“En de heer zei tegen de slaaf: Ga eropuit naar de landwegen en heggen en dwing hen binnen te komen, opdat mijn huis vol wordt.” (Lukas 14:23)

“En de heer zei tegen de slaaf: Ga eropuit naar de landwegen en heggen en dwing hen binnen te komen, opdat mijn huis vol wordt.” (Lukas 14:23)


Er zijn bepaalde gebruiken waarvoor niets anders pleit dan dat ze gewoon heel oud zijn. In zulke gevallen heeft ouderdom niet meer waarde dan de roest op een valse munt. Het is echter een gelukkige situatie wanneer het gebruik van eeuwen kan worden aangevoerd voor een werkelijk goede en schriftuurlijke praktijk, want het omgeeft die met een stralenkrans van eerbied. 

Nu kan met weinig vrees voor weerlegging worden gesteld dat preken in de openlucht even oud is als het preken zelf. We hebben alle vrijheid om te geloven dat Henoch, de zevende vanaf Adam, toen hij profeteerde, geen betere preekstoel verlangde dan de heuvelhelling, en dat Noach, als prediker van de gerechtigheid, bereid was met zijn tijdgenoten te redeneren op de scheepswerf waar zijn wonderbaarlijke ark werd gebouwd. 

Het is zeker dat Mozes en Jozua hun meest geschikte plaats vonden om grote menigten toe te spreken onder het open hemelgewelf. Samuel ronde een preek af op het veld bij Gilgal te midden van donder en regen, waarmee de Heere het volk berispte en hen op de knieën dreef. Elia stond op de Karmel en daagde het twijfelende volk uit met: “Hoelang hinkt u nog op twee gedachten?” (1 Koningen 18:21). Jona, wiens geest enigszins gelijk was, verhief zijn waarschuwende stem in de straten van Ninevé, en verkondigde op al haar pleinen de waarschuwende uitspraak: “Nog veertig dagen en Ninevé wordt ondersteboven gekeerd!” (Jona 3:4). Om Ezra en Nehemia te horen “verzamelde heel het volk zich als één man op het plein dat voor de Waterpoort ligt” (Nehemia 8:2). 

Inderdaad, we vinden overal om ons heen voorbeelden van preken in de openlucht in de verslagen van het Oude Testament.

Maar het is voor ons al genoeg om terug te gaan naar de oorsprong van ons eigen heilige geloof, en daar horen we de voorloper van de Heiland roepen in de woestijn en zijn stem verheffen vanaf de oever van de rivier. Onze Heere zelf, die nog meer ons voorbeeld is, hield het grootste deel van zijn preken op de berghellingen, of aan de zeeoever, of in de straten. Onze Heere was in alle opzichten een prediker in de openlucht. Hij hield Zich niet stil in de synagoge, maar Hij voelde zich net zo goed thuis in het veld. We hebben geen enkele toespraak van Hem opgetekend die in de koninklijke kapel werd gehouden, maar we hebben de bergrede en de preek op de vlakte (Lukas 6:17); zodat de allereerste en meest goddelijke vorm van prediking buiten werd beoefend door Hem die sprak zoals nooit een mens gesproken had.

Er waren samenkomsten van Zijn discipelen na Zijn heengaan, binnen muren, vooral die in de bovenzaal; maar het prediken vond zelfs toen het vaakst plaats in de voorhof van de tempel, of op andere open plaatsen die beschikbaar waren. Het idee van heilige plaatsen en gewijde ruimtes voor samenkomsten was nog niet bij hen opgekomen als christenen; zij predikten in de tempel omdat het de voornaamste plaats van samenkomst was, maar met evenveel ernst hielden zij niet op om “bij de huizen onderwijs te geven en Jezus Christus te verkondigen.” (Handelingen 5:42).

De apostelen en hun onmiddellijke opvolgers brachten hun boodschap van genade niet alleen in hun eigen gehuurde huizen en in de synagogen, maar ook overal en op elke plaats waar de gelegenheid zich voordeed. 

Dit kan duidelijk worden afgeleid uit de volgende verklaring van Eusebius:

“De godvruchtige en bewonderenswaardige discipelen van de apostelen bouwden de structuur van de gemeenten, waarvan de apostelen de fundamenten hadden gelegd, op alle plaatsen waar zij kwamen; zij zetten overal de prediking van het evangelie voort en zaaiden het zaad van het hemelse onderwijs over de hele wereld. Velen van de toen nog levende discipelen verdeelden hun bezittingen onder de armen; en hun eigen land verlatend, deden zij het werk van evangelisten voor hen die nog nooit van het christelijk geloof hadden gehoord. Ze predikten Christus en overhandigden hun de evangelische geschriften. Zodra zij het geloof in vreemde landen hadden geplant en leiders en herders hadden aangesteld, aan wie zij de zorg voor deze nieuwe gemeenteplantingen toevertrouwden, gingen zij naar andere volken, bijgestaan door de genade en de krachtige werking van de Heilige Geest. Zodra zij begonnen het evangelie te prediken, stroomde het volk overal naar hen toe en aanbaden ze blijmoedig de ware God, de Schepper van de wereld, vroom en van harte gelovend in Zijn naam.”

Naarmate de donkere middeleeuwen naderden, waren de beste predikers van de kerk die geleidelijk afbrak, ook predikers in de openlucht; evenals die rondtrekkende monniken en grote stichters van religieuze ordes die de vroomheid die er nog was in leven hielden. 

We horen van Berthold van Regensburg, met toehoorders van zestig- of honderdduizend, op een veld bij Glatz in Bohemen. Er waren ook Bernards, en Bernardijnen, en Anthoniussen, en Thomassen van grote bekendheid als rondreizende predikers, over wie we geen tijd hebben om in het bijzonder te spreken. 

Dr. Lavington, bisschop van Exeter, stelde bij gebrek aan andere argumenten dat het een bewijs was dat de Methodisten gelijk waren aan de Papisten, dat de vroege bedelmonniken-predikers uitblonken in het spreken in de open velden. Citerend uit Ribadeneira noemt hij Petrus van Verona, die “een goddelijk talent had in het prediken; noch kerken, noch straten, noch marktpleinen konden de grote menigte bevatten die samenkwam om zijn preken te horen.” De geleerde bisschop had gemakkelijk zijn voorbeelden kunnen vermenigvuldigen, zoals wij ook zouden kunnen doen, maar ze zouden niets meer bewijzen dan dat, ten goede of ten kwade, preken in het veld een grote kracht is.

Toen de Antichrist zijn meer universele heerschappij was begonnen, waren de hervormers vóór de Reformatie vaak predikers in de openlucht, zoals bijvoorbeeld Arnold van Brescia, die de pauselijke aanmatigingen aanklaagde bij de poorten van het Vaticaan zelf.

We kunnen eenvoudig aantonen dat opwekkingen gewoonlijk gepaard gingen met, zo niet veroorzaakt werden door, een aanzienlijke hoeveelheid prediking in de openlucht of op ongebruikelijke plaatsen. Het eerste openlijke prediken van protestantse leer vond bijna noodzakelijkerwijs in de openlucht plaats, of in gebouwen die niet aan de eredienst waren gewijd, want die waren in handen van het Pausdom. 

Het is waar dat Wycliffe een tijdlang het evangelie predikte in de kerk van Lutterworth; Hus, en Hieronymus, en Savonarola hielden een tijd lang semi-evangelische toespraken in verband met de kerkelijke regelingen om hen heen; maar toen zij het evangelie vollediger begonnen te kennen en te verkondigen, werden zij gedwongen andere podia te zoeken. 

De Reformatie was, toen zij nog een baby was, als de pasgeboren Christus, en had geen plaats om haar hoofd neer te leggen, maar een gezelschap van mannen vergelijkbaar met het hemelse engelenleger verkondigde de reformatie onder de open hemel, waar herders en gewone mensen hen graag hoorden. 

Door heel Engeland hebben we verschillende bomen die nog steeds “evangelie-eiken” worden genoemd. Er is één plek aan de overkant van de Theems die bekend staat als “Gospel Oak”, en ik heb zelf gepreekt in Addlestone, in Surrey, onder de ver uitstrekkende takken van een oude eik, waaronder John Knox naar verluidt het evangelie heeft verkondigd tijdens zijn verblijf in Engeland. 

Menige woeste heide, eenzame heuvelhelling en verborgen plek in het woud zijn op dezelfde manier gewijd, en er zijn nog steeds overleveringen rond grotten, en dalen, en heuveltoppen, waar in vroeger tijden de groepen gelovigen bijeenkwamen om het woord van de Heere te horen. En het was niet alleen op eenzame plaatsen dat in vervlogen dagen de stem van de prediker werd gehoord, want er is nauwelijks een marktkruis dat niet als preekstoel heeft gediend voor rondtrekkende evangeliepredikers. 

Tijdens het leven van Wycliffe trokken zijn zendelingen het land door en predikten overal het woord. Een wet van het Parlement van Richard II (1382) noemt het een smet op de geestelijkheid dat een aantal personen in pijen van stad tot stad trokken, zonder toestemming van de kerkelijke overheden. En ze predikten niet alleen in kerken, maar ook op kerkhoven, marktpleinen en ook op kermissen. 

Om deze boodschappers van het kruis te horen, stroomden de plattelandsbewoners in grote aantallen toe, en de soldaten mengden zich onder de menigte, klaar om de predikers met hun zwaarden te verdedigen als iemand hen zou willen lastigvallen. Na Wycliffe’s dood aarzelden zijn volgelingen niet om dezelfde methoden te gebruiken. Van William Swinderby wordt in het bijzonder vermeld dat “toen hij geëxcommuniceerd was en verboden om in enige kerk of op enig kerkhof te prediken, hij een preekstoel maakte van twee molenstenen in de High Street van Leicester, en daar predikte ‘tegen de zin van de bisschop in’. ‘Daar,’ zegt Knighton, ‘kon je menigten mensen zien uit alle delen, zowel uit de stad als van het platteland, dubbel zoveel als er vroeger waren toen zij hem legaal mochten horen.'”

In Duitsland en andere continentale landen werd de Reformatie sterk bevorderd door de preken die aan de massa’s in de openlucht werden gehouden. We lezen van Lutherse predikers die het land doorkruisten en de nieuwe leer verkondigden aan menigten op de marktpleinen, begraafplaatsen, en ook op bergen en in weilanden. 

In Goslar predikte een student uit Wittenberg in een weiland beplant met lindebomen, wat zijn toehoorders de benaming “Lindebroederschap” opleverde. D’Aubigné vertelt ons dat in Appenzell, omdat de menigten niet in de kerken konden worden ondergebracht, de prediking werd gehouden op de velden en openbare pleinen, en ondanks felle tegenstand weerklonken de heuvels, weilanden en bergen van de blijde boodschap van verlossing. 

In het leven van Farel komen we gevallen tegen van bediening in de openlucht; zo predikte hij bijvoorbeeld in Metz zijn eerste preek op het kerkhof van de Dominicanen, waarbij zijn vijanden alle klokken lieten luiden, maar zijn donderende stem overstemde het geluid. In Neuchâtel wordt ons verteld dat “de hele stad zijn kerk werd. Hij predikte op de markt, in de straten, bij de poorten, voor de huizen en op de pleinen, en met zoveel overtuigingskracht en effect dat hij velen voor het evangelie won. Het volk stroomde toe om zijn preken te horen, en kon niet worden tegengehouden door bedreigingen noch overredingen.”

Uit Dr. Wylie’s History of Protestantism ontleen ik het volgende: “Er wordt gezegd dat de eerste veldprediking in de Nederlanden plaatsvond op 14 juni 1566, en werd gehouden in de omgeving van Gent. De prediker was Herman Modet, die vroeger monnik was geweest, maar nu de gereformeerde predikant in Oudenaarde was. 

‘Deze man,’ zegt een Roomse geschiedschrijver, ‘was de eerste die het waagde in het openbaar te prediken, en er waren 7.000 personen bij zijn eerste preek.’ … De tweede grote veldprediking vond plaats op 23 juli daaropvolgend, waarbij het volk bijeenkwam in een groot weiland in de nabijheid van Gent. Het ‘Woord’ was kostbaar in die dagen, en het volk, vurig verlangend om het te horen, maakte zich gereed om twee dagen achtereen op de grond te blijven. Hun voorbereidingen leken meer op een leger dat zijn kamp opslaat dan op een vreedzame menigte die voor de eredienst bijeenkomt. Rondom de aanbidders stond een muur van barricades in de vorm van karren en wagens. Bij alle ingangen waren schildwachten geplaatst. Een ruwe preekstoel van planken was haastig in elkaar getimmerd en hoog op een kar geplaatst. Modet was de prediker, en om hem heen waren vele duizenden personen, die luisterden met hun pieken, bijlen en geweren naast zich, klaar om te worden gegrepen op een teken van de schildwachten die rondom de vergadering de wacht hielden. Voor de ingangen waren kraampjes opgericht, waar marskramers verboden boeken aanboden aan iedereen die ze wilde kopen. Langs de wegen die het platteland in liepen, stonden bepaalde personen opgesteld, het was hun taak om de toevallige voorbijganger uit te nodigen om binnen te komen en het Evangelie te horen. … Wanneer de diensten waren afgelopen, begaf de menigte zich naar andere districten, waar zij op dezelfde wijze hun kamp opsloegen en dezelfde tijd bleven, en zo trokken zij door heel West-Vlaanderen. Bij deze bijeenkomsten werden altijd de Psalmen van David gezongen, die in het Nederlands waren vertaald uit de versie van Clement Marot en Theodore Beza. De oden van de Hebreeuwse koning, aangeheven door vijf- tot tienduizend stemmen en door de bries over de bossen en weilanden gedragen, konden op grote afstand worden gehoord, waarbij zij de ploeger bij het omploegen van de voren deden stilstaan, of de reiziger die zijn weg vervolgde, en hen deden stoppen en zich afvragen vanwaar de minnezang kwam.” 

Het is heel interessant om op te merken dat gemeentezang zeker opleeft op hetzelfde moment als de prediking van het evangelie. In alle tijden werd een Moody vergezeld door een Sankey. De geschiedenis herhaalt zich omdat gelijke oorzaken vrijwel zeker gelijke gevolgen teweegbrengen.

Het zou een mooie taak zijn om een boekwerk samen te stellen met opmerkelijke feiten in verband met preken in de openlucht, of, nog beter, een doorlopende geschiedenis ervan.

Ik heb geen tijd voor zelfs maar een complete schets, maar ik zou je simpelweg willen vragen, waar zou de Reformatie geweest zijn als haar grote predikers zich hadden beperkt tot kerken en kathedralen? Hoe zouden de gewone mensen zijn onderwezen in het evangelie als het niet was geweest voor die ver reizende evangelisten, de boekenverkopers, en die moedige pioniers die een preekstoel vonden op elke stapel stenen, en een audiëntiezaal in elke open ruimte nabij de woonplaatsen van mensen?

Onder voorbeelden binnen ons eigen zeer begunstigde eiland kan ik niet nalaten het opmerkelijke geval van de heilige Wishart te noemen. Dit citeer ik uit Gillie’s Historical Collections:

“George Wishart was een van de vroege predikers van de leerstellingen van de Hervormers, en stierf als martelaar in de dagen van Knox. Zijn openbare uiteenzetting van de Brief aan de Romeinen wekte vooral de angst en haat op van de Roomse geestelijken, die ervoor zorgden dat hij in Dundee tot zwijgen werd gebracht. Hij ging naar Ayr, en begon het evangelie te prediken met grote vrijmoedigheid en trouw. Maar Dunbar, de toenmalige aartsbisschop van Glasgow, die geïnformeerd was over de grote toeloop van mensen die zich verdrongen bij zijn preken, ging op aandringen van kardinaal Beaton naar Ayr, met het voornemen hem te arresteren; maar nam eerst bezit van de kerk, om te voorkomen dat hij er in zou prediken. Het nieuws hiervan bracht Alexander, graaf van Glencairn, en enkele edellieden uit de omgeving onmiddellijk naar de stad. Zij wensten en boden aan Wishart in de kerk te brengen, maar hij stemde niet in. Hij gaf aan dat ‘de preek van de bisschop niet veel kwaad zou doen, en dat, als zij het goed vonden, hij naar het marktplein zou gaan,’ wat hij toen ook deed. Daar preekte hij met zoveel succes, dat verschillende van zijn toehoorders, vroeger vijanden van de waarheid, bij die gelegenheid werden bekeerd.

