceremonie de tekenen van persoonlijke verlossing en nationale bevrijding.

Zelfs degenen die geen kennis hadden van de geestelijke verlossing namen hieraan deel. En dit moesten ze ook want hun nationale leven kwam voort uit de herdenking van deze historische gebeurtenis. Ook hele jonge kinderen namen deel aan het Pascha, zodat ze naar de betekenis daarvan zouden vragen en de tekenen van verlossing zouden begrijpen (zie Exodus 12:24-27, enz.).

In het Nieuwe Testament is dit heel anders. 1 Korinthe 11:23:30 geeft instructies voor de meest formele ceremonie van het Nieuwe Verbond. Hier komen jonge kinderen niet. Alleen zij die niet “onwaardig” zijn en zichzelf “beproeven” zijn welkom aan het feestmaal ter herinnering aan onze verlossing. Het wordt niet gekenmerkt door het nationalisme van het Oude Verbond. Iedereen wordt opgeroepen om zichzelf te “beproeven” voordat ze deelnemen. Ze moeten onderscheiden of ze niet “onwaardig” zijn — een persoonlijke ontvanger van genade. Ze moeten zichzelf “beproeven” — op innerlijk, geestelijk licht dat dit verbond in het bijzonder kenmerkt. Dit geestelijke leven en licht zijn voorwaarden om deel te nemen aan deze uitwendige en formele vorm van aanbidding.

Hetzelfde geldt voor het water van de doop. Deze ceremonie verlaat het Nieuw Testamentische patroon niet om terug te keren naar het oude patroon. Het behoort toe aan hen die niet “onwaardig” zijn en zichzelf “beproeven.” Bekering en geloof worden overal vereist als voorwaarden voor de doop.

Om het samen te vatten: Onder het Oude Verbond werd alles wat geestelijk was vereenzelvigd met een uiterlijke natie. Onder het Nieuwe Verbond wordt alles wat uiterlijk is vereenzelvigd met een geestelijke natie.

Onder het Oude Verbond werd alles wat geestelijk was vereenzelvigd met een uiterlijke natie. Onder het Nieuwe Verbond wordt alles wat uiterlijk is vereenzelvigd met een geestelijke natie.

3. Exegetische gebreken

Dan zijn er ook ook nog een aantal exegetische gebreken in de theologie van voorstanders van de kinderdoop.

Gelovige ouders
Velen hebben als volgt geredeneerd: “De kinderen van gelovigen werden in het Oude Testament besneden, daarom worden kinderen van gelovigen in het Nieuwe Testament gedoopt.”

Hoewel het geloof in het geval van Abraham vooraf ging aan de besnijdenis van zijn kinderen, kunnen we niet zeggen dat dit de regel was voor deze Oud Testamentische ceremonie. Er waren tijden dat het geloof van hen die besneden werden of het geloof van hun ouders zo goed als genegeerd werd. In de tijd van Jozua werd het hele volk op één dag besneden. Ze maakten zich geen zorgen om persoonlijke uitverkiezing of persoonlijk geloof. Het werd duidelijk toegediend als een teken het uiterlijke voorrecht om tot de uitgekozen natie te behoren.

De besnijdenis werd nooit onthouden omdat de ouders geen persoonlijk geloof hadden. Zelfs toen de profeten het Joodse volk aanklaagden omdat hun hart onbesneden was, stelden ze niet voor dat de zonen van deze onbekeerde Joden uitgesloten zouden worden van de besnijdenis. De zoektocht om in deze teksten een rechtvaardiging te vinden voor de doop van kinderen met gelovige ouders is volkomen onbevredigend.

Erfgenaam van de beloften
Ook wordt er gezegd dat de doop een teken is van delen in de geestelijke beloften van genade onder het Nieuwe Verbond. De besnijdenis was een teken van delen in dezelfde geestelijke beloften onder het Oude Verbond. Dit is slechts deels waar. De doop is een teken van geestelijke zegen in Christus, en alleen dat. Ook de besnijdenis beeldde eenheid uit met Christus in Zijn dood en delen in de geestelijke zegeningen (zie Kolossenzen 2:11-13).

Maar daar moet meer over gezegd worden. De onderscheidende aspecten van de verbonden zijn verbonden aan haar tekenen zoals zeker ook de gemeenschappelijke aspecten aan haar tekenen verbonden zijn.

In het Avondmaal en het Pascha wordt de verlossing door bloed aangeduid. Toch verschillen ze hierin: De oude ceremonie gaf het uitwendige en nationale aspect weer van dat verbond. De Nieuwe ceremonie benadrukt het innerlijke en persoonlijke aspect van het Nieuwe Verbond. Daarom kon de 13-jarige Ismael besneden worden terwijl Abraham ervan verzekerd was dat Ismael niet zou delen in de geestelijke zegeningen. Maar voor hem en andere niet-uitverkoren Joden was het gepast om zich doormiddel van de besnijdenis te identificeren met de uiterlijke aspecten van zegen en bestuur. Het was juist om besneden te worden als letterlijk zaad, als erfgenaam van het letterlijke land en als iemand door wie, naar het vlees, de Messias zou komen, zonder geestelijk zaad en erfgenaam van de hemel te zijn.

