Ga dan heen, onderwijs al de volken, hen dopend in de Naam van de Vader en van de Zoon en van de Heilige Geest, hun lerend alles wat Ik u geboden heb, in acht te nemen. (Mattheüs 28:19)

Ga dan heen, onderwijs al de volken, hen dopend in de Naam van de Vader en van de Zoon en van de Heilige Geest, hun lerend alles wat Ik u geboden heb, in acht te nemen. (Mattheüs 28:19)


In deze “tegenwoordige slechte wereld” (Galaten 1:4) hebben we op ontelbare manieren uithoudingsvermogen, of volharding, nodig (Hebreeën 10:36) totdat de Bruidegom komt (Mattheüs 25:1–13; Openbaring 19:7). En ons is opgedragen en geboden om onze voeten te zetten op plekken om daar de Naam te noemen die daar nog nooit genoemd is en discipelen te maken voor Degene voor wie iedere knie zich zal buigen (Mattheüs 28:19–20; Handelingen 1:6–8; Romeinen 15:20; Filippenzen 2:9–11).

Daarom moeten we naar de frontlinies gaan, alles verdragen wat we daar tegenkomen en er alles aan doen om daar zoveel mogelijke mensen levend weg te halen.

De laatste orders van onze opgestane Koning is om “discipelen te maken onder alle volken.” Dit is de opdracht van Zijn gemeente. Als we moeten wandelen, waardig aan de roeping waarmee we geroepen zijn (Efeze 4:1), dan moeten we het gebod gehoorzamen om naar alle volken te gaan en hen alles onderwijzen wat Hij ons geboden heeft. Voor deze taak zullen velen in de gemeente een ongelooflijk uithoudingsvermogen nodig hebben wat opgewassen is tegen obstakels aan de frontlinies. Het is niet voor bange mensen.

Als we geloven wat we zeggen te geloven over de ernst van zonde en verraad; als we geloven wat we zeggen over het zonde-verbrijzelende bloed wat uit de aderen van Immanuel stroomt; als we geloven dat de Zoon van David in alles de Eerste is (Kolossenzen 1:18); als we Zijn belofte geloven dat Hij alles zal herstellen (Handelingen 3:21) — dan kunnen we dit goede nieuws van het Koninkrijk niet voor onszelf houden. We kunnen niet in onze schone kerkbanken blijven zitten, zoals Hudson Taylor het zegt, en “ons verheugen in onze eigen veiligheid.”

We moeten delen wat we niet verdienden en verdienen met de rest van onze menselijke familie. We moeten de Koning die we belijden, gehoorzamen. We moeten gaan en alle volken onderwijzen en hen leren om alles wat Jezus geboden heeft in acht te nemen (Mattheüs 28:19). Als we niet gaan, of biddend, gul en bewust zenden, hebben we de duidelijke roeping van Christus voor elke discipel nog niet gehoord. Gehoorzame discipelen gehoorzamen hun Meester en zijn daarom Zijn discipelen. Ongehoorzame discipelen gehoorzamen niet en leven dus in tegenstand tegen Hem. Sommigen noemen dat “verzet.”

Op dit moment leven en sterven er meer dan 2,5 miljard mensen zonder iets te weten van de weergaloze naam van Jezus. We weten wie ze zijn. We weten waar ze zijn. Missiologen hebben hebben alle talen en stammen onvermoeibaar gecatalogiseerd. We hebben geen excuus, we weten waar de frontlinies liggen.

We zijn geen ruw geslagen slaven die gedwongen worden om de tanden op elkaar te bijten en het onmogelijke te doen omdat we door volharding zullen overwinnen. Nee, de apostel die de eerste zendingsbeweging diende herinnert ons eraan, als een vader en aanvoerder, dat Jezus ons gekozen heeft. Hij heeft ons gekocht en gewassen. Hij zal zorgen voor onze heiliging en als Hij voor ons is, wie kan ons dan tegenwerken? Niets kan ons laten zinken. We kunnen onmogelijke gebieden betreden en het onmogelijke doen omdat we, door Hem die ons liefgehad heeft, meer dan overwinnaars zijn (Romeinen 8:37). We kunnen doen wat ons geboden en opgedragen is.