Wishart bleef bij de edellieden van Kyle, na het vertrek van de aartsbisschop; en toen hem werd gevraagd de volgende dag des HEEREN te prediken in de kerk van Mauchline, ging hij daarheen met dat voornemen, maar de schout van Ayr had ’s nachts een garnizoen soldaten in de kerk gezet om hem buiten te houden. Hugh Campbell, van Kinzeancleugh, en anderen in de parochie, waren buitengewoon beledigd door deze goddeloosheid, en zouden de kerk met geweld zijn binnengegaan; maar Wishart wilde het niet toestaan, hij zei: ‘Broeders, het is het woord van vrede dat ik u predik; het bloed van geen mens zal er vandaag voor worden vergoten: Jezus Christus is even machtig in de velden als in de kerk, en Hij zelf heeft, toen Hij in het vlees leefde, vaker gepredikt in de woestijn en aan de zeekust dan in de tempel van Jeruzalem.’ Hierop werd het volk rustig, en met hem mee naar de rand van de heide, ten zuidwesten van Mauchline, waar hij, nadat hij op een dam was gaan staan, preekte tot een grote menigte. Hij bleef meer dan drie uur spreken, waarbij God wonderbaarlijk door hem werkte; zodanig dat Laurence Ranken, de landheer van Shield, een heel goddeloos persoon, door zijn toedoen werd bekeerd. Ongeveer een maand na bovengenoemde omstandigheid werd hem meegedeeld dat de pest was uitgebroken in Dundee, de vierde dag nadat hij het had verlaten; en dat deze nog steeds zo hevig woedde dat dagelijks grote aantallen werden weggevaagd. Dit raakte hem zo, dat hij besloot naar hen terug te keren, en nam zo afscheid van zijn vrienden in het westen. Zij waren vol verdriet bij zijn vertrek. De dag na zijn aankomst in Dundee liet hij bekendmaken dat hij zou preken; en koos daarvoor zijn standplaats aan het hoofd van de oostelijke poort, waarbij de besmette personen buiten stonden, en zij die gezond waren, binnen. Zijn tekst bij deze gelegenheid was Psalm 107:20: ‘Hij zond Zijn woord uit, genas hen en bevrijdde hen uit hun grafkuilen.’ Door deze toespraak troostte hij het volk zo, dat zij zich gelukkig achtten zo’n prediker te hebben. Ze smeekten hem bij hen te blijven zolang de pest aanhield.

Wat een tafereel moet dit geweest zijn! Zelden heeft een prediker zo’n gehoor gehad, en, zo mag ik eraan toevoegen, zelden heeft een gehoor zo’n prediker gehad. Dan, om de woorden van een oude schrijver te gebruiken, “Stond de oude tijd aan de zijde van de prediker met zijn zeis, die zei met hese stem: ‘Werk terwijl het dag genoemd wordt, want ’s nachts zal ik u neermaaien.’ Daar stond ook de grimmige dood vlak bij de preekstoel, met zijn scherpe pijlen, zeggende: ‘Schiet u Gods pijlen af en ik zal de mijne afschieten.'”

Dit is inderdaad een opmerkelijk voorbeeld van preken in de openlucht. Ik wou dat het in mijn vermogen lag om meer bijzonderheden te geven van die beroemde preek door John Livingstone op het erf van de Kirk of Shotts, toen niet minder dan vijfhonderd van zijn toehoorders Christus vonden, hoewel het gedurende een aanzienlijk deel van de tijd stroomde van de regen. Het blijft een van de grote openluchtpreken uit de geschiedenis, door geen enkele preek binnen muren overtroffen. Hier is de essentie van wat we erover weten:

“Het was in die tijd niet gebruikelijk, zo schijnt het, om op de maandag na het bedienen van het Avondmaal van de Heere een preek te houden. Maar God had zoveel van Zijn genadige tegenwoordigheid gegeven, en Zijn volk zoveel gemeenschap met Hem verleend, op de voorafgaande dagen van die plechtigheid, dat zij niet wisten hoe te scheiden zonder dankzegging en lof. Er was een enorme samenkomst geweest van uitgelezen christenen, met verschillende vooraanstaande predikanten, uit bijna alle hoeken van het land. Er waren velen van hen daar verschillende dagen voor het sacrament samen geweest, om preken te horen, en zich in grotere of kleinere groepen te verenigen in gebed, lofprijzing en geestelijke gesprekken. Terwijl hun harten warm waren van de liefde tot God, uitten sommigen hun verlangen naar een preek op de maandag, waarbij anderen zich aansloten, en in korte tijd werd het verlangen door iedereen gedeeld. De heer John Livingstone, kapelaan van de gravin van Wigtoun (destijds slechts een prediker, geen geordend predikant, en ongeveer zevenentwintig jaar oud), werd met heel veel moeite overgehaald om een preek voor te bereiden. Hij had de nacht ervoor doorgebracht in gebed en gesprekken; maar toen hij ’s morgens om een uur of acht, negen alleen in de velden was, kwam er zo’n ongerustheid in zijn hart en een gevoel van onwaardigheid en ongeschiktheid om te spreken voor zoveel oudere en waardige predikanten, en zoveel vooraanstaande en ervaren christenen. Daarom dacht hij eraan om helemaal weg te sluipen. Toen hij daadwerkelijk al een eindje was weggelopen en op het punt stond de Kirk of Shotts uit het oog te verliezen, werden deze woorden: ‘Ben Ik voor Israël een woestijn geweest of een land van diepe duisternis?’ (Jeremia 2:31) met zo’n overweldigende kracht in zijn hart gebracht, dat hij zich gedwongen voelde te denken dat het zijn plicht was terug te keren en aan de roep om te preken te voldoen; wat hij vervolgens deed met goede hulp gedurende ongeveer anderhalf uur over de punten waarover hij had nagedacht uit Ezechiël 36:25, 26: ‘Ik zal rein water op u sprenkelen en u zult rein worden. Van al uw onreinheden en van al uw stinkgoden zal Ik u reinigen. Dan zal Ik u een  nieuw hart geven en een nieuwe  geest in uw binnenste geven. Ik zal het hart van steen uit uw lichaam wegnemen en u een hart van vlees geven.’ Toen hij op het punt stond te eindigen, begon er plotseling een zware regenbui te vallen, die de mensen haastig naar hun mantels en jassen deed grijpen, en hij begon als volgt te spreken: ‘Als een paar druppels regen uit de wolken hen zo van hun stuk brachten, hoe van hun stuk zouden zij zijn, hoe vol van afgrijzen en wanhoop, als God met hen zou handelen zoals zij verdienden: en zo zal Hij handelen met iedereen die uiteindelijk zonder berouw blijft. Hij sprak dat God terecht vuur en zwavel op hen zou kunnen laten regenen, zoals op Sodom en Gomorra, en de andere steden van de vlakte. Dat de Zoon van God, door in onze natuur te wonen, en daarin te gehoorzamen en te lijden, de enige toevlucht en beschutting is tegen de storm van goddelijke toorn die ons wegens de zonde verschuldigd is. Dat Zijn verdiensten en bemiddeling de enige bescherming is tegen die storm, en dat niemand dan berouwvolle gelovigen de weldaad van die beschutting zullen hebben.’ In deze of enkele uitdrukkingen met deze strekking, en vele andere, werd hij gedurende ongeveer een uur (nadat hij klaar was met wat hij had voorbereid) geleid in een stroom van vermaning en waarschuwing, met grote vrijmoedigheid en hartelijke ontroering.”

We mogen de regelmatige openluchtsamenkomsten bij Paul’s Cross, onder de dakranden van de oude kathedraal, niet vergeten. Dit was een beroemde instelling, en stelde de bekende predikers van die tijd in staat om door de burgers in grote aantallen te worden gehoord. Koningen en vorsten versmaadden het niet om in de galerij te zitten die op de kathedraalwand was gebouwd, en naar de prediker van de dag te luisteren. 

Latimer vertelt ons dat de begraafplaats in zo’n ongezonde toestand verkeerde dat velen stierven door het bijwonen van de preken; en toch was er nooit een gebrek aan toehoorders. Nu de gruwel van begrafenissen binnen de muren is afgeschaft, zou hetzelfde kwaad zich niet voordoen. Nu zou Paul’s Cross opnieuw kunnen worden opgericht. Misschien zou een verandering naar de open ruimte wat van het pausdom wegblazen dat zich geleidelijk aan de diensten van de kathedraal heeft gehecht. 

Het herstel van openbare prediking waarvan Paul’s Cross de centrale plek was, is heel erg gewenst. Ik wens vurig dat iemand met genoeg vermogen een centrale ruimte in onze grote metropool zal kopen, een preekstoel en een aantal banken zou neerzetten, en die dan zou bestemmen voor het gebruik van bevestigde dienaren van het evangelie, die daar vrij het evangelie zouden verkondigen aan alle hoeken zonder aanzien des persoons of onderscheid. 

Het zou van meer werkelijke dienst zijn voor onze steeds groeiende stad dan al haar kathedralen, abdijen en grote gotische gebouwen. Voordat alle open ruimten volledig worden weggevaagd door het steeds aanzwellende getij van mortel en baksteen, zou het een wijs beleid zijn om Evangelievelden, of Gods-akkers-voor-de-levenden, of wat je ze ook maar wilt noemen, veilig te stellen voor vrije evangelieverkondiging.

Gedurende de hele Puriteinse tijd waren er bijeenkomsten op allerlei afgelegen plaatsen, uit vrees voor vervolgers. “Wij ontdekten,” zegt aartsbisschop Laud, in een brief gedateerd Fulham, juni 1632, “nog een geheime samenkomst van afgescheidenen in Newington Woods, juist in het kreupelhout waar het hert van de koning tot de volgende ochtend voor de jacht zou worden vastgehouden.” 

Een kale vlakte of grindgroeve op Hounslow Heath diende soms als plek voor geheime samenkomsten, en er is een dal bij Hitchin waar John Bunyan gewoon was te preken in gevaarlijke tijden. Overal in Schotland zijn de rivierbeddingen, dalen, valleien, en heuvelhellingen tot op de dag van vandaag vol herinneringen aan de Covenanters. 

Je kunt niet om de rotspreekstoelen heen kunnen waar vanaf de strenge vaders van de Presbyteriaanse kerk hun veroordelingen van het Erastianisme donderden, en pleitten voor de verzoeken van de Koning der koningen. Cargill en Cameron en hun metgezellen vonden geschikte plaatsen voor hun moedige bedieningen te midden van de eenzame bergen, spleten en ravijnen.

Lang voor de dageraad, langs kronkelende wegen,
Over heuvels, door bossen, over troosteloze woestenijen, zochten zij
De hooggelegen moerassen, waar rivieren, daar slechts beken,
Zich scheiden naar verschillende zeeën: dicht bij zulke beken,
Is soms een klein dal, een vlakte, uitgesleten,
Met vrolijk groen gras, en bloemen die vreemd lijken
Te midden van de heide in het wild, die rondom
Het oog vermoeit: in zulke eenzame streken
Verijdelden uw vervolgde kinderen, Scotia, de bloedige wet
Van een tiran, en de onverdraagzame.

Daar, leunend op zijn speer…
Hoorde de grijze veteraan het woord van God,
Door Cameron gedonderd, of door Renwick uitgegoten
In zachte stroom: dan verhief zich het gezang, het luide
Gejuich van lof; de wentelende kievit staakte
Haar klacht; de eenzame plek was verblijde zich,
En op de verre grafheuvels ving het oor van de wachter
Bij tijden twijfelachtig de door de wind gedragen toon.

Maar somberder jaren volgden; en niet meer
Durfde het verzamelde volk, bij daglicht,
God te aanbidden, of zelfs in het holst
Van de nacht, behalve wanneer de winterstorm woest raasde,
En donderslagen de bloeddorstige mensen dwongen
In hun holen te kruipen; dan kwamen onverschrokken
De verstrooide weinigen bijeen, in een diep dal
Door rotsen overkapt, om de stem te horen.

De stem van hun trouwe herder: hij opende bij de gloed
Van het bliksemschijnsel het heilige boek,
En sprak woorden van troost: over hun zielen
Kwamen zijn kalmerende woorden, zoals voor haar jongen
De veren van het heidehoentje, wanneer zij bij het vallen van de avond
Bedroefd haar door wreed spel verstrooide kroost verzamelt
En liefdevol haar vleugels over het overblijfsel spreidt;
Dicht genesteld onder haar borst koesteren zij zich
Te midden van de purperen bloesems.

Op het risico langdradig te worden, voel ik dat ik de volgende ontroerende beschrijving van een van deze taferelen moet toevoegen. Het prozaschilderij overtreft zelfs het schilderij van de dichter.

“Wij begonnen met de bediening van de heilige instelling, en vertrouwden deze en onszelf toe aan de onzichtbare bescherming van de HEERE der heerscharen, in wiens naam wij bijeen waren gekomen. Ons vertrouwen was in de arm van Jehova, die beter was dan oorlogswapens, of de kracht van de heuvels. De plaats waar wij samenkwamen was in alle opzichten gerieflijk, en leek met opzet gevormd te zijn. Het was een groene en aangename vallei, vlak bij de waterkant (de Whittader). Aan weerszijden was er een uitgestrekte helling, in de vorm van een halve cirkel, bedekt met heerlijke weiden, en zacht oplopend tot een flinke hoogte. Boven ons was de heldere blauwe hemel, want het was een zoete en kalme sabbatmorgen, die inderdaad beloofde ‘een van de dagen van de Zoon des mensen’ (Lukas 17:22) te zijn. Er lag een plechtigheid over de plaats die paste bij de gelegenheid, en de hele ziel verhief tot een zuivere en heilige stemming. De avondmaalstafels waren in het groen bij het water gedekt, en daaromheen hadden de mensen zich in goede orde geschaard. Maar de veel grotere menigte zat op de helling, die van boven tot onder vol was – een even aangename aanblik als ooit van die soort is gezien. Elke dag bij het ontslag van de gemeente trokken de predikanten met hun bewakers, en zoveel van de mensen als konden, zich terug naar hun onderkomens in drie verschillende dorpen, waar zij van het nodige konden worden voorzien. De ruiters stelden zich in slagorde op tot de mensen de plaats hadden verlaten, en marcheerden dan in formatie op een kleine afstand achteraan, tot allen veilig in hun kwartieren waren ondergebracht. ’s Morgens, als de mensen terugkeerden naar de bijeenkomst, vergezelden de ruiters hen: alle drie de partijen ontmoetten elkaar een mijl van de plek, en marcheerden in volle formatie naar het gewijde terrein. Nadat de gemeenteleden allemaal hun plek hadden ingenomen, namen de bewakers hun verschillende posities in, zoals voorheen. Deze toevallige vrijwilligers leken een geschenk van de Voorzienigheid te zijn geweest, en zij verzekerden de rust en kalmte van het publiek; want van zaterdagochtend, toen het werk begon, tot maandagmiddag leden wij niet de minste belediging of overlast van vijanden, wat wonderbaarlijk leek. In het begin was er enige bezorgdheid, maar de mensen zaten ongestoord, en het geheel werd op even ordelijke wijze afgesloten als het in de tijd van Schotlands helderste middag zou zijn geweest. En waarlijk, het schouwspel van zovele ernstige, beheerste en vrome gezichten moet de tegenstanders met ontzag hebben vervuld, en ontzagwekkender zijn geweest dan enig uiterlijk vertoon van woeste blikken en krijgshaftige formatie. Wij verlangden niet naar de gunst van aardse koningen: er was een geestelijke en goddelijke Majesteit die over het werk scheen, en een tastbaar bewijs dat de grote Meester der vergaderingen in ons midden tegenwoordig was. Het was inderdaad het werk des HEEREN, die ons een tafel bereidde in de woestijn, in tegenwoordigheid van onze vijanden; en een pilaar van heerlijkheid oprichtte tussen ons en de vijand, zoals de vuurkolom van oudsher die het kamp van Israël en de Egyptenaren scheidde – bemoedigend voor de een, maar donker en verschrikkelijk voor de ander. Hoewel onze geloften niet werden aangeboden binnen de voorhoven van Gods huis, ontbrak het niet aan oprechtheid van hart, wat beter is dan de eerbied voor heiligdommen. Te midden van de eenzame bergen herinnerden wij ons de woorden van onze HEERE, dat de ware aanbidding niet gebonden was aan Jeruzalem of Samaria – dat de schoonheid van de heiligheid niet bestond in gewijde gebouwen of materiële tempels. We dachten aan de ark van de Israëlieten die jarenlang in de woestijn had rondgezworven, zonder andere woonplaats dan de tabernakel van de vlakte. We dachten aan Abraham en de oude aartsvaders, die hun slachtoffers op de rotsen legden als altaar, en zoete wierook brandden onder de schaduw van de groene bomen.”