De doop kent geen aardse betekenis. In de doop worden geen zegeningen uitgebeeld die ontvangen kunnen worden buitenom ontvangen genade.

Geestelijk nageslacht
Er wordt veel waarde gehecht aan de formule, “u en uw nageslacht na u.” Voorstanders van de kinderdoop dringen aan op een uiterlijke en letterlijke betekenis van deze term “nageslacht.” In hun opzet vind Abraham’s nageslacht haar overeenstemming in het fysieke nageslacht van gelovigen. Dit wordt gedaan terwijl het feit dat het Nieuwe Testament vele zegt over het verbond met Abraham volkomen wordt genegeerd. Het verbond met Abraham staat centraal in het Nieuwe Testament. Romeinen 4, Romeinen 9, en Galaten 3 en 4, vooral Galaten 3:7, leggen het punt uit dat gelovigen, en gelovigen alleen, het nageslacht van Abraham zijn. Deze teksten benadrukken verder dat de beloften die eeuwig en geestelijk zijn het fysieke zaad niet toebehoren.

Romeinen 9 bespreekt Abraham’s onmiddellijke en fysieke nageslacht. Sommigen waren nageslacht naar het vlees, sommigen naar de geest. Er was een persoonlijke verkiezing binnen de gezinsverkiezing. Abraham kon niet zijn onmiddellijke nageslacht als erfgenamen van de beloften beschouwen. “…niet de kinderen van het vlees zijn kinderen van God, maar de kinderen van de belofte worden als nageslacht gerekend” (Romeinen 9:8). Hoe kunnen gelovigen vandaag de dag steunen op de belofte aan Abraham die duidelijk uitgelegd wordt in het Nieuwe Testament en grotere verwachtingen hebben voor hun kinderen dan Abraham het recht toe had? Het Nieuwe Testament zwijgt niet over dit nageslacht, het zijn alleen de gelovigen!

4. Praktische gebreken

Als laatste zijn er nog praktische gebreken met de theologie van voorstanders van de kinderdoop.

Degenen die pasgeboren kinderen besprenkelen staan voor een dilemma. Of ze moeten met de definitie van de doop knoeien om het iets minder te laten betekenen dan persoonlijke vereniging met Christus zoals de Bijbel het duidelijk leert; of ze zullen ertoe gedreven worden om het behoud van pasgeboren kinderen te onderwijzen of veronderstelde wedergeboorte.

Wanneer de eerste weg ingeslagen wordt, zal ook de Nieuw Testamentische visie op de gemeente en de tucht worden verdraaid. Wanneer iemand die nog niet gered is gezien word als lid van Christus’ lichaam, dan komt er grote spanning te staan op wat het Nieuwe Testament leert over lidmaatschap en gemeenschap.

Wanneer de tweede weg wordt ingeslagen, zal dit grote invloed hebben op de opvoeding. Hoe spreken ouders en voorgangers de kinderen aan wanneer ze beschouwd worden als verenigd met Christus? Helaas laat veel literatuur van degenen die voorstander zijn van de kinderdoop zien dat ze ernaar neigen hen als gelovigen aan te spreken, niet als zielen die het Evangelie nodig hebben.

Let op het interessante historische geschil over dit onderwerp door voorstanders van de kinderdoop H.Thornwell en R.L.Dabney aan de ene kant en Charles Hodge aan de andere kant.

Historisch perspectief

Ik kan meevoelen met hen die worstelen met het onderwijs van de doop. Ik weet nog dat ik graag overtuigd wilde raken van de kinderdoop. Dat zou zoveel praktische voordelen hebben. Een andere factor is de grote geschiedenis van godvruchtige mannen die kinderen doopten, zeker onder de Reformatoren en Puriteinen.

Maar zoals de geschiedenis mij een probleem gaf, stelde ze ook een oplossing voor. De kinderdoop is duidelijk verbonden aan sacralisme in de kerkgeschiedenis. Nadat Constantijn en zijn medewerkers het idee doorgevoerd hadden dat de gemeente en de staat samen konden gaan, liet de doop niet alleen zien dat iemand lid was van Christus’ gemeente, maar ook burger was van de staat.

De Wederdopers in de Middeleeuwen maakten zich niet allereerst zorgen over degenen die gedoopt mochten worden en op welke manier er gedoopt moest worden maar over de zuiverheid van de gemeente. De geloofsdoop is altijd het natuurlijke gevolg van een geloofsgemeenschap. Toen Zwingli nauw samenwerkte met de Wederdopers (die hij later ter dood hielp veroordelen) had hij een andere visie op de gemeente dan later. Als gevolg daarvan leerde hij eerst ook de geloofsdoop. Maar toen hij overging naar het concept van de staatskerk, verdedigde hij vurig de kinderdoop.