In deze “tegenwoordige slechte wereld” (Galaten 1:4) hebben we op ontelbare manieren uithoudingsvermogen, of volharding, nodig (Hebreeën 10:36) totdat de Bruidegom komt (Mattheüs 25:1–13; Openbaring 19:7). En ons is opgedragen en geboden om onze voeten te zetten op plekken om daar de Naam te noemen die daar nog nooit genoemd is en discipelen te maken voor Degene voor wie iedere knie zich zal buigen (Mattheüs 28:19–20; Handelingen 1:6–8; Romeinen 15:20; Filippenzen 2:9–11).

Daarom moeten we naar de frontlinies gaan, alles verdragen wat we daar tegenkomen en er alles aan doen om daar zoveel mogelijke mensen levend weg te halen.

De laatste orders van onze opgestane Koning is om “discipelen te maken onder alle volken.” Dit is de opdracht van Zijn gemeente. Als we moeten wandelen, waardig aan de roeping waarmee we geroepen zijn (Efeze 4:1), dan moeten we het gebod gehoorzamen om naar alle volken te gaan en hen alles onderwijzen wat Hij ons geboden heeft. Voor deze taak zullen velen in de gemeente een ongelooflijk uithoudingsvermogen nodig hebben wat opgewassen is tegen obstakels aan de frontlinies. Het is niet voor bange mensen.

Als we geloven wat we zeggen te geloven over de ernst van zonde en verraad; als we geloven wat we zeggen over het zonde-verbrijzelende bloed wat uit de aderen van Immanuel stroomt; als we geloven dat de Zoon van David in alles de Eerste is (Kolossenzen 1:18); als we Zijn belofte geloven dat Hij alles zal herstellen (Handelingen 3:21) — dan kunnen we dit goede nieuws van het Koninkrijk niet voor onszelf houden. We kunnen niet in onze schone kerkbanken blijven zitten, zoals Hudson Taylor het zegt, en “ons verheugen in onze eigen veiligheid.”

We moeten delen wat we niet verdienden en verdienen met de rest van onze menselijke familie. We moeten de Koning die we belijden, gehoorzamen. We moeten gaan en alle volken onderwijzen en hen leren om alles wat Jezus geboden heeft in acht te nemen (Mattheüs 28:19). Als we niet gaan, of biddend, gul en bewust zenden, hebben we de duidelijke roeping van Christus voor elke discipel nog niet gehoord. Gehoorzame discipelen gehoorzamen hun Meester en zijn daarom Zijn discipelen. Ongehoorzame discipelen gehoorzamen niet en leven dus in tegenstand tegen Hem. Sommigen noemen dat “verzet.”

Op dit moment leven en sterven er meer dan 2,5 miljard mensen zonder iets te weten van de weergaloze naam van Jezus. We weten wie ze zijn. We weten waar ze zijn. Missiologen hebben hebben alle talen en stammen onvermoeibaar gecatalogiseerd. We hebben geen excuus, we weten waar de frontlinies liggen.

We zijn geen ruw geslagen slaven die gedwongen worden om de tanden op elkaar te bijten en het onmogelijke te doen omdat we door volharding zullen overwinnen. Nee, de apostel die de eerste zendingsbeweging diende herinnert ons eraan, als een vader en aanvoerder, dat Jezus ons gekozen heeft. Hij heeft ons gekocht en gewassen. Hij zal zorgen voor onze heiliging en als Hij voor ons is, wie kan ons dan tegenwerken? Niets kan ons laten zinken. We kunnen onmogelijke gebieden betreden en het onmogelijke doen omdat we, door Hem die ons liefgehad heeft, meer dan overwinnaars zijn (Romeinen 8:37). We kunnen doen wat ons geboden en opgedragen is.