“De verordening van het Laatste Avondmaal, die gedachtenis aan Zijn stervende liefde tot Zijn wederkomst, werd opmerkelijk ondersteund en bekrachtigd met kracht en verkwikkende invloed van boven. Gezegend zij God, want Hij heeft Zijn erfenis bezocht en ondersteund toen zij vermoeid was. Op die dag trok Sion de schoonheid van Saron en Karmel aan; de bergen braken uit in gezang, en de woestijn werd gemaakt om te ontluiken en te bloeien als een roos. Weinig van zulke dagen werden gezien in de verlaten Kerk van Schotland; en weinigen zullen ooit iets dergelijks aanschouwen. Er was een rijke uitstorting van de Geest, die in vele harten werd uitgestort; hun zielen, vervuld van hemelse vervoering, leken een goddelijker element te ademen, en opwaarts te branden als met het vuur van een zuivere en heilige devotie. De predikanten werden zichtbaar geholpen om tot het geweten van de toehoorders te spreken. Het leek alsof God hun lippen had aangeraakt met een gloeiende kool van Zijn altaar: want zij die het zagen verklaarden dat zij zich meer gedroegen als gezanten van het hemelse hof dan als mensen, gevormd uit het aardse stof.”

“De tafels werden bediend door enkele heren en personen van het ernstigste gedrag. Zoals gebruikelijk werd niemand zonder bewijs toegelaten. Deze bewijzen werden op zaterdag werden uitgedeeld, maar alleen aan hen die bij sommige predikanten of vertrouwenspersonen bekend stonden als vrij van openbare schandalen. Alle gebruikelijke vormen werden doorlopen. De avondmaalgangers kwamen aan de ene kant binnen en gingen aan de andere kant weg, waarbij een weg werd vrijgehouden om weer plaats te nemen op de heuvelzijde. De heer Welsh hield de voorbereidingspreek, zoals hij gewoonlijk bij zulke gelegenheden moest doen. Ook bediende hij de eerste twee tafels. De andere vier predikanten, de heren Blackader, Dickson, Riddell en Rae, vermaanden de overigen op hun beurt; de tafeldienst werd door de heer Welsh afgesloten met plechtige dankzegging, en plechtig was het, en zoet en stichtelijk om de ernst en kalmte van alle aanwezigen te zien, evenals van alle onderdelen van de dienst. De gemeenschap werd vreedzaam afgesloten, alle mensen boden van harte hun dankbaarheid aan, en zongen met een blijde stem tot de Rots van hun heil. Het was aangenaam toen de nacht viel om hun melodie in volle harmonie langs de heuvel te horen zwellen, de hele gemeente die eensgezind meezong, en God prees met de stem van psalmen.”

“Er waren twee lange tafels en één korte dwars aan het hoofd, met zitplaatsen aan weerszijden. Ongeveer honderd zaten aan elke tafel. Er waren in totaal zestien tafels, zodat ongeveer tweeëndertighonderd mensen die dag deelnamen aan de gemeenschapsmaaltijd.”

Misschien was de meest opmerkelijke plaats die ooit voor een preek werd gekozen het midden van de rivier de Tweed, waar de heer John Welsh vaak preekte tijdens strenge vorst, om te ontsnappen aan de autoriteiten van Schotland of Engeland, wie er dan ook zou ingrijpen. Prijsvechters hebben vaak de grenzen van twee graafschappen gekozen voor hun optredens, maar hun sluwheid lijkt te zijn doorzien door de kinderen van het licht.

Het is ook vermakelijk om te lezen hoe aartsbisschop Sharp de militie beval om de menigte te verspreiden die zich op de heuvelzijde had verzameld om de heer Blackader te horen, en hoe hem werd meegedeeld dat zij allen een uur eerder waren vertrokken om de preek bij te wonen.

Wat de wereld zou zijn geweest als er geen prediking buiten de muren was geweest, en onder een heerlijker dak dan deze sparrenbalken, kan ik niet bedenken. Het was een indrukwekkende dag voor Engeland toen Whitefield begon met veldprediking. Toen Wesley opstond en een preek hield op het graf van zijn vader, in Epworth. Omdat de parochiepriester hem geen toegang wilde verlenen tot het (zogenaamde) heilige gebouw, schrijft de heer Wesley: “Ik ben er vast van overtuigd dat ik veel meer goed deed voor mijn Lincolnshire parochianen door drie dagen op het graf van mijn vader te preken dan door drie jaar vanaf zijn preekstoel te preken.” 

Hetzelfde kan gezegd worden van alle openluchtprediking die volgde, vergeleken met de reguliere preken binnen. “Whitefield kwam op de gedachte om in de openlucht te preken toen hij een menigte zag van duizend mensen die geen toegang konden krijgen tot de kerk van Bermondsey, waar hij op een zondagmiddag preekte. Toen hij het bij enkele van zijn vrienden ter sprake bracht, kreeg hij geen steun; zij vonden het een ‘gekke gedachte’. Het idee zou echter de volgende zondag bij de Ironmongers’ Almshouses zijn uitgevoerd, ware het niet dat de prediker teleurgesteld was in zijn gemeente, die klein genoeg was om hem vanaf de preekstoel te horen. Hij nam twee preken mee, een voor binnen en een voor buiten.” 

Het idee dat zo tot een besluit was gerijpt, hoefde niet lang te wachten voordat het werd uitgevoerd. Toen de kanselier van het kerkdistrict hindernissen in de weg legde voor Whitefields prediking in de kerken van Bristol ten behoeve van zijn weeshuis, ging hij preken voor de mijnwerkers in Kingswood “voor het eerst op een zaterdagmiddag, waarbij hij zijn plek innam op Hannan Mount. Hij sprak over Mattheüs 5:1,2 en 3, tot zovelen als kwamen om te horen; meer dan tweehonderd waren aanwezig. Zijn enige opmerking in zijn dagboek is: Gezegend zij God dat het ijs nu gebroken is, en ik nu het veld heb ingenomen! Sommigen zullen mij misschien veroordelen. Maar is er geen reden? Preekstoelen worden geweigerd; en de arme mijnwerkers staan op het punt om te komen door gebrek aan kennis.” 

Nu was hij de eigenaar van een preekstoel die niemand hem kon afnemen, en zijn hart verheugde zich over dit grote geschenk. De volgende dag vermeldt het dagboek: “Nu alle kerkdeuren gesloten zijn, en indien open niet in staat om de helft te bevatten van hen die kwamen om te horen, ging ik om drie uur ’s middags naar Kingswood onder de mijnwerkers. God was ons heel erg genadig door ons een mooie dag te zenden, en bijna tweeduizend mensen waren bij die gelegenheid bijeengekomen. Ik preekte en breidde bijna een uur uit over Johannes 3:3. Naar ik hoop, tot troost en stichting van hen die mij hoorden.” 

Twee dagen later stond hij op dezelfde plek, en preekte tot een gemeente van vier- of vijfduizend met grote vrijmoedigheid. De heldere zon boven hem, en de immense menigte die in ontzagwekkende stilte om hem heen stond, vormden een beeld dat hem met ‘heilige bewondering’ vervulde. 

Op een daaropvolgende zondag opende Bassleton, een dorp twee mijl van Bristol, zijn kerk voor hem, en toen er een talrijke gemeente bijeenkwam, las hij eerst de gebeden in de kerk, en preekte daarna op het kerkhof. Om vier uur haastte hij zich naar Kingswood. Hoewel het februari was, was het weer ongewoon open en mild; de ondergaande zon scheen met haar volle kracht; de bomen en heggen waren vol toehoorders die de prediker wilden zien en horen. Een uur lang sprak hij met een stem die luid genoeg was om door iedereen gehoord te worden, en zijn hart was niet zonder vreugde in zijn eigen boodschap. 

Hij schrijft in zijn dagboek: ‘Gezegend zij God, Het vuur is ontstoken; mogen de poorten der hel er nooit tegen kunnen zegevieren!’ Het is belangrijk te weten wat zijn gevoelens waren toen hij die immense veldgemeenten ontmoette, waarvan het aantal was gegroeid van tweehonderd tot twintigduizend, en wat de effecten van zijn prediking op zijn publiek waren. 

Zijn eigen woorden zijn:

‘Omdat zij geen eigen gerechtigheid hadden om af te wijzen, waren de mijnwerkers blij te horen van Jezus die een vriend was van tollenaars, en niet gekomen was om rechtvaardigen te roepen, maar zondaars tot bekering. De eerste ontdekking van hun ontroering was toen ik de witte goten zag die gemaakt werden door hun tranen, die overvloedig langs hun zwarte wangen stroomden, toen zij uit hun kolenmijnen kwamen. 

Honderden en honderden van hen werden spoedig onder diepe overtuigingen gebracht, die (zoals het gevolg bewees) gelukkig eindigden in een gezonde en grondige bekering. De verandering was voor allen zichtbaar, hoewel velen er de voorkeur aan gaven het aan alles toe te schrijven behalve aan de vinger van God. 

Aangezien het tafereel geheel nieuw was, en ik pas was begonnen om spontaan te prediken, veroorzaakte het vaak veel innerlijke conflicten. Soms, als twintigduizend mensen voor mij stonden, had ik naar mijn eigen inzicht geen woord te zeggen, noch tot God, noch tot hen. Maar ik werd nooit helemaal verlaten, en wist vaak door gelukkige ervaring wat onze HEERE bedoelde toen Hij zei: ‘Uit zijn binnenste zullen stromen van levend water vloeien.’ Het open uitspansel boven mij, het uitzicht op de aangrenzende velden, met de aanblik van duizenden en duizenden, sommigen in koetsen, sommigen te paard, en sommigen in de bomen, en, bij tijden, allemaal aangedaan en doorweekt van tranen, waaraan soms de plechtigheid van de naderende avond werd toegevoegd. Het was bijna te veel, en overweldigde mij geheel.”

Wesley schrijft in zijn dagboek: “Zaterdag 31 [maart 1731]. ’s Avonds bereikte ik Bristol, en ontmoette daar de heer Whitefield. Ik kon mijzelf in het begin nauwelijks verzoenen met deze vreemde manier van preken in de velden, waarvan hij mij op zondag een voorbeeld gaf; omdat ik heel mijn leven (tot zeer onlangs) zo vasthoudend was geweest aan elk punt met betrekking tot fatsoen en orde, dat ik het redden van zielen bijna een zonde zou hebben geacht, als het niet in een kerk was gedaan.” 

Zodanig waren de gevoelens van een man die in zijn latere leven een van de grootste openluchtpredikers werd die ooit heeft geleefd!

Ik zal niet stilstaan bij de beschrijving van de heer Whitefield in onze eigen Kennington gemeenschap te midden van de tienduizenden, of op Moorfields vroeg in de ochtend, toen de lantaarns twinkelden als evenzovele glimwormen op een grasrijke oever op een zomernacht, evenmin zal ik de menigten glorieuze taferelen met Wesley en zijn meer bekende predikers vermelden; maar een beeld dat meer lijkt op wat sommigen van jullie gemakkelijk kunnen kopiëren heeft een sterke greep op mijn geheugen gekregen; en ik stel het u voor opdat u in de toekomst nooit de dag van kleine dingen zult verachten:

“Wesley bereikte Newcastle op vrijdag 28 mei. Toen hij na de thee naar buiten ging om te wandelen, was hij verrast en geschokt door de overvloedige goddeloosheid. Dronkenschap en vloeken leken algemeen, en zelfs de monden van kleine kinderen waren vol vloeken. Hoe hij de zaterdag doorbracht wordt ons niet meegedeeld; maar op zondagochtend om zeven uur namen hij en John Taylor hun standplaats in bij de pomp, in Sandgate, ‘het armste en meest verachtelijke deel van de stad’, en begonnen de Oude Honderdste Psalm en melodie te zingen. Drie of vier mensen kwamen om hen heen staan, om te zien wat er aan de hand was; dit aantal groeide snel, en voordat Wesley klaar was met preken, bestond zijn gemeente uit twaalf tot vijftienhonderd personen. Toen de dienst was afgelopen, stonden de mensen nog steeds met de grootste verbazing te gapen, waarop Wesley zei: ‘Als u wilt weten wie ik ben, mijn naam is John Wesley. Om vijf uur vanavond ben ik van plan hier, met Gods hulp, opnieuw te preken.'”

Heerlijk waren die grote bijeenkomsten in velden en weiden toen Wesley en Whitefield onze natie zegenden. Veldprediking was de wilde toon van de vogels die in de bomen zongen, als getuigenis dat de ware lente van de godsdienst was gekomen. Vogels in kooien zingen misschien lieflijker, maar hun muziek is niet zo natuurlijk, en zeker niet zo’n zekere belofte van de komende zomer. Het was een gezegende dag toen Methodisten en anderen Jezus in de open lucht begonnen te verkondigen; toen werden de poorten van de hel geschud, en de gevangenen van de duivel bij honderden en duizenden bevrijd.

Eenmaal hervat, werd het vruchtbare middel van de veldprediking niet meer opgegeven. Te midden van spottende menigten en regens van rotte eieren en vuil, bleven de onmiddellijke volgelingen van de twee grote Methodisten dorp na dorp en stad na stad bestormen. Hun avonturen waren heel gevarieerd, maar hun succes was over het algemeen groot. 

Men glimlacht vaak bij het lezen van voorvallen tijdens hun arbeid. Een rij pakpaarden wordt zo gedreven dat ze een bijeenkomst verstoren, en een brandspuit wordt tevoorschijn gehaald en over de menigte gespoten om hetzelfde doel te bereiken. Handbellen, oude ketels, mergpijpen en hakbijlen, trompetten, trommels en complete muziekkorpsen werden ingezet om de stemmen van de predikers te overstemmen. 

In één geval werd de dorpsstier losgelaten, en in andere gevallen werden honden aangezet om te vechten. De predikers moesten gezichten hebben als vuursteen, en dat hadden ze ook zeker. John Furz zegt: “Toen ik begon te preken, kwam een man recht op me af en richtte een geweer op mijn gezicht; hij zwoer dat hij mijn hoofd eraf zou schieten als ik nog een woord zou spreken. 

Toch ging ik door met spreken, en hij ging door met vloeken, soms de loop van het geweer tegen mijn mond houdend, soms tegen mijn oor. Terwijl we het laatste lied zongen, ging hij achter me staan, vuurde het geweer af en brandde een deel van mijn haar af.” Na dit, mijn broeders, zouden we nooit meer moeten spreken over kleine onderbrekingen of ergernissen. De nabijheid van een donderbus in de handen van een zoon van Belial is niet erg bevorderlijk voor geconcentreerd denken en heldere uitspraken. 

Maar de ervaring van Furz was waarschijnlijk niet erger dan die van John Nelson, die koelbloedig zegt: “Toen ik in het midden van mijn betoog was, gooide iemand aan de buitenkant van de menigte een steen, die mij aan het hoofd verwondde: dit zorgde er echter voor dat de mensen nog aandachtiger luisterden, vooral toen zij het bloed over mijn gezicht zagen lopen. Zo was alles rustig tot ik klaar was en afsloot met het zingen van een lied.”

Het leven van Gideon Ouseley, door Dr. Arthur, is een van de krachtigste getuigenissen van de waarde van preken in de openlucht. In het begin van de negentiende eeuw, van 1800 tot 1830, was hij in volle kracht, reed door heel Ierland en predikte het evangelie van Jezus in elke stad. Zijn preekstoel was gewoonlijk de rug van zijn paard, en hij en zijn medewerkers stonden bekend als de mannen met de zwarte mutsen, vanwege hun gewoonte om kalotjes te dragen. 