Zo ook in Engeland. Lang had het concept van een staatskerk geheerst en er was weinig belangstelling voor de dooppositie. Maar zodra de afgescheiden beweging op gang kwam gingen ze als vanzelf gelovigen dopen. Zoals onjuiste sacralistische principes uit het Oude Testament gehaald werden, zo berustte de terugtrekking van nationale godsdienst naar gezinsgodsdienst op Oud Testamentische praktijken. Wanneer de vorming en tucht van de Nieuw Testamentische gemeente recht opgevat wordt, zal het overblijfsel van de kinderdoop wegvallen.

Dit zijn kwesties waarover we de gemeenschap met broeders die kinderen dopen niet willen verliezen. Toch zijn dit ook principes die we niet omwille van gemeenschap overboord willen zetten.

Wanneer we het antwoord zoeken op de vraag wie er gedoopt moeten worden, beginnen we niet bij het Bijbelse onderwijs van de verbonden. Nee, we beginnen bij de Nieuw Testamentische teksten die direct over de doop gaan. Maar hoe dieper we graven en de verbondstheologie bestuderen, hoe meer we daarin bevestiging en onderbouwing vinden van onze conclusies.

1. In het Nieuwe Testament ontdekken we de natuur van de doop uitgestalt

Per definitie wordt er iets gezegd over degene die gedoopt wordt. En de centrale betekenis daarvan is dat degene die gedoopt wordt, reddend verenigd wordt met Christus. We zijn het erover eens dat de definitie van de Westminster Confession of Faith in haar essentie Bijbels is:

“De doop is een Nieuw Testamentisch sacrament, ingesteld door Christus, niet enkel als een plechtige opname van de gedoopte in zichtbare kerk, maar ook voor hem als een teken en zegel van het genadeverbond, van zijn inlijving in Christus, van wedergeboorte, de afwassing van zonde en van zijn overgave aan God door Jezus Christus om in een nieuw leven te wandelen…” (Hoofdstuk 28)

2. In elk duidelijk Nieuw Testamentisch voorbeeld, legt degene die gedoopt wordt een geloofwaardig getuigenis af van geloof in Jezus Christus voordat hij gedoopt word.

Om op grond hiervan de kinderen de doop te onthouden wordt een stilzwijgend argument genoemd. Maar dat is een oneerlijke beschuldiging. Onthouding van een praktijk waarover de Bijbel zwijgt is niet verkeerd. Maar wanneer we een positieve praktijk bouwen op een veronderstelde ongeschreven stelling bouwen we op dit stilzwijgend argument.

Elke tekst die aangedragen wordt om de kinderdoop te onderbouwen blijkt leeg, afgezien van het verlangen om deze te vinden en de vooronderstellingen die in de tekst gelegd worden.

Voor zulken is het Koninkrijk
Mattheüs 19:13 wordt vaak gebruikt door vooraanstaande theologen om de kinderdoop te onderbouwen.

“Toen werden kinderen bij Hem gebracht, opdat Hij de handen op hen zou leggen en zou bidden; maar de discipelen bestraften hen. Maar Jezus zei: Laat de kinderen begaan en verhinder hen niet bij Mij te komen, want voor zodanigen is het Koninkrijk der hemelen.”

We delen de verontwaardiging van B.B. Warfield, een voorstander van de kinderdoop, die zegt, “Wat heeft dit vers met de kinderdoop te maken?” We zien, in het gerelateerde gedeelte in Markus dat Jezus hen zegent en verder zien we dat Jezus Zijn handen op hen legt. Maar we zien hier geen plechtige ceremonie die aangeeft dat kinderen erkend worden als opgenomen in het Genadeverbond.

Het bidden om zegen voor een kind zou heel natuurlijk zijn, afgezien van zo’n beperkte betekenis.

En voor uw kinderen
Ook Handelingen 2:39 is aangedragen als onderbouwing voor de kinderdoop. “Want voor u is de belofte en voor uw kinderen…” De zin wordt meestal niet afgemaakt. Maar de Schrift zegt verder “…en voor allen die veraf zijn, zovelen als de Heere, onze God, ertoe roepen zal.”

De context heeft een specifieke geestelijke belofte op het oog, namelijk de vergeving van zonden en de vervulling met de Heilige Geest. We kunnen niet zeggen dat deze belofte verbonden wordt aan iedereen in de menigte voor de ogen van Petrus (de “u” in de tekst”), maar enkel aan “zovelen als de Heere, onze God, ertoe roepen zal.” Wat daar belooft wordt kan niet behoren tot “…allen die veraf zijn…” maar alleen tot “zovelen als de Heere, onze God, ertoe roepen zal.” Als deze zin de eerste en derde groep in aanmerking doet komen, dan komen ook de “kinderen” in aanmerking. Maar dat wat belooft wordt, behoort niet toe aan de kinderen van de gelovigen, buitenom de krachtdadige roeping.

Alleen de kinderen die deze reddende genade van God ontvangen mogen beschouwd worden als erfgenamen van deze geestelijke beloften.

De huisteksten
Ook de huisteksten worden aangedragen als bewijs voor kinderdoop in het Nieuwe Testament. Het gaat om vier gevallen: Cornelius (Handelingen 10), Lydia (Handelingen 16), de gevangenbewaarder (Handelingen 16), Stefanas (1 Korinthe 1).

Geen van deze teksten zeggen dat er pasgeboren kinderen in die huizen waren. Om hier de kinderdoop op te baseren moet je twee dingen vooronderstellen, allereerst dat er pasgeboren kinderen in dat huis waren en ten tweede dat ieder individu, zonder uitzondering, binnen dat huishouden bedoelt wordt.

Met de laatste vooronderstelling van die twee hebben we als Calvinisten al geworsteld met betrekking tot de term “wereld” in de Schrift. En de eerste is onhoudbaar. Samen wordt dit onvoorstelbaar, ook omdat we in de Bijbel zelf het patroon vinden voor deze huisdopen.

Het hele huis van Cornelius kwam samen om naar Petrus te luisteren. De Heilige Geest viel op hen allemaal en ze ontvingen allemaal de bovennatuurlijke gaven van de Geest. Vervolgens werden ze allemaal gedoopt. Eerst sprak Paulus het Woord van de Heere tot het huishouden van de gevangenbewaarder, vervolgens werden ze allemaal gedoopt. Na de doop verheugden ze zich allemaal dat ze tot geloof in God gekomen waren.

Het horen van het Woord en het geloven in die prediking kan nauwelijks aan pasgeboren kinderen toegeschreven worden. Ongetwijfeld was dit het patroon voor de andere gevallen van huisdopen. In het geval van Lydia is het vrijwel zeker dat ze niet als vrouw met een pasgeboren kindje rondreisde als verkoopster. De Bijbel vertelt niet dat ze getrouwd was, laat staan dat ze kinderen had. De kinderdoop kan hier alleen gevonden worden door hen die de kinderdoop daar verlangen.

De kinderen geheiligd
1 Korinthe 7:14 is een andere geliefde tekst. Daar lezen we dat de kinderen “heilig” zijn. De tekst kent geen verwijzing naar lidmaatschap van de gemeente, ook niet indirect. Er wordt hier gesproken over gemengde huwelijken waarin enkel de vader of enkel de moeder gelovig is.

De vraag is of deze relaties juist, moreel en heilig zijn voor degenen die na een huwelijk met een ongelovige tot geloof gekomen zijn. Paulus redeneert van het voor de hand liggende naar het twijfelachtige. Het is duidelijk dat de kinderen geen onwettige kinderen zijn. Ze zijn geboren binnen de veiligheid van een huwelijk. Ze zijn heilig. Daarom is het ook duidelijk dat de huwelijksrelatie heilig is. Ze hoeven zich niet schuldig te voelen, ook hoeven ze er niet naar te verlangen om vrij te zijn van deze huwelijksverplichtingen.

Als het woord “heilig” een verbondsrelatie of cultische zuiverheid suggereert, waardoor kinderen in aanmerking komen voor de doop, dan komt ook de ongelovige man of vrouw in aanmerking voor de doop.

Het werkwoord “geheiligd” heeft dezelfde wortel en betekenis als het bijvoeglijke naamwoord “heilig”. En het is deze heiligheid van de gelovige man of vrouw die deze tekst behandelt.

Met zo’n gebrek aan Nieuw Testamentische bewijzen voor de kinderdoop moeten de voorstanders van deze praktijk zich terugtrekken tot het Oude Testament en tot het argument van de eenheid van de verbonden.

De praktijk van de doop van kinderen van gelovigen is gebaseerd op Oud Testamentische geschriften, of op teksten van het Nieuwe Testament waarin geschiktheid voor de kinderdoop gelegd wordt met een verlangen en vooronderstelling die voortkomt uit het Oude Testament.

Historische verbondstheologie en de kinderdoop

Het argument rust op de conclusie die ongeveer zo luidt: Er is eenheid tussen het Oude en Nieuwe Verbond. Besnijdenis in het Oude Testament loopt parallel met de doop in het Nieuwe Testament. De kinderen van gelovigen werden in het Oude Testament besneden, daarom worden kinderen van gelovigen in het Nieuwe Testament gedoopt.

Velen stellen dat deze conclusie zo sterk is dat het zwijgen van het Nieuwe Testament over de kinderdoop een belangrijk argument is voor hun standpunt. Het Nieuwe Verbond lijkt zoveel op het Oude, en de doop loopt zo parallel aan de besnijdenis, dat de kinderdoop in de praktijk moet worden gebracht, tenzij het Nieuwe Testament dit uitdrukkelijk verbiedt.