Deze cavalerie-bediening was in haar tijd de oorzaak van een grote opwekking in Ierland, en gaf de belofte om werkelijk de diepgewortelde vloek van Erin aan te pakken – de macht van de priesters en het bijgeloof van het volk. Ouseley toonde te allen tijde veel scherpzinnigheid en een vleugje gezond verstand en humor; daarom predikte hij gewoonlijk voor het raam van de apotheker omdat de menigte dan minder vrijgevig zou zijn met hun stenen, of anders koos hij ervoor de woning van een fatsoenlijke katholiek in zijn rug te hebben, om dezelfde reden. Zijn preek vanaf de stenen trap van het markthuis van Enniscorthy was een goed voorbeeld van zijn handige methode om een opgewonden menigte Ieren tegemoet te treden. Ik zal het je uitvoerig vertellen, zodat je weet hoe je kunt  handelen als je ooit in soortgelijke omstandigheden verkeert: 

“Hij nam zijn positie in, zette zijn hoed af, zette zijn zwarte fluwelen muts op, en na enkele ogenblikken in stil gebed te hebben doorgebracht, begon hij te zingen. Mensen begonnen zich om hem heen te verzamelen, en tijdens het zingen van enkele verzen waren ze rustig en schijnbaar aandachtig, maar al snel werden ze rusteloos en rumoerig. Toen begon hij te bidden, en even was het rustig; maar al snel, toen de menigte groter werd, werd ze onrustig en zelfs onstuimig. Hij sloot zijn gebed af en begon te preken; maar kennelijk was zijn gehoor niet geneigd hem te horen. Voordat er veel zinnen waren uitgesproken, begonnen er projectielen te vliegen – in het begin niet van zeer schadelijke aard: afval – groenten, aardappelen, rapen, enz., maar al snel werden er hardere materialen gegooid – bakstenen en keien, waarvan sommige hem bereikten en lichte verwondingen toebrachten. Hij stopte en riep na een pauze: ‘Jongens, wat is er vandaag met jullie aan de hand? Willen jullie een oude man niet even laten praten?’ ‘We willen geen woord uit je oude kop horen,’ was het prompte antwoord van iemand in de menigte. ‘Maar ik wil jullie vertellen wat, naar ik denk, jullie graag zouden willen horen.’ ‘Nee, we willen niets horen van wat jij ons kunt vertellen.’ ‘Hoe weet je dat? Ik wil jullie een verhaal vertellen over iemand van wie jullie allemaal zeggen dat jullie hem respecteren en liefhebben.’ ‘Wie is dat?’ ‘De gezegende Maagd.’ ‘Ooh, en wat weet jij van de gezegende Maagd?’ ‘Meer dan jullie denken; en ik weet zeker dat jullie blij zullen zijn met wat ik jullie te vertellen heb, als jullie alleen maar naar me willen luisteren.’ ‘Kom dan,’ zei een andere stem, ‘laten we horen wat hij te zeggen heeft over de Heilige Moeder.’ Er viel een stilte, en de zendeling begon: ‘Er was eens een jong stel dat zou trouwen, ze woonden in een klein stadje genaamd Kana. Het is ver weg in dat land waar onze gezegende Heiland een groot deel van zijn leven onder ons doorbracht; en de vriendelijke mensen van wie de kinderen zouden trouwen, vonden het gepast om de gezegende Maagd uit te nodigen voor het bruiloftsfeest, en ook haar gezegende Zoon, en enkele van Zijn discipelen; en zij vonden het allemaal gepast om te komen. Terwijl zij aan tafel zaten, dacht de Maagd Moeder te zien dat de wijn die voor het feest was voorzien begon op te raken, en zij was bezorgd dat de vriendelijke jonge mensen beschaamd zouden worden voor hun buren; en dus fluisterde zij tegen haar gezegende Zoon: “Zij hebben geen wijn.” “Laat dat u niet verontrusten, mevrouw,” zei Hij. En een minuut of twee later zei zij, wetende wat er in Zijn goede hart was, tegen een van de bedienden die achter hen langs liep: “Wat Hij u ook zegt, doe dat.” Zo zei onze gezegende Heer even later tegen een ander van hen – ik veronderstel dat zij het woord onder elkaar hadden doorgegeven – “Vul die grote watervaten met water.” (Er stonden er zes in een hoek van de kamer, en ze hielden elk bijna driehonderd liter, want de mensen in die landen gebruiken elke dag veel water.) Met de woorden van de Heilige Maagd in gedachten, deden zij wat Hij zei, en kwamen terug en zeiden: “Heer, ze zijn tot de rand toe vol.” “Breng er dan wat van naar de meester, aan het hoofd van de tafel,” zei Hij. En zij deden dat, en de meester proefde het, en zie! het was wijn, en nog de beste wijn ook. En er was genoeg van voor het feest, ja, misschien bleef er zelfs nog wat over om het jonge stel te helpen bij het opzetten van hun huishouden. En dat alles, ziet u, kwam doordat de bedienden het advies van de gezegende Maagd opvolgden en deden wat zij hun opdroeg. Nu, als zij hier vandaag onder ons was, zou zij precies hetzelfde advies geven aan ieder van ons: “Wat Hij u ook zegt, doe het,” en met goede reden, want zij weet goed dat er niets dan liefde in Zijn hart voor ons is, en niets dan wijsheid van Zijn lippen komt. En nu zal ik u enkele van de dingen vertellen die Hij tegen ons zegt. Hij zegt: “Strijdt om in te gaan door de enge poort; want velen, zeg Ik u, zullen trachten in te gaan en zullen niet kunnen.”‘ En onmiddellijk legde de prediker kort, maar duidelijk en krachtig de aard van de poort des levens uit, hoe smal die is, en de ontzagwekkende noodzaak om er binnen te dringen, eindigend met de raad van de Maagd: ‘Wat Hij u ook zegt, doe het.’ Op dezelfde manier verklaarde hij en drong hij bij zijn toehoorders aan op enkele andere gewichtige woorden van onze goddelijke Heer. ‘Tenzij iemand geboren wordt uit water en Geest, kan hij het Koninkrijk Gods niet binnengaan’; en ‘Als iemand achter Mij wil komen, laat hij zichzelf verloochenen en dagelijks zijn kruis opnemen en Mij volgen,’ – zijn vermaning in elk geval bekrachtigend met de raad van de Maagd aan de bedienden in Kana. ‘Maar nee,’ barstte hij ten slotte uit, ‘nee; met al de liefde en eerbied die jullie voorgeven voor de gezegende Maagd, willen jullie haar advies niet opvolgen, maar luisteren jullie gewillig naar elke dronken schoolmeester die jullie een kroeg in zal praten en kwaad en goddeloosheid in jullie hoofd zal stoppen.’ Hier werd hij onderbroken door een stem, die de stem van een oude man leek te zijn, die uitriep: ‘Dit is de waarheid. Al sprak je al de dagen van je leven leugens, dit is de waarheid die je nu vertelt.’ En zo kreeg de prediker de kans om zijn toespraak af te maken met een behoorlijke uitwerking.”

De geschiedenis van het vroege Methodisme zou hier in zijn geheel kunnen worden opgenomen als onderdeel van onze schets van veldprediking, want die wonderbaarlijke zendingsbeweging dankte haar opkomst en voortgang aan dit middel. Het is echter een merkwaardige reproductie van de gebeurtenissen die de eerdere Methodistische beweging van tachtig of negentig jaar eerder vergezelden. De Wesleyanen waren respectabel geworden, en het was tijd dat het oude vuur weer zou oplaaien onder een andere groep mensen. Als Wesley nog in leven was geweest, zou hij zich verheugd hebben in de arme maar dappere predikers die hun leven riskeerden om de boodschap van eeuwige liefde te verkondigen onder de verdorvenen, en hij zou hen hebben aangevoerd in hun kruistocht. 

Zoals het was, kwamen er andere leiders naar voren, en het duurde niet lang voordat hun ijver een schare vurige getuigen opriep die niet konden worden afgeschrikt door menigten, of landjonkers, of geestelijken. Het vuur doofde zelfs niet door de keurige broeders van wie het fatsoen hen zo vreselijk schokte. Toen kwamen de oude wapens in overvloed tevoorschijn. Landbouwproducten in alle stadia van ontbinding beloonden de ijverige apostelen – rapen en aardappelen vormden een eerste gang, en rotte eieren volgden in bijzondere overvloed, deze laatste waren, zo merken we op, vaak ganzeneieren, geselecteerd, veronderstellen we, vanwege hun grootte. 

Een vat koolteer stond vaak klaar, vuil uit de paardenvijvers werd toegevoegd, en dit alles op de muziek van tinnen fluitjes, hoorns en nachtwakersratels. Vaten bier werden verschaft door de voorstanders van “Kerk en koning” om de orthodoxe aanvallers te verkwikken, terwijl zowel predikers als discipelen werden behandeld met een wreedheid die zelfs in de harten van tegenstanders medelijden opwekte. 

Dit alles was gelukkig een schending van de wet, maar de hoge heren knipoogden naar de overtreders en probeerden de prediker tot zwijgen te dwingen. Omwille van Christus waren zij tevreden om als zwervers en landlopers te worden behandeld, en de Heere gaf hun grote eer. Discipelen werden gemaakt en de Ranters vermenigvuldigden zich. Zelfs tot in een late periode zijn deze toegewijde broeders met geweld tegengewerkt, maar hun vreugdevolle ervaring heeft hen ertoe gebracht te volharden in hun zingen door de straten, kampbijeenkomsten en andere onregelmatigheden: gezegende onregelmatigheden waardoor honderden dwalenden zijn ontmoet en naar de schaapskooi van Jezus zijn geleid.

Ik heb geen tijd om mijn onderwerp verder te illustreren met beschrijvingen van het werk van Christmas Evans en anderen in Wales, of van de Haldanes in Schotland, of zelfs van Rowland Hill en zijn broeders in Engeland. Als je het onderwerp verder wilt onderzoeken, kunnen deze namen dienen als aanwijzingen voor het ontdekken van overvloedig materiaal; en ik kan aan de lijst toevoegen Het Leven van Dr. Guthrie, waarin hij opmerkelijke openluchtbijeenkomsten optekent ten tijde van “the Disruption”, toen de Vrije Kerk nog geen door mensenhanden gebouwde gebedshuizen had.

Ik moet een moment stilstaan bij Robert Flockhart van Edinburgh, die, hoewel een kleiner licht, een constant licht was, en een geschikt voorbeeld voor het gros van Christus’ straatgetuigen. Elke avond, in alle weersomstandigheden en te midden van vele vervolgingen, bleef deze dappere man drieënveertig jaar lang op straat spreken. Denk daar eens over na, en raak nooit ontmoedigd. Toen hij naar het graf wankelde, stond de oude soldaat nog steeds op zijn post. 

“Mededogen met de zielen van mensen dreef mij,” zei hij, “naar de straten en stegen van mijn geboortestad, om zondaars te smeken en hen over te halen tot Jezus te komen. De liefde van Christus drong mij.” Noch de vijandigheid van de politie, noch de beledigingen van Papisten, Unitariërs en dergelijke konden hem bewegen, hij berispte de dwaling in de duidelijkste bewoordingen en predikte de verlossing door genade met al zijn macht. Zo kort geleden is hij heengegaan dat Edinburgh hem nog steeds herinnert. Er is ruimte voor zulke mensen in al onze steden en dorpen, en behoefte aan honderden van zijn edele orde in deze enorme natie van Londen – moet ik het dan minachten?

In Amerika voerden mannen als Peter Cartwright, Lorenzo Dow, Jacob Gruber en anderen van een voorbije generatie een glorieuze strijd onder de open hemel op hun eigen originele manier; en in latere tijden heeft Father Taylor ons nog een bewijs geleverd van de onmetelijke kracht van deze manier van kruistocht in zijn Zeven Jaar Straatprediking in San Francisco, Californië. Hoewel ik het echt graag zou willen, zal ik me op dit moment onthouden van het maken van uit treksels uit dat zeer opmerkelijke werk.

De kampsamenkomst is een soort geassocieerde veldprediking, en is een instituut geworden in de Verenigde Staten, waar alles noodzakelijkerwijs op grote schaal moet gebeuren. Dit zou me naar een ander onderwerp leiden, en daarom zal ik u slechts een glimp geven van dit middel tot nut, en het dan laten rusten.

De volgende beschrijving van de vroegere kampsamenkomsten in Amerika is van de hand van de auteur van A Narrative of a Mission to Nova Scotia:

“De tenten zijn over het algemeen opgesteld in de vorm van een halve maan, in het midden waarvan een verhoogd podium staat voor de predikers, waaromheen in alle richtingen rijen planken zijn geplaatst voor de mensen om op te zitten terwijl zij het woord horen. Tussen de bomen, die hun toppen uitspreiden over deze boskerk, hangen de lampen, die de hele nacht branden en licht geven aan de verschillende godsdienstoefeningen die de plechtige middernachtelijke uren vullen. Het was bijna elf uur ’s avonds toen ik voor het eerst aan de rand van het kamp aankwam. Ik liet mijn boot achter aan de rand van het bos, een mijl van het tafereel; en toen ik het kampterrein betrad, veranderde mijn nieuwsgierigheid in verbazing bij het zien van de hangende lampen tussen de bomen; de tenten die een grote ruimte half omcirkelden; vierduizend mensen in het midden hiervan, die met diepe aandacht luisterden naar de prediker, wiens krachtige stem en levendige manier de trilling van elk woord ver droeg door het diep schaduwrijke bos, waar, behalve de flikkerende lampen van het kamp, een broeierige duisternis een tienvoudige somberheid verspreidde. Alles wekte mijn verbazing, en bracht krachtig het beeld van de Hebreeën in de woestijn voor mijn geest. De bijeenkomsten beginnen over het algemeen op maandagmorgen, en op vrijdagmorgen daaropvolgend breken ze op. De dagelijkse oefeningen worden als volgt voortgezet: ’s morgens om vijf uur klinkt de hoorn door het kamp, hetzij voor prediking of voor gebed; dit brengt, met soortgelijke oefeningen, of een kleine onderbreking, het ontbijtuur, acht uur; om tien uur klinkt de hoorn voor openbare prediking, waarna tot de middag de tussenpozen worden opgevuld met kleine groepjes biddende personen, die zich verspreiden over het kamp, zowel in de tenten als onder de bomen. Na het middagmaal klinkt de hoorn om twee uur; dit is voor de prediking. Ik had moeten opmerken dat er over het algemeen een of twee vrouwen in elke tent worden achtergelaten om het middagmaal te bereiden. Op verschillende plaatsen in het kamp wordt een vuur brandend gehouden, waar water wordt gekookt voor thee, het gebruik van sterke drank is verboden. Na de middagprediking nemen de zaken ongeveer dezelfde loop als ’s morgens, alleen zijn de biddende groepen op grotere schaal, en wordt er meer ruimte gegeven aan vurige vermaningen en luide gebeden. Sommigen die bij deze gelegenheden optreden, verliezen al snel hun stem, en aan het einde van een kampbijeenkomst kunnen velen van zowel predikers als mensen alleen nog maar fluisteren. Om zes uur ’s avonds roept de hoorn op tot prediking, waarna, hoewel niet in geregelde vorm, al de bovengenoemde middelen doorgaan tot de avond; ja, en gedurende welk deel van de nacht u ook wakker wordt, zingt de wildernis een loflied.”

Of onder verstandig beheer dergelijke bijeenkomsten in ons land gehouden zouden kunnen worden, kan ik niet beslissen, maar het treft mij als de moeite van het overwegen waard of op een of ander ruim terrein in de zomertijd niet gedurende een week diensten gehouden zouden kunnen worden door predikanten die elkaar zouden opvolgen in het verkondigen van het evangelie onder de bomen. 

Preken en gebedssamenkomsten, toespraken en liederen zouden elkaar in wijze opeenvolging kunnen opvolgen, en misschien zouden duizenden kunnen worden bewogen om samen te komen om God te aanbidden, onder wie tientallen en honderden zouden zijn die nooit onze reguliere heiligdommen binnengaan. Niet alleen moet er iets gedaan worden om de miljoenen te evangeliseren, maar alles moet gedaan worden, en misschien zou te midden van verscheidenheid van inspanning het beste ontdekt worden. 

“Om in ieder geval enigen te behouden.” (1 Korinthe 9:22) moet ons motto zijn, en dit moet ons vooruit drijven om uit te gaan in de wegen en heggen en hen te dwingen binnen te komen. Broeders, ik spreek tot u als tot wijze mannen, overweeg wat ik zeg.