Zoals B.B. Warfield zegt, “Het is waar dat er geen uitdrukkelijk gebod is in het Nieuwe Testament om pasgeboren kinderen te dopen en het is waar dat er geen enkel gedeelte is wat zo strikt impliceert dat dit zo is waaruit we kunnen opmaken dat pasgeboren kinderen gedoopt worden. Als zo’n uitdrukkelijk gebod nodig was om de praktijk te rechtvaardigen, dan zou het volkomen ongerechtvaardigd zijn. Maar het gebrek aan een uitdrukkelijk gebod is iets verre van het verbieden van deze praktijk. En als de continuïteit van de gemeente door de eeuwen heen gehandhaafd kan worden, dan moet de rechtvaardiging voor de kinderdoop niet gezocht worden in het Nieuwe Testament maar in het Oude Testament waar de fundamenten van de gemeente liggen. Niets minder dan een feitelijk verbod in het Nieuwe Testament zou ons het weglaten van deze praktijk rechtvaardigen.”

1. Een hermeneutisch gebrek

Hier maken we onmiddellijk ons eerste bezwaar. Dit is een ernstig hermeneutisch gebrek.

Hoe kan een kenmerkend Nieuw Testamentische instelling haar volkomen, en zelfs haar enige, grond vinden in het Oude Testament? Dit is in strijd met elk rechtvaardig besef van Bijbelse theologie en tegen alle gezonde interpretatieregels.

In zijn boek The Interpretation of Prophecy zegt Patrick Fairbairn: “Er kan geen betrouwbaarder principe van interpretatie zijn dan dat alles wat de vorming en bestemming van de Nieuw Testamentische gemeente beïnvloedt, haar duidelijkste bepaling moet vinden in het Nieuwe Testament. Dit principe treft de wortel van vele valse conclusies en het principe wat het pausdom heeft grootgebracht en de gemeente terug zou sturen naar de tijd van relatieve duisternis en onvolmaaktheid in een schaduw van haar normale en vervolmaakte toestand.”

Wanneer je het toestaat om met voorbeelden uit het Oude Testament principes in het Nieuwe Testament met betrekking tot de gemeente te veranderen, heb je hermeneutisch de deur geopend voor de gruwelen van Rome. Op basis van deze interpretatieregels zijn priesters en de mis gerechtvaardigd. De duidelijkste uitdrukking van dat wat normatief is voor instellingen van het Nieuwe Verbond, vinden we in relatie tot het Nieuwe Verbond.

2. Een theologisch gebrek

Het is niet nieuw voor degenen die gelovigen dopen om de verbondstheologie aan te hangen. Ook in de zeventiende eeuw werd dit al gedaan. We zien dat God met de mens omgaat in een verbondsstructuur. We geloven dat elk verbond wat met mensen gemaakt is vanaf de val in essentie één is.

In alle tijden is er één levensregel geweest — Gods morele wet. Gods maatstaf van rechtvaardigheid was dezelfde voordat Mozes de Tien Geboden ontving en ook vandaag is die maatstaf nog hetzelfde. En sinds de val is er in alle historische verbonden maar één weg tot redding geweest. Het Evangelie waardoor Adam is gered, is hetzelfde als dat waardoor wij gered zijn. Genesis 3:15 verkondigd een redding die enkel uit genade en door het geloof in Christus ontvangen wordt.

De fundamentele verschillen tussen deze historische verbonden in deze essentiële zaken zijn verschillen van Bijbelse theologie. De beloften van het Evangelie zijn met elk tijdperk van openbaring duidelijker geworden, hoewel ze identiek hetzelfde waren. De morele wet werd meer volledig uiteengezet, maar nooit veranderd. We zijn het dus eens over de eenheid van de verbonden die we in de Bijbel tegenkomen.

Eenheid, maar ook verschil
Maar voorstanders van de kinderdoop zijn nalatig geweest in het definiëren van de verschillen tussen de uitwerking van het Genadeverbond. Zoals dispensationalisme de fout maakt om de essentiële eenheid tussen de verbonden sinds de val over het hoofd te zien, zo zijn er veel ernstige fouten ontstaan door een gebrek aan erkenning voor de verschillen in deze historische verbonden.

We zien hiervan een voorbeeld in het feit dat de Reformatoren geen onderscheidt maakten tussen gemeente en de staat. Onder Mozes gingen de gemeente en de staat samen op. Onder Christus moet de omvang van de gemeente en de staat niet als identiek beschouwd worden. Onder Mozes bestuurden richters en koningen de gemeente terwijl profeten hun gezag voelbaar maakten in de overheid. Onder Christus moet de gemeente strikt los staan van de staat. We moeten zowel de eenheid als de verschillen definiëren.

Consequent in de aanwezige verschillen
Onbewust hebben voorstanders van de kinderdoop het verschil erkent tussen het Oude en Nieuwe Testament met betrekking tot de vorming van de gemeente en haar instellingen. Onder het Oude Verbond werden de oudere zonen en slaven besneden en zo opgenomen in de zichtbare gemeente. Nu worden alleen de pasgeboren kinderen van gelovige ouders gedoopt. In het Oude Testament kwamen kinderen al op jonge leeftijd naar het Pascha. Nu mogen kleine kinderen niet deelnemen aan het Avondmaal. Waarom dit verschil? Wanneer het principe van dit verschil wordt geformuleerd, zullen pasgeboren kinderen ook uitgesloten worden van de doop.

Jeremia 31:31-34 is cruciaal voor het uitdrukken van het verschil tussen de verbonden. Deze tekst wordt aangehaald in Hebreeën 8 en opnieuw in Hebreeën 10 om te bewijzen dat Christus “van een beter verbond Middelaar is.” Er wordt een nadrukkelijke tegenstelling gemaakt in vers 31 en 32. De verschillen zijn zo opvallend en ingrijpend dat het ene verbond “Nieuw” wordt genoemd, er op wijzend dat het andere oud is.

De Joden onder het Oude Verbond waren gewaarschuwd dat er revolutionaire veranderingen zouden plaatsvinden. Het geldende verbond was ontoereikend, behalve ter voorbereiding op het Nieuwe. De heerlijkheid van het Nieuwe Verbond is zo overtreffend dat ze de vernietiging van het Oude moesten verwachten. Dit gedeelte geeft aan dat er twee essentiële verschillen werden ingeluid bij uitstorting van de Heilige Geest. Deze uitstorting van de Heilige Geest maakte de verandering van het Verbond mogelijk.

Van uitwendig naar inwendig
Het eerste verschil vinden we in Jeremia 31:33. Het Oude Verbond werd gekenmerkt door uiterlijk formalisme. Het Nieuwe Verbond zou gekenmerkt worden door innerlijk geestelijk leven. Dit is geen absoluut verschil maar wel een duidelijke tegenstelling. Zeker was er geestelijk leven en hartelijke toewijding aan God in het Oude Testament. Het geloof van Abraham zou anderen beschamen. We moeten ons afvragen of er ooit iemand geweest is dan Christus zelf die het gebedsleven van David geëvenaard heeft. Mozes sprak met God van aangezicht tot aangezicht.

Toch zijn dit slechts verfrissende stromen temidden van de Oud Testamentische aandacht voor uiterlijke, formele en nationale godsdienst. Er zijn een hoop uiterlijke regels, een geschiedenis van formele godsdienst en een grote vereenzelviging van de gemeente en de natie. Er wordt relatief weinig aandacht besteed aan het innerlijke leven. Wanneer iemand besneden werd, werd hij als Jood beschouwd. Wanneer hij zich aan de uiterlijke praktijken hield, werd hij rein genoemd en was hij welkom bij de erediensten.

Paulus vertelt ons dat dit systeem een strikte leermeester was die een kind bij elke afslag vertelt wat het moet doen.

Maar de Nieuw Testamentische gemeente is opgegroeid. In tegenstelling tot het Oude is het innerlijk, geestelijk en persoonlijk. Zeker is er uiterlijke formaliteit onder het Nieuwe Verbond, maar die is minimaal. En de meeste formele instellingen vestigen de aandacht op het innerlijke. Het Nieuwe Testament dringt overal aan op persoonlijk zelfonderzoek en past haar waarheden telkens geestelijk toe. Er is een duidelijke verschuiving naar het herkennen van ontvangen genade op elk moment.

Van schaduw naar werkelijkheid
Jeremia 31:34 laat het tweede verschil zien. Er zal een groot contrast zijn in de kennis van degenen onder het Nieuwe Verbond. De komst van de Geest geeft een nieuwe dimensie van leven aan de gemeente, maar ook een nieuwe dimensie van licht. Onder het Nieuwe Verbond zal iedereen de Heere kennen, “vanaf hun kleinste tot hun grootste toe.” Het onderwerp van hun kennis zal geen schaduw zijn maar de levende werkelijkheid van Christus.

De geheimenissen die in het Oude Testament verborgen zijn, zullen aan hen geopenbaard worden. De manier van onderwijs zal anders zijn dan de terugkerende ceremonieën, want ze zullen allemaal de Heere kennen. Zo zien we dat het Nieuwe Verbond in groot contrast staat met het Oude in dat de leden meer licht en leven kennen.

Het avondmaal en de doop
Dit verschil is nergens zo duidelijk als in de erediensten. De aanbidding in het Nieuwe Testament staat in groot contrast met de instellingen in het Oude Testament. Dit zien we in het Avondmaal die haar overeenstemming vind in het Oud Testamentische Pascha. De grote geestelijke werkelijkheid van verlossing door bloed wordt uitgetekend in het Pascha, maar wordt enigszins verduisterd onder een uiterlijke en formele atmosfeer. Ook combineert deze ceremonie de tekenen van persoonlijke verlossing en nationale bevrijding.

Zelfs degenen die geen kennis hadden van de geestelijke verlossing namen hieraan deel. En dit moesten ze ook want hun nationale leven kwam voort uit de herdenking van deze historische gebeurtenis. Ook hele jonge kinderen namen deel aan het Pascha, zodat ze naar de betekenis daarvan zouden vragen en de tekenen van verlossing zouden begrijpen (zie Exodus 12:24-27, enz.).