Er zijn bepaalde gebruiken waarvoor niets anders pleit dan dat ze gewoon heel oud zijn. In zulke gevallen heeft ouderdom niet meer waarde dan de roest op een valse munt. Het is echter een gelukkige situatie wanneer het gebruik van eeuwen kan worden aangevoerd voor een werkelijk goede en schriftuurlijke praktijk, want het omgeeft die met een stralenkrans van eerbied. 

Nu kan met weinig vrees voor weerlegging worden gesteld dat preken in de openlucht even oud is als het preken zelf. We hebben alle vrijheid om te geloven dat Henoch, de zevende vanaf Adam, toen hij profeteerde, geen betere preekstoel verlangde dan de heuvelhelling, en dat Noach, als prediker van de gerechtigheid, bereid was met zijn tijdgenoten te redeneren op de scheepswerf waar zijn wonderbaarlijke ark werd gebouwd. 

Het is zeker dat Mozes en Jozua hun meest geschikte plaats vonden om grote menigten toe te spreken onder het open hemelgewelf. Samuel ronde een preek af op het veld bij Gilgal te midden van donder en regen, waarmee de Heere het volk berispte en hen op de knieën dreef. Elia stond op de Karmel en daagde het twijfelende volk uit met: “Hoelang hinkt u nog op twee gedachten?” (1 Koningen 18:21). Jona, wiens geest enigszins gelijk was, verhief zijn waarschuwende stem in de straten van Ninevé, en verkondigde op al haar pleinen de waarschuwende uitspraak: “Nog veertig dagen en Ninevé wordt ondersteboven gekeerd!” (Jona 3:4). Om Ezra en Nehemia te horen “verzamelde heel het volk zich als één man op het plein dat voor de Waterpoort ligt” (Nehemia 8:2). 

Inderdaad, we vinden overal om ons heen voorbeelden van preken in de openlucht in de verslagen van het Oude Testament.

Maar het is voor ons al genoeg om terug te gaan naar de oorsprong van ons eigen heilige geloof, en daar horen we de voorloper van de Heiland roepen in de woestijn en zijn stem verheffen vanaf de oever van de rivier. Onze Heere zelf, die nog meer ons voorbeeld is, hield het grootste deel van zijn preken op de berghellingen, of aan de zeeoever, of in de straten. Onze Heere was in alle opzichten een prediker in de openlucht. Hij hield Zich niet stil in de synagoge, maar Hij voelde zich net zo goed thuis in het veld. We hebben geen enkele toespraak van Hem opgetekend die in de koninklijke kapel werd gehouden, maar we hebben de bergrede en de preek op de vlakte (Lukas 6:17); zodat de allereerste en meest goddelijke vorm van prediking buiten werd beoefend door Hem die sprak zoals nooit een mens gesproken had.

Er waren samenkomsten van Zijn discipelen na Zijn heengaan, binnen muren, vooral die in de bovenzaal; maar het prediken vond zelfs toen het vaakst plaats in de voorhof van de tempel, of op andere open plaatsen die beschikbaar waren. Het idee van heilige plaatsen en gewijde ruimtes voor samenkomsten was nog niet bij hen opgekomen als christenen; zij predikten in de tempel omdat het de voornaamste plaats van samenkomst was, maar met evenveel ernst hielden zij niet op om “bij de huizen onderwijs te geven en Jezus Christus te verkondigen.” (Handelingen 5:42).

De apostelen en hun onmiddellijke opvolgers brachten hun boodschap van genade niet alleen in hun eigen gehuurde huizen en in de synagogen, maar ook overal en op elke plaats waar de gelegenheid zich voordeed. 

Dit kan duidelijk worden afgeleid uit de volgende verklaring van Eusebius:

“De godvruchtige en bewonderenswaardige discipelen van de apostelen bouwden de structuur van de gemeenten, waarvan de apostelen de fundamenten hadden gelegd, op alle plaatsen waar zij kwamen; zij zetten overal de prediking van het evangelie voort en zaaiden het zaad van het hemelse onderwijs over de hele wereld. Velen van de toen nog levende discipelen verdeelden hun bezittingen onder de armen; en hun eigen land verlatend, deden zij het werk van evangelisten voor hen die nog nooit van het christelijk geloof hadden gehoord. Ze predikten Christus en overhandigden hun de evangelische geschriften. Zodra zij het geloof in vreemde landen hadden geplant en leiders en herders hadden aangesteld, aan wie zij de zorg voor deze nieuwe gemeenteplantingen toevertrouwden, gingen zij naar andere volken, bijgestaan door de genade en de krachtige werking van de Heilige Geest. Zodra zij begonnen het evangelie te prediken, stroomde het volk overal naar hen toe en aanbaden ze blijmoedig de ware God, de Schepper van de wereld, vroom en van harte gelovend in Zijn naam.”

Naarmate de donkere middeleeuwen naderden, waren de beste predikers van de kerk die geleidelijk afbrak, ook predikers in de openlucht; evenals die rondtrekkende monniken en grote stichters van religieuze ordes die de vroomheid die er nog was in leven hielden. 

We horen van Berthold van Regensburg, met toehoorders van zestig- of honderdduizend, op een veld bij Glatz in Bohemen. Er waren ook Bernards, en Bernardijnen, en Anthoniussen, en Thomassen van grote bekendheid als rondreizende predikers, over wie we geen tijd hebben om in het bijzonder te spreken. 

Dr. Lavington, bisschop van Exeter, stelde bij gebrek aan andere argumenten dat het een bewijs was dat de Methodisten gelijk waren aan de Papisten, dat de vroege bedelmonniken-predikers uitblonken in het spreken in de open velden. Citerend uit Ribadeneira noemt hij Petrus van Verona, die “een goddelijk talent had in het prediken; noch kerken, noch straten, noch marktpleinen konden de grote menigte bevatten die samenkwam om zijn preken te horen.” De geleerde bisschop had gemakkelijk zijn voorbeelden kunnen vermenigvuldigen, zoals wij ook zouden kunnen doen, maar ze zouden niets meer bewijzen dan dat, ten goede of ten kwade, preken in het veld een grote kracht is.

Toen de Antichrist zijn meer universele heerschappij was begonnen, waren de hervormers vóór de Reformatie vaak predikers in de openlucht, zoals bijvoorbeeld Arnold van Brescia, die de pauselijke aanmatigingen aanklaagde bij de poorten van het Vaticaan zelf.

We kunnen eenvoudig aantonen dat opwekkingen gewoonlijk gepaard gingen met, zo niet veroorzaakt werden door, een aanzienlijke hoeveelheid prediking in de openlucht of op ongebruikelijke plaatsen. Het eerste openlijke prediken van protestantse leer vond bijna noodzakelijkerwijs in de openlucht plaats, of in gebouwen die niet aan de eredienst waren gewijd, want die waren in handen van het Pausdom. 

Het is waar dat Wycliffe een tijdlang het evangelie predikte in de kerk van Lutterworth; Hus, en Hieronymus, en Savonarola hielden een tijd lang semi-evangelische toespraken in verband met de kerkelijke regelingen om hen heen; maar toen zij het evangelie vollediger begonnen te kennen en te verkondigen, werden zij gedwongen andere podia te zoeken. 

De Reformatie was, toen zij nog een baby was, als de pasgeboren Christus, en had geen plaats om haar hoofd neer te leggen, maar een gezelschap van mannen vergelijkbaar met het hemelse engelenleger verkondigde de reformatie onder de open hemel, waar herders en gewone mensen hen graag hoorden. 

Door heel Engeland hebben we verschillende bomen die nog steeds “evangelie-eiken” worden genoemd. Er is één plek aan de overkant van de Theems die bekend staat als “Gospel Oak”, en ik heb zelf gepreekt in Addlestone, in Surrey, onder de ver uitstrekkende takken van een oude eik, waaronder John Knox naar verluidt het evangelie heeft verkondigd tijdens zijn verblijf in Engeland. 

Menige woeste heide, eenzame heuvelhelling en verborgen plek in het woud zijn op dezelfde manier gewijd, en er zijn nog steeds overleveringen rond grotten, en dalen, en heuveltoppen, waar in vroeger tijden de groepen gelovigen bijeenkwamen om het woord van de Heere te horen. En het was niet alleen op eenzame plaatsen dat in vervlogen dagen de stem van de prediker werd gehoord, want er is nauwelijks een marktkruis dat niet als preekstoel heeft gediend voor rondtrekkende evangeliepredikers. 

Tijdens het leven van Wycliffe trokken zijn zendelingen het land door en predikten overal het woord. Een wet van het Parlement van Richard II (1382) noemt het een smet op de geestelijkheid dat een aantal personen in pijen van stad tot stad trokken, zonder toestemming van de kerkelijke overheden. En ze predikten niet alleen in kerken, maar ook op kerkhoven, marktpleinen en ook op kermissen. 

Om deze boodschappers van het kruis te horen, stroomden de plattelandsbewoners in grote aantallen toe, en de soldaten mengden zich onder de menigte, klaar om de predikers met hun zwaarden te verdedigen als iemand hen zou willen lastigvallen. Na Wycliffe’s dood aarzelden zijn volgelingen niet om dezelfde methoden te gebruiken. Van William Swinderby wordt in het bijzonder vermeld dat “toen hij geëxcommuniceerd was en verboden om in enige kerk of op enig kerkhof te prediken, hij een preekstoel maakte van twee molenstenen in de High Street van Leicester, en daar predikte ‘tegen de zin van de bisschop in’. ‘Daar,’ zegt Knighton, ‘kon je menigten mensen zien uit alle delen, zowel uit de stad als van het platteland, dubbel zoveel als er vroeger waren toen zij hem legaal mochten horen.'”

In Duitsland en andere continentale landen werd de Reformatie sterk bevorderd door de preken die aan de massa’s in de openlucht werden gehouden. We lezen van Lutherse predikers die het land doorkruisten en de nieuwe leer verkondigden aan menigten op de marktpleinen, begraafplaatsen, en ook op bergen en in weilanden. 

In Goslar predikte een student uit Wittenberg in een weiland beplant met lindebomen, wat zijn toehoorders de benaming “Lindebroederschap” opleverde. D’Aubigné vertelt ons dat in Appenzell, omdat de menigten niet in de kerken konden worden ondergebracht, de prediking werd gehouden op de velden en openbare pleinen, en ondanks felle tegenstand weerklonken de heuvels, weilanden en bergen van de blijde boodschap van verlossing. 

In het leven van Farel komen we gevallen tegen van bediening in de openlucht; zo predikte hij bijvoorbeeld in Metz zijn eerste preek op het kerkhof van de Dominicanen, waarbij zijn vijanden alle klokken lieten luiden, maar zijn donderende stem overstemde het geluid. In Neuchâtel wordt ons verteld dat “de hele stad zijn kerk werd. Hij predikte op de markt, in de straten, bij de poorten, voor de huizen en op de pleinen, en met zoveel overtuigingskracht en effect dat hij velen voor het evangelie won. Het volk stroomde toe om zijn preken te horen, en kon niet worden tegengehouden door bedreigingen noch overredingen.”

Uit Dr. Wylie’s History of Protestantism ontleen ik het volgende: “Er wordt gezegd dat de eerste veldprediking in de Nederlanden plaatsvond op 14 juni 1566, en werd gehouden in de omgeving van Gent. De prediker was Herman Modet, die vroeger monnik was geweest, maar nu de gereformeerde predikant in Oudenaarde was. 

‘Deze man,’ zegt een Roomse geschiedschrijver, ‘was de eerste die het waagde in het openbaar te prediken, en er waren 7.000 personen bij zijn eerste preek.’ … De tweede grote veldprediking vond plaats op 23 juli daaropvolgend, waarbij het volk bijeenkwam in een groot weiland in de nabijheid van Gent. Het ‘Woord’ was kostbaar in die dagen, en het volk, vurig verlangend om het te horen, maakte zich gereed om twee dagen achtereen op de grond te blijven. Hun voorbereidingen leken meer op een leger dat zijn kamp opslaat dan op een vreedzame menigte die voor de eredienst bijeenkomt. Rondom de aanbidders stond een muur van barricades in de vorm van karren en wagens. Bij alle ingangen waren schildwachten geplaatst. Een ruwe preekstoel van planken was haastig in elkaar getimmerd en hoog op een kar geplaatst. Modet was de prediker, en om hem heen waren vele duizenden personen, die luisterden met hun pieken, bijlen en geweren naast zich, klaar om te worden gegrepen op een teken van de schildwachten die rondom de vergadering de wacht hielden. Voor de ingangen waren kraampjes opgericht, waar marskramers verboden boeken aanboden aan iedereen die ze wilde kopen. Langs de wegen die het platteland in liepen, stonden bepaalde personen opgesteld, het was hun taak om de toevallige voorbijganger uit te nodigen om binnen te komen en het Evangelie te horen. … Wanneer de diensten waren afgelopen, begaf de menigte zich naar andere districten, waar zij op dezelfde wijze hun kamp opsloegen en dezelfde tijd bleven, en zo trokken zij door heel West-Vlaanderen. Bij deze bijeenkomsten werden altijd de Psalmen van David gezongen, die in het Nederlands waren vertaald uit de versie van Clement Marot en Theodore Beza. De oden van de Hebreeuwse koning, aangeheven door vijf- tot tienduizend stemmen en door de bries over de bossen en weilanden gedragen, konden op grote afstand worden gehoord, waarbij zij de ploeger bij het omploegen van de voren deden stilstaan, of de reiziger die zijn weg vervolgde, en hen deden stoppen en zich afvragen vanwaar de minnezang kwam.” 

Het is heel interessant om op te merken dat gemeentezang zeker opleeft op hetzelfde moment als de prediking van het evangelie. In alle tijden werd een Moody vergezeld door een Sankey. De geschiedenis herhaalt zich omdat gelijke oorzaken vrijwel zeker gelijke gevolgen teweegbrengen.

Het zou een mooie taak zijn om een boekwerk samen te stellen met opmerkelijke feiten in verband met preken in de openlucht, of, nog beter, een doorlopende geschiedenis ervan.

Ik heb geen tijd voor zelfs maar een complete schets, maar ik zou je simpelweg willen vragen, waar zou de Reformatie geweest zijn als haar grote predikers zich hadden beperkt tot kerken en kathedralen? Hoe zouden de gewone mensen zijn onderwezen in het evangelie als het niet was geweest voor die ver reizende evangelisten, de boekenverkopers, en die moedige pioniers die een preekstoel vonden op elke stapel stenen, en een audiëntiezaal in elke open ruimte nabij de woonplaatsen van mensen?

Onder voorbeelden binnen ons eigen zeer begunstigde eiland kan ik niet nalaten het opmerkelijke geval van de heilige Wishart te noemen. Dit citeer ik uit Gillie’s Historical Collections:

“George Wishart was een van de vroege predikers van de leerstellingen van de Hervormers, en stierf als martelaar in de dagen van Knox. Zijn openbare uiteenzetting van de Brief aan de Romeinen wekte vooral de angst en haat op van de Roomse geestelijken, die ervoor zorgden dat hij in Dundee tot zwijgen werd gebracht. Hij ging naar Ayr, en begon het evangelie te prediken met grote vrijmoedigheid en trouw. Maar Dunbar, de toenmalige aartsbisschop van Glasgow, die geïnformeerd was over de grote toeloop van mensen die zich verdrongen bij zijn preken, ging op aandringen van kardinaal Beaton naar Ayr, met het voornemen hem te arresteren; maar nam eerst bezit van de kerk, om te voorkomen dat hij er in zou prediken. Het nieuws hiervan bracht Alexander, graaf van Glencairn, en enkele edellieden uit de omgeving onmiddellijk naar de stad. Zij wensten en boden aan Wishart in de kerk te brengen, maar hij stemde niet in. Hij gaf aan dat ‘de preek van de bisschop niet veel kwaad zou doen, en dat, als zij het goed vonden, hij naar het marktplein zou gaan,’ wat hij toen ook deed. Daar preekte hij met zoveel succes, dat verschillende van zijn toehoorders, vroeger vijanden van de waarheid, bij die gelegenheid werden bekeerd.