In het Nieuwe Testament is dit heel anders. 1 Korinthe 11:23:30 geeft instructies voor de meest formele ceremonie van het Nieuwe Verbond. Hier komen jonge kinderen niet. Alleen zij die niet “onwaardig” zijn en zichzelf “beproeven” zijn welkom aan het feestmaal ter herinnering aan onze verlossing. Het wordt niet gekenmerkt door het nationalisme van het Oude Verbond. Iedereen wordt opgeroepen om zichzelf te “beproeven” voordat ze deelnemen. Ze moeten onderscheiden of ze niet “onwaardig” zijn — een persoonlijke ontvanger van genade. Ze moeten zichzelf “beproeven” — op innerlijk, geestelijk licht dat dit verbond in het bijzonder kenmerkt. Dit geestelijke leven en licht zijn voorwaarden om deel te nemen aan deze uitwendige en formele vorm van aanbidding.

Hetzelfde geldt voor het water van de doop. Deze ceremonie verlaat het Nieuw Testamentische patroon niet om terug te keren naar het oude patroon. Het behoort toe aan hen die niet “onwaardig” zijn en zichzelf “beproeven.” Bekering en geloof worden overal vereist als voorwaarden voor de doop.

Om het samen te vatten: Onder het Oude Verbond werd alles wat geestelijk was vereenzelvigd met een uiterlijke natie. Onder het Nieuwe Verbond wordt alles wat uiterlijk is vereenzelvigd met een geestelijke natie.

Onder het Oude Verbond werd alles wat geestelijk was vereenzelvigd met een uiterlijke natie. Onder het Nieuwe Verbond wordt alles wat uiterlijk is vereenzelvigd met een geestelijke natie.

3. Exegetische gebreken

Dan zijn er ook ook nog een aantal exegetische gebreken in de theologie van voorstanders van de kinderdoop.

Gelovige ouders
Velen hebben als volgt geredeneerd: “De kinderen van gelovigen werden in het Oude Testament besneden, daarom worden kinderen van gelovigen in het Nieuwe Testament gedoopt.”

Hoewel het geloof in het geval van Abraham vooraf ging aan de besnijdenis van zijn kinderen, kunnen we niet zeggen dat dit de regel was voor deze Oud Testamentische ceremonie. Er waren tijden dat het geloof van hen die besneden werden of het geloof van hun ouders zo goed als genegeerd werd. In de tijd van Jozua werd het hele volk op één dag besneden. Ze maakten zich geen zorgen om persoonlijke uitverkiezing of persoonlijk geloof. Het werd duidelijk toegediend als een teken het uiterlijke voorrecht om tot de uitgekozen natie te behoren.

De besnijdenis werd nooit onthouden omdat de ouders geen persoonlijk geloof hadden. Zelfs toen de profeten het Joodse volk aanklaagden omdat hun hart onbesneden was, stelden ze niet voor dat de zonen van deze onbekeerde Joden uitgesloten zouden worden van de besnijdenis. De zoektocht om in deze teksten een rechtvaardiging te vinden voor de doop van kinderen met gelovige ouders is volkomen onbevredigend.

Erfgenaam van de beloften
Ook wordt er gezegd dat de doop een teken is van delen in de geestelijke beloften van genade onder het Nieuwe Verbond. De besnijdenis was een teken van delen in dezelfde geestelijke beloften onder het Oude Verbond. Dit is slechts deels waar. De doop is een teken van geestelijke zegen in Christus, en alleen dat. Ook de besnijdenis beeldde eenheid uit met Christus in Zijn dood en delen in de geestelijke zegeningen (zie Kolossenzen 2:11-13).

Maar daar moet meer over gezegd worden. De onderscheidende aspecten van de verbonden zijn verbonden aan haar tekenen zoals zeker ook de gemeenschappelijke aspecten aan haar tekenen verbonden zijn.

In het Avondmaal en het Pascha wordt de verlossing door bloed aangeduid. Toch verschillen ze hierin: De oude ceremonie gaf het uitwendige en nationale aspect weer van dat verbond. De Nieuwe ceremonie benadrukt het innerlijke en persoonlijke aspect van het Nieuwe Verbond. Daarom kon de 13-jarige Ismael besneden worden terwijl Abraham ervan verzekerd was dat Ismael niet zou delen in de geestelijke zegeningen. Maar voor hem en andere niet-uitverkoren Joden was het gepast om zich doormiddel van de besnijdenis te identificeren met de uiterlijke aspecten van zegen en bestuur. Het was juist om besneden te worden als letterlijk zaad, als erfgenaam van het letterlijke land en als iemand door wie, naar het vlees, de Messias zou komen, zonder geestelijk zaad en erfgenaam van de hemel te zijn.

De doop kent geen aardse betekenis. In de doop worden geen zegeningen uitgebeeld die ontvangen kunnen worden buitenom ontvangen genade.

Geestelijk nageslacht
Er wordt veel waarde gehecht aan de formule, “u en uw nageslacht na u.” Voorstanders van de kinderdoop dringen aan op een uiterlijke en letterlijke betekenis van deze term “nageslacht.” In hun opzet vind Abraham’s nageslacht haar overeenstemming in het fysieke nageslacht van gelovigen. Dit wordt gedaan terwijl het feit dat het Nieuwe Testament vele zegt over het verbond met Abraham volkomen wordt genegeerd. Het verbond met Abraham staat centraal in het Nieuwe Testament. Romeinen 4, Romeinen 9, en Galaten 3 en 4, vooral Galaten 3:7, leggen het punt uit dat gelovigen, en gelovigen alleen, het nageslacht van Abraham zijn. Deze teksten benadrukken verder dat de beloften die eeuwig en geestelijk zijn het fysieke zaad niet toebehoren.

Romeinen 9 bespreekt Abraham’s onmiddellijke en fysieke nageslacht. Sommigen waren nageslacht naar het vlees, sommigen naar de geest. Er was een persoonlijke verkiezing binnen de gezinsverkiezing. Abraham kon niet zijn onmiddellijke nageslacht als erfgenamen van de beloften beschouwen. “…niet de kinderen van het vlees zijn kinderen van God, maar de kinderen van de belofte worden als nageslacht gerekend” (Romeinen 9:8). Hoe kunnen gelovigen vandaag de dag steunen op de belofte aan Abraham die duidelijk uitgelegd wordt in het Nieuwe Testament en grotere verwachtingen hebben voor hun kinderen dan Abraham het recht toe had? Het Nieuwe Testament zwijgt niet over dit nageslacht, het zijn alleen de gelovigen!

4. Praktische gebreken

Als laatste zijn er nog praktische gebreken met de theologie van voorstanders van de kinderdoop.

Degenen die pasgeboren kinderen besprenkelen staan voor een dilemma. Of ze moeten met de definitie van de doop knoeien om het iets minder te laten betekenen dan persoonlijke vereniging met Christus zoals de Bijbel het duidelijk leert; of ze zullen ertoe gedreven worden om het behoud van pasgeboren kinderen te onderwijzen of veronderstelde wedergeboorte.

Wanneer de eerste weg ingeslagen wordt, zal ook de Nieuw Testamentische visie op de gemeente en de tucht worden verdraaid. Wanneer iemand die nog niet gered is gezien word als lid van Christus’ lichaam, dan komt er grote spanning te staan op wat het Nieuwe Testament leert over lidmaatschap en gemeenschap.

Wanneer de tweede weg wordt ingeslagen, zal dit grote invloed hebben op de opvoeding. Hoe spreken ouders en voorgangers de kinderen aan wanneer ze beschouwd worden als verenigd met Christus? Helaas laat veel literatuur van degenen die voorstander zijn van de kinderdoop zien dat ze ernaar neigen hen als gelovigen aan te spreken, niet als zielen die het Evangelie nodig hebben.

Let op het interessante historische geschil over dit onderwerp door voorstanders van de kinderdoop H.Thornwell en R.L.Dabney aan de ene kant en Charles Hodge aan de andere kant.

Historisch perspectief

Ik kan meevoelen met hen die worstelen met het onderwijs van de doop. Ik weet nog dat ik graag overtuigd wilde raken van de kinderdoop. Dat zou zoveel praktische voordelen hebben. Een andere factor is de grote geschiedenis van godvruchtige mannen die kinderen doopten, zeker onder de Reformatoren en Puriteinen.

Maar zoals de geschiedenis mij een probleem gaf, stelde ze ook een oplossing voor. De kinderdoop is duidelijk verbonden aan sacralisme in de kerkgeschiedenis. Nadat Constantijn en zijn medewerkers het idee doorgevoerd hadden dat de gemeente en de staat samen konden gaan, liet de doop niet alleen zien dat iemand lid was van Christus’ gemeente, maar ook burger was van de staat.

De Wederdopers in de Middeleeuwen maakten zich niet allereerst zorgen over degenen die gedoopt mochten worden en op welke manier er gedoopt moest worden maar over de zuiverheid van de gemeente. De geloofsdoop is altijd het natuurlijke gevolg van een geloofsgemeenschap. Toen Zwingli nauw samenwerkte met de Wederdopers (die hij later ter dood hielp veroordelen) had hij een andere visie op de gemeente dan later. Als gevolg daarvan leerde hij eerst ook de geloofsdoop. Maar toen hij overging naar het concept van de staatskerk, verdedigde hij vurig de kinderdoop.

Zo ook in Engeland. Lang had het concept van een staatskerk geheerst en er was weinig belangstelling voor de dooppositie. Maar zodra de afgescheiden beweging op gang kwam gingen ze als vanzelf gelovigen dopen. Zoals onjuiste sacralistische principes uit het Oude Testament gehaald werden, zo berustte de terugtrekking van nationale godsdienst naar gezinsgodsdienst op Oud Testamentische praktijken. Wanneer de vorming en tucht van de Nieuw Testamentische gemeente recht opgevat wordt, zal het overblijfsel van de kinderdoop wegvallen.

Dit zijn kwesties waarover we de gemeenschap met broeders die kinderen dopen niet willen verliezen. Toch zijn dit ook principes die we niet omwille van gemeenschap overboord willen zetten.