Wishart bleef bij de edellieden van Kyle, na het vertrek van de aartsbisschop; en toen hem werd gevraagd de volgende dag des HEEREN te prediken in de kerk van Mauchline, ging hij daarheen met dat voornemen, maar de schout van Ayr had ’s nachts een garnizoen soldaten in de kerk gezet om hem buiten te houden. Hugh Campbell, van Kinzeancleugh, en anderen in de parochie, waren buitengewoon beledigd door deze goddeloosheid, en zouden de kerk met geweld zijn binnengegaan; maar Wishart wilde het niet toestaan, hij zei: ‘Broeders, het is het woord van vrede dat ik u predik; het bloed van geen mens zal er vandaag voor worden vergoten: Jezus Christus is even machtig in de velden als in de kerk, en Hij zelf heeft, toen Hij in het vlees leefde, vaker gepredikt in de woestijn en aan de zeekust dan in de tempel van Jeruzalem.’ Hierop werd het volk rustig, en met hem mee naar de rand van de heide, ten zuidwesten van Mauchline, waar hij, nadat hij op een dam was gaan staan, preekte tot een grote menigte. Hij bleef meer dan drie uur spreken, waarbij God wonderbaarlijk door hem werkte; zodanig dat Laurence Ranken, de landheer van Shield, een heel goddeloos persoon, door zijn toedoen werd bekeerd. Ongeveer een maand na bovengenoemde omstandigheid werd hem meegedeeld dat de pest was uitgebroken in Dundee, de vierde dag nadat hij het had verlaten; en dat deze nog steeds zo hevig woedde dat dagelijks grote aantallen werden weggevaagd. Dit raakte hem zo, dat hij besloot naar hen terug te keren, en nam zo afscheid van zijn vrienden in het westen. Zij waren vol verdriet bij zijn vertrek. De dag na zijn aankomst in Dundee liet hij bekendmaken dat hij zou preken; en koos daarvoor zijn standplaats aan het hoofd van de oostelijke poort, waarbij de besmette personen buiten stonden, en zij die gezond waren, binnen. Zijn tekst bij deze gelegenheid was Psalm 107:20: ‘Hij zond Zijn woord uit, genas hen en bevrijdde hen uit hun grafkuilen.’ Door deze toespraak troostte hij het volk zo, dat zij zich gelukkig achtten zo’n prediker te hebben. Ze smeekten hem bij hen te blijven zolang de pest aanhield.

Wat een tafereel moet dit geweest zijn! Zelden heeft een prediker zo’n gehoor gehad, en, zo mag ik eraan toevoegen, zelden heeft een gehoor zo’n prediker gehad. Dan, om de woorden van een oude schrijver te gebruiken, “Stond de oude tijd aan de zijde van de prediker met zijn zeis, die zei met hese stem: ‘Werk terwijl het dag genoemd wordt, want ’s nachts zal ik u neermaaien.’ Daar stond ook de grimmige dood vlak bij de preekstoel, met zijn scherpe pijlen, zeggende: ‘Schiet u Gods pijlen af en ik zal de mijne afschieten.'”

Dit is inderdaad een opmerkelijk voorbeeld van preken in de openlucht. Ik wou dat het in mijn vermogen lag om meer bijzonderheden te geven van die beroemde preek door John Livingstone op het erf van de Kirk of Shotts, toen niet minder dan vijfhonderd van zijn toehoorders Christus vonden, hoewel het gedurende een aanzienlijk deel van de tijd stroomde van de regen. Het blijft een van de grote openluchtpreken uit de geschiedenis, door geen enkele preek binnen muren overtroffen. Hier is de essentie van wat we erover weten:

“Het was in die tijd niet gebruikelijk, zo schijnt het, om op de maandag na het bedienen van het Avondmaal van de Heere een preek te houden. Maar God had zoveel van Zijn genadige tegenwoordigheid gegeven, en Zijn volk zoveel gemeenschap met Hem verleend, op de voorafgaande dagen van die plechtigheid, dat zij niet wisten hoe te scheiden zonder dankzegging en lof. Er was een enorme samenkomst geweest van uitgelezen christenen, met verschillende vooraanstaande predikanten, uit bijna alle hoeken van het land. Er waren velen van hen daar verschillende dagen voor het sacrament samen geweest, om preken te horen, en zich in grotere of kleinere groepen te verenigen in gebed, lofprijzing en geestelijke gesprekken. Terwijl hun harten warm waren van de liefde tot God, uitten sommigen hun verlangen naar een preek op de maandag, waarbij anderen zich aansloten, en in korte tijd werd het verlangen door iedereen gedeeld. De heer John Livingstone, kapelaan van de gravin van Wigtoun (destijds slechts een prediker, geen geordend predikant, en ongeveer zevenentwintig jaar oud), werd met heel veel moeite overgehaald om een preek voor te bereiden. Hij had de nacht ervoor doorgebracht in gebed en gesprekken; maar toen hij ’s morgens om een uur of acht, negen alleen in de velden was, kwam er zo’n ongerustheid in zijn hart en een gevoel van onwaardigheid en ongeschiktheid om te spreken voor zoveel oudere en waardige predikanten, en zoveel vooraanstaande en ervaren christenen. Daarom dacht hij eraan om helemaal weg te sluipen. Toen hij daadwerkelijk al een eindje was weggelopen en op het punt stond de Kirk of Shotts uit het oog te verliezen, werden deze woorden: ‘Ben Ik voor Israël een woestijn geweest of een land van diepe duisternis?’ (Jeremia 2:31) met zo’n overweldigende kracht in zijn hart gebracht, dat hij zich gedwongen voelde te denken dat het zijn plicht was terug te keren en aan de roep om te preken te voldoen; wat hij vervolgens deed met goede hulp gedurende ongeveer anderhalf uur over de punten waarover hij had nagedacht uit Ezechiël 36:25, 26: ‘Ik zal rein water op u sprenkelen en u zult rein worden. Van al uw onreinheden en van al uw stinkgoden zal Ik u reinigen. Dan zal Ik u een  nieuw hart geven en een nieuwe  geest in uw binnenste geven. Ik zal het hart van steen uit uw lichaam wegnemen en u een hart van vlees geven.’ Toen hij op het punt stond te eindigen, begon er plotseling een zware regenbui te vallen, die de mensen haastig naar hun mantels en jassen deed grijpen, en hij begon als volgt te spreken: ‘Als een paar druppels regen uit de wolken hen zo van hun stuk brachten, hoe van hun stuk zouden zij zijn, hoe vol van afgrijzen en wanhoop, als God met hen zou handelen zoals zij verdienden: en zo zal Hij handelen met iedereen die uiteindelijk zonder berouw blijft. Hij sprak dat God terecht vuur en zwavel op hen zou kunnen laten regenen, zoals op Sodom en Gomorra, en de andere steden van de vlakte. Dat de Zoon van God, door in onze natuur te wonen, en daarin te gehoorzamen en te lijden, de enige toevlucht en beschutting is tegen de storm van goddelijke toorn die ons wegens de zonde verschuldigd is. Dat Zijn verdiensten en bemiddeling de enige bescherming is tegen die storm, en dat niemand dan berouwvolle gelovigen de weldaad van die beschutting zullen hebben.’ In deze of enkele uitdrukkingen met deze strekking, en vele andere, werd hij gedurende ongeveer een uur (nadat hij klaar was met wat hij had voorbereid) geleid in een stroom van vermaning en waarschuwing, met grote vrijmoedigheid en hartelijke ontroering.”

We mogen de regelmatige openluchtsamenkomsten bij Paul’s Cross, onder de dakranden van de oude kathedraal, niet vergeten. Dit was een beroemde instelling, en stelde de bekende predikers van die tijd in staat om door de burgers in grote aantallen te worden gehoord. Koningen en vorsten versmaadden het niet om in de galerij te zitten die op de kathedraalwand was gebouwd, en naar de prediker van de dag te luisteren. 

Latimer vertelt ons dat de begraafplaats in zo’n ongezonde toestand verkeerde dat velen stierven door het bijwonen van de preken; en toch was er nooit een gebrek aan toehoorders. Nu de gruwel van begrafenissen binnen de muren is afgeschaft, zou hetzelfde kwaad zich niet voordoen. Nu zou Paul’s Cross opnieuw kunnen worden opgericht. Misschien zou een verandering naar de open ruimte wat van het pausdom wegblazen dat zich geleidelijk aan de diensten van de kathedraal heeft gehecht. 

Het herstel van openbare prediking waarvan Paul’s Cross de centrale plek was, is heel erg gewenst. Ik wens vurig dat iemand met genoeg vermogen een centrale ruimte in onze grote metropool zal kopen, een preekstoel en een aantal banken zou neerzetten, en die dan zou bestemmen voor het gebruik van bevestigde dienaren van het evangelie, die daar vrij het evangelie zouden verkondigen aan alle hoeken zonder aanzien des persoons of onderscheid. 

Het zou van meer werkelijke dienst zijn voor onze steeds groeiende stad dan al haar kathedralen, abdijen en grote gotische gebouwen. Voordat alle open ruimten volledig worden weggevaagd door het steeds aanzwellende getij van mortel en baksteen, zou het een wijs beleid zijn om Evangelievelden, of Gods-akkers-voor-de-levenden, of wat je ze ook maar wilt noemen, veilig te stellen voor vrije evangelieverkondiging.

Gedurende de hele Puriteinse tijd waren er bijeenkomsten op allerlei afgelegen plaatsen, uit vrees voor vervolgers. “Wij ontdekten,” zegt aartsbisschop Laud, in een brief gedateerd Fulham, juni 1632, “nog een geheime samenkomst van afgescheidenen in Newington Woods, juist in het kreupelhout waar het hert van de koning tot de volgende ochtend voor de jacht zou worden vastgehouden.” 

Een kale vlakte of grindgroeve op Hounslow Heath diende soms als plek voor geheime samenkomsten, en er is een dal bij Hitchin waar John Bunyan gewoon was te preken in gevaarlijke tijden. Overal in Schotland zijn de rivierbeddingen, dalen, valleien, en heuvelhellingen tot op de dag van vandaag vol herinneringen aan de Covenanters. 

Je kunt niet om de rotspreekstoelen heen kunnen waar vanaf de strenge vaders van de Presbyteriaanse kerk hun veroordelingen van het Erastianisme donderden, en pleitten voor de verzoeken van de Koning der koningen. Cargill en Cameron en hun metgezellen vonden geschikte plaatsen voor hun moedige bedieningen te midden van de eenzame bergen, spleten en ravijnen.

Lang voor de dageraad, langs kronkelende wegen,
Over heuvels, door bossen, over troosteloze woestenijen, zochten zij
De hooggelegen moerassen, waar rivieren, daar slechts beken,
Zich scheiden naar verschillende zeeën: dicht bij zulke beken,
Is soms een klein dal, een vlakte, uitgesleten,
Met vrolijk groen gras, en bloemen die vreemd lijken
Te midden van de heide in het wild, die rondom
Het oog vermoeit: in zulke eenzame streken
Verijdelden uw vervolgde kinderen, Scotia, de bloedige wet
Van een tiran, en de onverdraagzame.

Daar, leunend op zijn speer…
Hoorde de grijze veteraan het woord van God,
Door Cameron gedonderd, of door Renwick uitgegoten
In zachte stroom: dan verhief zich het gezang, het luide
Gejuich van lof; de wentelende kievit staakte
Haar klacht; de eenzame plek was verblijde zich,
En op de verre grafheuvels ving het oor van de wachter
Bij tijden twijfelachtig de door de wind gedragen toon.

Maar somberder jaren volgden; en niet meer
Durfde het verzamelde volk, bij daglicht,
God te aanbidden, of zelfs in het holst
Van de nacht, behalve wanneer de winterstorm woest raasde,
En donderslagen de bloeddorstige mensen dwongen
In hun holen te kruipen; dan kwamen onverschrokken
De verstrooide weinigen bijeen, in een diep dal
Door rotsen overkapt, om de stem te horen.

De stem van hun trouwe herder: hij opende bij de gloed
Van het bliksemschijnsel het heilige boek,
En sprak woorden van troost: over hun zielen
Kwamen zijn kalmerende woorden, zoals voor haar jongen
De veren van het heidehoentje, wanneer zij bij het vallen van de avond
Bedroefd haar door wreed spel verstrooide kroost verzamelt
En liefdevol haar vleugels over het overblijfsel spreidt;
Dicht genesteld onder haar borst koesteren zij zich
Te midden van de purperen bloesems.

Op het risico langdradig te worden, voel ik dat ik de volgende ontroerende beschrijving van een van deze taferelen moet toevoegen. Het prozaschilderij overtreft zelfs het schilderij van de dichter.

“Wij begonnen met de bediening van de heilige instelling, en vertrouwden deze en onszelf toe aan de onzichtbare bescherming van de HEERE der heerscharen, in wiens naam wij bijeen waren gekomen. Ons vertrouwen was in de arm van Jehova, die beter was dan oorlogswapens, of de kracht van de heuvels. De plaats waar wij samenkwamen was in alle opzichten gerieflijk, en leek met opzet gevormd te zijn. Het was een groene en aangename vallei, vlak bij de waterkant (de Whittader). Aan weerszijden was er een uitgestrekte helling, in de vorm van een halve cirkel, bedekt met heerlijke weiden, en zacht oplopend tot een flinke hoogte. Boven ons was de heldere blauwe hemel, want het was een zoete en kalme sabbatmorgen, die inderdaad beloofde ‘een van de dagen van de Zoon des mensen’ (Lukas 17:22) te zijn. Er lag een plechtigheid over de plaats die paste bij de gelegenheid, en de hele ziel verhief tot een zuivere en heilige stemming. De avondmaalstafels waren in het groen bij het water gedekt, en daaromheen hadden de mensen zich in goede orde geschaard. Maar de veel grotere menigte zat op de helling, die van boven tot onder vol was – een even aangename aanblik als ooit van die soort is gezien. Elke dag bij het ontslag van de gemeente trokken de predikanten met hun bewakers, en zoveel van de mensen als konden, zich terug naar hun onderkomens in drie verschillende dorpen, waar zij van het nodige konden worden voorzien. De ruiters stelden zich in slagorde op tot de mensen de plaats hadden verlaten, en marcheerden dan in formatie op een kleine afstand achteraan, tot allen veilig in hun kwartieren waren ondergebracht. ’s Morgens, als de mensen terugkeerden naar de bijeenkomst, vergezelden de ruiters hen: alle drie de partijen ontmoetten elkaar een mijl van de plek, en marcheerden in volle formatie naar het gewijde terrein. Nadat de gemeenteleden allemaal hun plek hadden ingenomen, namen de bewakers hun verschillende posities in, zoals voorheen. Deze toevallige vrijwilligers leken een geschenk van de Voorzienigheid te zijn geweest, en zij verzekerden de rust en kalmte van het publiek; want van zaterdagochtend, toen het werk begon, tot maandagmiddag leden wij niet de minste belediging of overlast van vijanden, wat wonderbaarlijk leek. In het begin was er enige bezorgdheid, maar de mensen zaten ongestoord, en het geheel werd op even ordelijke wijze afgesloten als het in de tijd van Schotlands helderste middag zou zijn geweest. En waarlijk, het schouwspel van zovele ernstige, beheerste en vrome gezichten moet de tegenstanders met ontzag hebben vervuld, en ontzagwekkender zijn geweest dan enig uiterlijk vertoon van woeste blikken en krijgshaftige formatie. Wij verlangden niet naar de gunst van aardse koningen: er was een geestelijke en goddelijke Majesteit die over het werk scheen, en een tastbaar bewijs dat de grote Meester der vergaderingen in ons midden tegenwoordig was. Het was inderdaad het werk des HEEREN, die ons een tafel bereidde in de woestijn, in tegenwoordigheid van onze vijanden; en een pilaar van heerlijkheid oprichtte tussen ons en de vijand, zoals de vuurkolom van oudsher die het kamp van Israël en de Egyptenaren scheidde – bemoedigend voor de een, maar donker en verschrikkelijk voor de ander. Hoewel onze geloften niet werden aangeboden binnen de voorhoven van Gods huis, ontbrak het niet aan oprechtheid van hart, wat beter is dan de eerbied voor heiligdommen. Te midden van de eenzame bergen herinnerden wij ons de woorden van onze HEERE, dat de ware aanbidding niet gebonden was aan Jeruzalem of Samaria – dat de schoonheid van de heiligheid niet bestond in gewijde gebouwen of materiële tempels. We dachten aan de ark van de Israëlieten die jarenlang in de woestijn had rondgezworven, zonder andere woonplaats dan de tabernakel van de vlakte. We dachten aan Abraham en de oude aartsvaders, die hun slachtoffers op de rotsen legden als altaar, en zoete wierook brandden onder de schaduw van de groene bomen.”

“De verordening van het Laatste Avondmaal, die gedachtenis aan Zijn stervende liefde tot Zijn wederkomst, werd opmerkelijk ondersteund en bekrachtigd met kracht en verkwikkende invloed van boven. Gezegend zij God, want Hij heeft Zijn erfenis bezocht en ondersteund toen zij vermoeid was. Op die dag trok Sion de schoonheid van Saron en Karmel aan; de bergen braken uit in gezang, en de woestijn werd gemaakt om te ontluiken en te bloeien als een roos. Weinig van zulke dagen werden gezien in de verlaten Kerk van Schotland; en weinigen zullen ooit iets dergelijks aanschouwen. Er was een rijke uitstorting van de Geest, die in vele harten werd uitgestort; hun zielen, vervuld van hemelse vervoering, leken een goddelijker element te ademen, en opwaarts te branden als met het vuur van een zuivere en heilige devotie. De predikanten werden zichtbaar geholpen om tot het geweten van de toehoorders te spreken. Het leek alsof God hun lippen had aangeraakt met een gloeiende kool van Zijn altaar: want zij die het zagen verklaarden dat zij zich meer gedroegen als gezanten van het hemelse hof dan als mensen, gevormd uit het aardse stof.”

“De tafels werden bediend door enkele heren en personen van het ernstigste gedrag. Zoals gebruikelijk werd niemand zonder bewijs toegelaten. Deze bewijzen werden op zaterdag werden uitgedeeld, maar alleen aan hen die bij sommige predikanten of vertrouwenspersonen bekend stonden als vrij van openbare schandalen. Alle gebruikelijke vormen werden doorlopen. De avondmaalgangers kwamen aan de ene kant binnen en gingen aan de andere kant weg, waarbij een weg werd vrijgehouden om weer plaats te nemen op de heuvelzijde. De heer Welsh hield de voorbereidingspreek, zoals hij gewoonlijk bij zulke gelegenheden moest doen. Ook bediende hij de eerste twee tafels. De andere vier predikanten, de heren Blackader, Dickson, Riddell en Rae, vermaanden de overigen op hun beurt; de tafeldienst werd door de heer Welsh afgesloten met plechtige dankzegging, en plechtig was het, en zoet en stichtelijk om de ernst en kalmte van alle aanwezigen te zien, evenals van alle onderdelen van de dienst. De gemeenschap werd vreedzaam afgesloten, alle mensen boden van harte hun dankbaarheid aan, en zongen met een blijde stem tot de Rots van hun heil. Het was aangenaam toen de nacht viel om hun melodie in volle harmonie langs de heuvel te horen zwellen, de hele gemeente die eensgezind meezong, en God prees met de stem van psalmen.”

“Er waren twee lange tafels en één korte dwars aan het hoofd, met zitplaatsen aan weerszijden. Ongeveer honderd zaten aan elke tafel. Er waren in totaal zestien tafels, zodat ongeveer tweeëndertighonderd mensen die dag deelnamen aan de gemeenschapsmaaltijd.”

Misschien was de meest opmerkelijke plaats die ooit voor een preek werd gekozen het midden van de rivier de Tweed, waar de heer John Welsh vaak preekte tijdens strenge vorst, om te ontsnappen aan de autoriteiten van Schotland of Engeland, wie er dan ook zou ingrijpen. Prijsvechters hebben vaak de grenzen van twee graafschappen gekozen voor hun optredens, maar hun sluwheid lijkt te zijn doorzien door de kinderen van het licht.

Het is ook vermakelijk om te lezen hoe aartsbisschop Sharp de militie beval om de menigte te verspreiden die zich op de heuvelzijde had verzameld om de heer Blackader te horen, en hoe hem werd meegedeeld dat zij allen een uur eerder waren vertrokken om de preek bij te wonen.

Wat de wereld zou zijn geweest als er geen prediking buiten de muren was geweest, en onder een heerlijker dak dan deze sparrenbalken, kan ik niet bedenken. Het was een indrukwekkende dag voor Engeland toen Whitefield begon met veldprediking. Toen Wesley opstond en een preek hield op het graf van zijn vader, in Epworth. Omdat de parochiepriester hem geen toegang wilde verlenen tot het (zogenaamde) heilige gebouw, schrijft de heer Wesley: “Ik ben er vast van overtuigd dat ik veel meer goed deed voor mijn Lincolnshire parochianen door drie dagen op het graf van mijn vader te preken dan door drie jaar vanaf zijn preekstoel te preken.” 

Hetzelfde kan gezegd worden van alle openluchtprediking die volgde, vergeleken met de reguliere preken binnen. “Whitefield kwam op de gedachte om in de openlucht te preken toen hij een menigte zag van duizend mensen die geen toegang konden krijgen tot de kerk van Bermondsey, waar hij op een zondagmiddag preekte. Toen hij het bij enkele van zijn vrienden ter sprake bracht, kreeg hij geen steun; zij vonden het een ‘gekke gedachte’. Het idee zou echter de volgende zondag bij de Ironmongers’ Almshouses zijn uitgevoerd, ware het niet dat de prediker teleurgesteld was in zijn gemeente, die klein genoeg was om hem vanaf de preekstoel te horen. Hij nam twee preken mee, een voor binnen en een voor buiten.” 

Het idee dat zo tot een besluit was gerijpt, hoefde niet lang te wachten voordat het werd uitgevoerd. Toen de kanselier van het kerkdistrict hindernissen in de weg legde voor Whitefields prediking in de kerken van Bristol ten behoeve van zijn weeshuis, ging hij preken voor de mijnwerkers in Kingswood “voor het eerst op een zaterdagmiddag, waarbij hij zijn plek innam op Hannan Mount. Hij sprak over Mattheüs 5:1,2 en 3, tot zovelen als kwamen om te horen; meer dan tweehonderd waren aanwezig. Zijn enige opmerking in zijn dagboek is: Gezegend zij God dat het ijs nu gebroken is, en ik nu het veld heb ingenomen! Sommigen zullen mij misschien veroordelen. Maar is er geen reden? Preekstoelen worden geweigerd; en de arme mijnwerkers staan op het punt om te komen door gebrek aan kennis.” 

Nu was hij de eigenaar van een preekstoel die niemand hem kon afnemen, en zijn hart verheugde zich over dit grote geschenk. De volgende dag vermeldt het dagboek: “Nu alle kerkdeuren gesloten zijn, en indien open niet in staat om de helft te bevatten van hen die kwamen om te horen, ging ik om drie uur ’s middags naar Kingswood onder de mijnwerkers. God was ons heel erg genadig door ons een mooie dag te zenden, en bijna tweeduizend mensen waren bij die gelegenheid bijeengekomen. Ik preekte en breidde bijna een uur uit over Johannes 3:3. Naar ik hoop, tot troost en stichting van hen die mij hoorden.” 

Twee dagen later stond hij op dezelfde plek, en preekte tot een gemeente van vier- of vijfduizend met grote vrijmoedigheid. De heldere zon boven hem, en de immense menigte die in ontzagwekkende stilte om hem heen stond, vormden een beeld dat hem met ‘heilige bewondering’ vervulde. 

Op een daaropvolgende zondag opende Bassleton, een dorp twee mijl van Bristol, zijn kerk voor hem, en toen er een talrijke gemeente bijeenkwam, las hij eerst de gebeden in de kerk, en preekte daarna op het kerkhof. Om vier uur haastte hij zich naar Kingswood. Hoewel het februari was, was het weer ongewoon open en mild; de ondergaande zon scheen met haar volle kracht; de bomen en heggen waren vol toehoorders die de prediker wilden zien en horen. Een uur lang sprak hij met een stem die luid genoeg was om door iedereen gehoord te worden, en zijn hart was niet zonder vreugde in zijn eigen boodschap. 

Hij schrijft in zijn dagboek: ‘Gezegend zij God, Het vuur is ontstoken; mogen de poorten der hel er nooit tegen kunnen zegevieren!’ Het is belangrijk te weten wat zijn gevoelens waren toen hij die immense veldgemeenten ontmoette, waarvan het aantal was gegroeid van tweehonderd tot twintigduizend, en wat de effecten van zijn prediking op zijn publiek waren. 

Zijn eigen woorden zijn:

‘Omdat zij geen eigen gerechtigheid hadden om af te wijzen, waren de mijnwerkers blij te horen van Jezus die een vriend was van tollenaars, en niet gekomen was om rechtvaardigen te roepen, maar zondaars tot bekering. De eerste ontdekking van hun ontroering was toen ik de witte goten zag die gemaakt werden door hun tranen, die overvloedig langs hun zwarte wangen stroomden, toen zij uit hun kolenmijnen kwamen. 

Honderden en honderden van hen werden spoedig onder diepe overtuigingen gebracht, die (zoals het gevolg bewees) gelukkig eindigden in een gezonde en grondige bekering. De verandering was voor allen zichtbaar, hoewel velen er de voorkeur aan gaven het aan alles toe te schrijven behalve aan de vinger van God. 

Aangezien het tafereel geheel nieuw was, en ik pas was begonnen om spontaan te prediken, veroorzaakte het vaak veel innerlijke conflicten. Soms, als twintigduizend mensen voor mij stonden, had ik naar mijn eigen inzicht geen woord te zeggen, noch tot God, noch tot hen. Maar ik werd nooit helemaal verlaten, en wist vaak door gelukkige ervaring wat onze HEERE bedoelde toen Hij zei: ‘Uit zijn binnenste zullen stromen van levend water vloeien.’ Het open uitspansel boven mij, het uitzicht op de aangrenzende velden, met de aanblik van duizenden en duizenden, sommigen in koetsen, sommigen te paard, en sommigen in de bomen, en, bij tijden, allemaal aangedaan en doorweekt van tranen, waaraan soms de plechtigheid van de naderende avond werd toegevoegd. Het was bijna te veel, en overweldigde mij geheel.”

Wesley schrijft in zijn dagboek: “Zaterdag 31 [maart 1731]. ’s Avonds bereikte ik Bristol, en ontmoette daar de heer Whitefield. Ik kon mijzelf in het begin nauwelijks verzoenen met deze vreemde manier van preken in de velden, waarvan hij mij op zondag een voorbeeld gaf; omdat ik heel mijn leven (tot zeer onlangs) zo vasthoudend was geweest aan elk punt met betrekking tot fatsoen en orde, dat ik het redden van zielen bijna een zonde zou hebben geacht, als het niet in een kerk was gedaan.” 

Zodanig waren de gevoelens van een man die in zijn latere leven een van de grootste openluchtpredikers werd die ooit heeft geleefd!

Ik zal niet stilstaan bij de beschrijving van de heer Whitefield in onze eigen Kennington gemeenschap te midden van de tienduizenden, of op Moorfields vroeg in de ochtend, toen de lantaarns twinkelden als evenzovele glimwormen op een grasrijke oever op een zomernacht, evenmin zal ik de menigten glorieuze taferelen met Wesley en zijn meer bekende predikers vermelden; maar een beeld dat meer lijkt op wat sommigen van jullie gemakkelijk kunnen kopiëren heeft een sterke greep op mijn geheugen gekregen; en ik stel het u voor opdat u in de toekomst nooit de dag van kleine dingen zult verachten:

“Wesley bereikte Newcastle op vrijdag 28 mei. Toen hij na de thee naar buiten ging om te wandelen, was hij verrast en geschokt door de overvloedige goddeloosheid. Dronkenschap en vloeken leken algemeen, en zelfs de monden van kleine kinderen waren vol vloeken. Hoe hij de zaterdag doorbracht wordt ons niet meegedeeld; maar op zondagochtend om zeven uur namen hij en John Taylor hun standplaats in bij de pomp, in Sandgate, ‘het armste en meest verachtelijke deel van de stad’, en begonnen de Oude Honderdste Psalm en melodie te zingen. Drie of vier mensen kwamen om hen heen staan, om te zien wat er aan de hand was; dit aantal groeide snel, en voordat Wesley klaar was met preken, bestond zijn gemeente uit twaalf tot vijftienhonderd personen. Toen de dienst was afgelopen, stonden de mensen nog steeds met de grootste verbazing te gapen, waarop Wesley zei: ‘Als u wilt weten wie ik ben, mijn naam is John Wesley. Om vijf uur vanavond ben ik van plan hier, met Gods hulp, opnieuw te preken.'”

Heerlijk waren die grote bijeenkomsten in velden en weiden toen Wesley en Whitefield onze natie zegenden. Veldprediking was de wilde toon van de vogels die in de bomen zongen, als getuigenis dat de ware lente van de godsdienst was gekomen. Vogels in kooien zingen misschien lieflijker, maar hun muziek is niet zo natuurlijk, en zeker niet zo’n zekere belofte van de komende zomer. Het was een gezegende dag toen Methodisten en anderen Jezus in de open lucht begonnen te verkondigen; toen werden de poorten van de hel geschud, en de gevangenen van de duivel bij honderden en duizenden bevrijd.

Eenmaal hervat, werd het vruchtbare middel van de veldprediking niet meer opgegeven. Te midden van spottende menigten en regens van rotte eieren en vuil, bleven de onmiddellijke volgelingen van de twee grote Methodisten dorp na dorp en stad na stad bestormen. Hun avonturen waren heel gevarieerd, maar hun succes was over het algemeen groot. 

Men glimlacht vaak bij het lezen van voorvallen tijdens hun arbeid. Een rij pakpaarden wordt zo gedreven dat ze een bijeenkomst verstoren, en een brandspuit wordt tevoorschijn gehaald en over de menigte gespoten om hetzelfde doel te bereiken. Handbellen, oude ketels, mergpijpen en hakbijlen, trompetten, trommels en complete muziekkorpsen werden ingezet om de stemmen van de predikers te overstemmen. 

In één geval werd de dorpsstier losgelaten, en in andere gevallen werden honden aangezet om te vechten. De predikers moesten gezichten hebben als vuursteen, en dat hadden ze ook zeker. John Furz zegt: “Toen ik begon te preken, kwam een man recht op me af en richtte een geweer op mijn gezicht; hij zwoer dat hij mijn hoofd eraf zou schieten als ik nog een woord zou spreken. 

Toch ging ik door met spreken, en hij ging door met vloeken, soms de loop van het geweer tegen mijn mond houdend, soms tegen mijn oor. Terwijl we het laatste lied zongen, ging hij achter me staan, vuurde het geweer af en brandde een deel van mijn haar af.” Na dit, mijn broeders, zouden we nooit meer moeten spreken over kleine onderbrekingen of ergernissen. De nabijheid van een donderbus in de handen van een zoon van Belial is niet erg bevorderlijk voor geconcentreerd denken en heldere uitspraken. 

Maar de ervaring van Furz was waarschijnlijk niet erger dan die van John Nelson, die koelbloedig zegt: “Toen ik in het midden van mijn betoog was, gooide iemand aan de buitenkant van de menigte een steen, die mij aan het hoofd verwondde: dit zorgde er echter voor dat de mensen nog aandachtiger luisterden, vooral toen zij het bloed over mijn gezicht zagen lopen. Zo was alles rustig tot ik klaar was en afsloot met het zingen van een lied.”

Het leven van Gideon Ouseley, door Dr. Arthur, is een van de krachtigste getuigenissen van de waarde van preken in de openlucht. In het begin van de negentiende eeuw, van 1800 tot 1830, was hij in volle kracht, reed door heel Ierland en predikte het evangelie van Jezus in elke stad. Zijn preekstoel was gewoonlijk de rug van zijn paard, en hij en zijn medewerkers stonden bekend als de mannen met de zwarte mutsen, vanwege hun gewoonte om kalotjes te dragen. 

Deze cavalerie-bediening was in haar tijd de oorzaak van een grote opwekking in Ierland, en gaf de belofte om werkelijk de diepgewortelde vloek van Erin aan te pakken – de macht van de priesters en het bijgeloof van het volk. Ouseley toonde te allen tijde veel scherpzinnigheid en een vleugje gezond verstand en humor; daarom predikte hij gewoonlijk voor het raam van de apotheker omdat de menigte dan minder vrijgevig zou zijn met hun stenen, of anders koos hij ervoor de woning van een fatsoenlijke katholiek in zijn rug te hebben, om dezelfde reden. Zijn preek vanaf de stenen trap van het markthuis van Enniscorthy was een goed voorbeeld van zijn handige methode om een opgewonden menigte Ieren tegemoet te treden. Ik zal het je uitvoerig vertellen, zodat je weet hoe je kunt  handelen als je ooit in soortgelijke omstandigheden verkeert: 

“Hij nam zijn positie in, zette zijn hoed af, zette zijn zwarte fluwelen muts op, en na enkele ogenblikken in stil gebed te hebben doorgebracht, begon hij te zingen. Mensen begonnen zich om hem heen te verzamelen, en tijdens het zingen van enkele verzen waren ze rustig en schijnbaar aandachtig, maar al snel werden ze rusteloos en rumoerig. Toen begon hij te bidden, en even was het rustig; maar al snel, toen de menigte groter werd, werd ze onrustig en zelfs onstuimig. Hij sloot zijn gebed af en begon te preken; maar kennelijk was zijn gehoor niet geneigd hem te horen. Voordat er veel zinnen waren uitgesproken, begonnen er projectielen te vliegen – in het begin niet van zeer schadelijke aard: afval – groenten, aardappelen, rapen, enz., maar al snel werden er hardere materialen gegooid – bakstenen en keien, waarvan sommige hem bereikten en lichte verwondingen toebrachten. Hij stopte en riep na een pauze: ‘Jongens, wat is er vandaag met jullie aan de hand? Willen jullie een oude man niet even laten praten?’ ‘We willen geen woord uit je oude kop horen,’ was het prompte antwoord van iemand in de menigte. ‘Maar ik wil jullie vertellen wat, naar ik denk, jullie graag zouden willen horen.’ ‘Nee, we willen niets horen van wat jij ons kunt vertellen.’ ‘Hoe weet je dat? Ik wil jullie een verhaal vertellen over iemand van wie jullie allemaal zeggen dat jullie hem respecteren en liefhebben.’ ‘Wie is dat?’ ‘De gezegende Maagd.’ ‘Ooh, en wat weet jij van de gezegende Maagd?’ ‘Meer dan jullie denken; en ik weet zeker dat jullie blij zullen zijn met wat ik jullie te vertellen heb, als jullie alleen maar naar me willen luisteren.’ ‘Kom dan,’ zei een andere stem, ‘laten we horen wat hij te zeggen heeft over de Heilige Moeder.’ Er viel een stilte, en de zendeling begon: ‘Er was eens een jong stel dat zou trouwen, ze woonden in een klein stadje genaamd Kana. Het is ver weg in dat land waar onze gezegende Heiland een groot deel van zijn leven onder ons doorbracht; en de vriendelijke mensen van wie de kinderen zouden trouwen, vonden het gepast om de gezegende Maagd uit te nodigen voor het bruiloftsfeest, en ook haar gezegende Zoon, en enkele van Zijn discipelen; en zij vonden het allemaal gepast om te komen. Terwijl zij aan tafel zaten, dacht de Maagd Moeder te zien dat de wijn die voor het feest was voorzien begon op te raken, en zij was bezorgd dat de vriendelijke jonge mensen beschaamd zouden worden voor hun buren; en dus fluisterde zij tegen haar gezegende Zoon: “Zij hebben geen wijn.” “Laat dat u niet verontrusten, mevrouw,” zei Hij. En een minuut of twee later zei zij, wetende wat er in Zijn goede hart was, tegen een van de bedienden die achter hen langs liep: “Wat Hij u ook zegt, doe dat.” Zo zei onze gezegende Heer even later tegen een ander van hen – ik veronderstel dat zij het woord onder elkaar hadden doorgegeven – “Vul die grote watervaten met water.” (Er stonden er zes in een hoek van de kamer, en ze hielden elk bijna driehonderd liter, want de mensen in die landen gebruiken elke dag veel water.) Met de woorden van de Heilige Maagd in gedachten, deden zij wat Hij zei, en kwamen terug en zeiden: “Heer, ze zijn tot de rand toe vol.” “Breng er dan wat van naar de meester, aan het hoofd van de tafel,” zei Hij. En zij deden dat, en de meester proefde het, en zie! het was wijn, en nog de beste wijn ook. En er was genoeg van voor het feest, ja, misschien bleef er zelfs nog wat over om het jonge stel te helpen bij het opzetten van hun huishouden. En dat alles, ziet u, kwam doordat de bedienden het advies van de gezegende Maagd opvolgden en deden wat zij hun opdroeg. Nu, als zij hier vandaag onder ons was, zou zij precies hetzelfde advies geven aan ieder van ons: “Wat Hij u ook zegt, doe het,” en met goede reden, want zij weet goed dat er niets dan liefde in Zijn hart voor ons is, en niets dan wijsheid van Zijn lippen komt. En nu zal ik u enkele van de dingen vertellen die Hij tegen ons zegt. Hij zegt: “Strijdt om in te gaan door de enge poort; want velen, zeg Ik u, zullen trachten in te gaan en zullen niet kunnen.”‘ En onmiddellijk legde de prediker kort, maar duidelijk en krachtig de aard van de poort des levens uit, hoe smal die is, en de ontzagwekkende noodzaak om er binnen te dringen, eindigend met de raad van de Maagd: ‘Wat Hij u ook zegt, doe het.’ Op dezelfde manier verklaarde hij en drong hij bij zijn toehoorders aan op enkele andere gewichtige woorden van onze goddelijke Heer. ‘Tenzij iemand geboren wordt uit water en Geest, kan hij het Koninkrijk Gods niet binnengaan’; en ‘Als iemand achter Mij wil komen, laat hij zichzelf verloochenen en dagelijks zijn kruis opnemen en Mij volgen,’ – zijn vermaning in elk geval bekrachtigend met de raad van de Maagd aan de bedienden in Kana. ‘Maar nee,’ barstte hij ten slotte uit, ‘nee; met al de liefde en eerbied die jullie voorgeven voor de gezegende Maagd, willen jullie haar advies niet opvolgen, maar luisteren jullie gewillig naar elke dronken schoolmeester die jullie een kroeg in zal praten en kwaad en goddeloosheid in jullie hoofd zal stoppen.’ Hier werd hij onderbroken door een stem, die de stem van een oude man leek te zijn, die uitriep: ‘Dit is de waarheid. Al sprak je al de dagen van je leven leugens, dit is de waarheid die je nu vertelt.’ En zo kreeg de prediker de kans om zijn toespraak af te maken met een behoorlijke uitwerking.”

De geschiedenis van het vroege Methodisme zou hier in zijn geheel kunnen worden opgenomen als onderdeel van onze schets van veldprediking, want die wonderbaarlijke zendingsbeweging dankte haar opkomst en voortgang aan dit middel. Het is echter een merkwaardige reproductie van de gebeurtenissen die de eerdere Methodistische beweging van tachtig of negentig jaar eerder vergezelden. De Wesleyanen waren respectabel geworden, en het was tijd dat het oude vuur weer zou oplaaien onder een andere groep mensen. Als Wesley nog in leven was geweest, zou hij zich verheugd hebben in de arme maar dappere predikers die hun leven riskeerden om de boodschap van eeuwige liefde te verkondigen onder de verdorvenen, en hij zou hen hebben aangevoerd in hun kruistocht. 

Zoals het was, kwamen er andere leiders naar voren, en het duurde niet lang voordat hun ijver een schare vurige getuigen opriep die niet konden worden afgeschrikt door menigten, of landjonkers, of geestelijken. Het vuur doofde zelfs niet door de keurige broeders van wie het fatsoen hen zo vreselijk schokte. Toen kwamen de oude wapens in overvloed tevoorschijn. Landbouwproducten in alle stadia van ontbinding beloonden de ijverige apostelen – rapen en aardappelen vormden een eerste gang, en rotte eieren volgden in bijzondere overvloed, deze laatste waren, zo merken we op, vaak ganzeneieren, geselecteerd, veronderstellen we, vanwege hun grootte. 

Een vat koolteer stond vaak klaar, vuil uit de paardenvijvers werd toegevoegd, en dit alles op de muziek van tinnen fluitjes, hoorns en nachtwakersratels. Vaten bier werden verschaft door de voorstanders van “Kerk en koning” om de orthodoxe aanvallers te verkwikken, terwijl zowel predikers als discipelen werden behandeld met een wreedheid die zelfs in de harten van tegenstanders medelijden opwekte. 

Dit alles was gelukkig een schending van de wet, maar de hoge heren knipoogden naar de overtreders en probeerden de prediker tot zwijgen te dwingen. Omwille van Christus waren zij tevreden om als zwervers en landlopers te worden behandeld, en de Heere gaf hun grote eer. Discipelen werden gemaakt en de Ranters vermenigvuldigden zich. Zelfs tot in een late periode zijn deze toegewijde broeders met geweld tegengewerkt, maar hun vreugdevolle ervaring heeft hen ertoe gebracht te volharden in hun zingen door de straten, kampbijeenkomsten en andere onregelmatigheden: gezegende onregelmatigheden waardoor honderden dwalenden zijn ontmoet en naar de schaapskooi van Jezus zijn geleid.

Ik heb geen tijd om mijn onderwerp verder te illustreren met beschrijvingen van het werk van Christmas Evans en anderen in Wales, of van de Haldanes in Schotland, of zelfs van Rowland Hill en zijn broeders in Engeland. Als je het onderwerp verder wilt onderzoeken, kunnen deze namen dienen als aanwijzingen voor het ontdekken van overvloedig materiaal; en ik kan aan de lijst toevoegen Het Leven van Dr. Guthrie, waarin hij opmerkelijke openluchtbijeenkomsten optekent ten tijde van “the Disruption”, toen de Vrije Kerk nog geen door mensenhanden gebouwde gebedshuizen had.

Ik moet een moment stilstaan bij Robert Flockhart van Edinburgh, die, hoewel een kleiner licht, een constant licht was, en een geschikt voorbeeld voor het gros van Christus’ straatgetuigen. Elke avond, in alle weersomstandigheden en te midden van vele vervolgingen, bleef deze dappere man drieënveertig jaar lang op straat spreken. Denk daar eens over na, en raak nooit ontmoedigd. Toen hij naar het graf wankelde, stond de oude soldaat nog steeds op zijn post. 

“Mededogen met de zielen van mensen dreef mij,” zei hij, “naar de straten en stegen van mijn geboortestad, om zondaars te smeken en hen over te halen tot Jezus te komen. De liefde van Christus drong mij.” Noch de vijandigheid van de politie, noch de beledigingen van Papisten, Unitariërs en dergelijke konden hem bewegen, hij berispte de dwaling in de duidelijkste bewoordingen en predikte de verlossing door genade met al zijn macht. Zo kort geleden is hij heengegaan dat Edinburgh hem nog steeds herinnert. Er is ruimte voor zulke mensen in al onze steden en dorpen, en behoefte aan honderden van zijn edele orde in deze enorme natie van Londen – moet ik het dan minachten?

In Amerika voerden mannen als Peter Cartwright, Lorenzo Dow, Jacob Gruber en anderen van een voorbije generatie een glorieuze strijd onder de open hemel op hun eigen originele manier; en in latere tijden heeft Father Taylor ons nog een bewijs geleverd van de onmetelijke kracht van deze manier van kruistocht in zijn Zeven Jaar Straatprediking in San Francisco, Californië. Hoewel ik het echt graag zou willen, zal ik me op dit moment onthouden van het maken van uit treksels uit dat zeer opmerkelijke werk.

De kampsamenkomst is een soort geassocieerde veldprediking, en is een instituut geworden in de Verenigde Staten, waar alles noodzakelijkerwijs op grote schaal moet gebeuren. Dit zou me naar een ander onderwerp leiden, en daarom zal ik u slechts een glimp geven van dit middel tot nut, en het dan laten rusten.

De volgende beschrijving van de vroegere kampsamenkomsten in Amerika is van de hand van de auteur van A Narrative of a Mission to Nova Scotia:

“De tenten zijn over het algemeen opgesteld in de vorm van een halve maan, in het midden waarvan een verhoogd podium staat voor de predikers, waaromheen in alle richtingen rijen planken zijn geplaatst voor de mensen om op te zitten terwijl zij het woord horen. Tussen de bomen, die hun toppen uitspreiden over deze boskerk, hangen de lampen, die de hele nacht branden en licht geven aan de verschillende godsdienstoefeningen die de plechtige middernachtelijke uren vullen. Het was bijna elf uur ’s avonds toen ik voor het eerst aan de rand van het kamp aankwam. Ik liet mijn boot achter aan de rand van het bos, een mijl van het tafereel; en toen ik het kampterrein betrad, veranderde mijn nieuwsgierigheid in verbazing bij het zien van de hangende lampen tussen de bomen; de tenten die een grote ruimte half omcirkelden; vierduizend mensen in het midden hiervan, die met diepe aandacht luisterden naar de prediker, wiens krachtige stem en levendige manier de trilling van elk woord ver droeg door het diep schaduwrijke bos, waar, behalve de flikkerende lampen van het kamp, een broeierige duisternis een tienvoudige somberheid verspreidde. Alles wekte mijn verbazing, en bracht krachtig het beeld van de Hebreeën in de woestijn voor mijn geest. De bijeenkomsten beginnen over het algemeen op maandagmorgen, en op vrijdagmorgen daaropvolgend breken ze op. De dagelijkse oefeningen worden als volgt voortgezet: ’s morgens om vijf uur klinkt de hoorn door het kamp, hetzij voor prediking of voor gebed; dit brengt, met soortgelijke oefeningen, of een kleine onderbreking, het ontbijtuur, acht uur; om tien uur klinkt de hoorn voor openbare prediking, waarna tot de middag de tussenpozen worden opgevuld met kleine groepjes biddende personen, die zich verspreiden over het kamp, zowel in de tenten als onder de bomen. Na het middagmaal klinkt de hoorn om twee uur; dit is voor de prediking. Ik had moeten opmerken dat er over het algemeen een of twee vrouwen in elke tent worden achtergelaten om het middagmaal te bereiden. Op verschillende plaatsen in het kamp wordt een vuur brandend gehouden, waar water wordt gekookt voor thee, het gebruik van sterke drank is verboden. Na de middagprediking nemen de zaken ongeveer dezelfde loop als ’s morgens, alleen zijn de biddende groepen op grotere schaal, en wordt er meer ruimte gegeven aan vurige vermaningen en luide gebeden. Sommigen die bij deze gelegenheden optreden, verliezen al snel hun stem, en aan het einde van een kampbijeenkomst kunnen velen van zowel predikers als mensen alleen nog maar fluisteren. Om zes uur ’s avonds roept de hoorn op tot prediking, waarna, hoewel niet in geregelde vorm, al de bovengenoemde middelen doorgaan tot de avond; ja, en gedurende welk deel van de nacht u ook wakker wordt, zingt de wildernis een loflied.”

Of onder verstandig beheer dergelijke bijeenkomsten in ons land gehouden zouden kunnen worden, kan ik niet beslissen, maar het treft mij als de moeite van het overwegen waard of op een of ander ruim terrein in de zomertijd niet gedurende een week diensten gehouden zouden kunnen worden door predikanten die elkaar zouden opvolgen in het verkondigen van het evangelie onder de bomen. 

Preken en gebedssamenkomsten, toespraken en liederen zouden elkaar in wijze opeenvolging kunnen opvolgen, en misschien zouden duizenden kunnen worden bewogen om samen te komen om God te aanbidden, onder wie tientallen en honderden zouden zijn die nooit onze reguliere heiligdommen binnengaan. Niet alleen moet er iets gedaan worden om de miljoenen te evangeliseren, maar alles moet gedaan worden, en misschien zou te midden van verscheidenheid van inspanning het beste ontdekt worden. 

“Om in ieder geval enigen te behouden.” (1 Korinthe 9:22) moet ons motto zijn, en dit moet ons vooruit drijven om uit te gaan in de wegen en heggen en hen te dwingen binnen te komen. Broeders, ik spreek tot u als tot wijze mannen, overweeg wat ik zeg.

Dit is een gedeelte uit het boek Lectures to my Students van Charles Spurgeon