Twaalf personen, zowel mannen als vrouwen, om het getuigenis van Jezus Christus, te Vught, buiten Den Bosch, verbrand en onthoofd. In het jaar 1538.
In augustus van het jaar 1538 zijn in de stad tien of zeventien mannen en vrouwen gearresteerd. Ze zeiden dat ze opnieuw gedoopt waren. Allemaal waren het gewone (of arme) mensen (behalve de goudsmid, Paulus van Drunen, die ook gearresteerd was, en hun leraar zou zijn).
Deze Paulus werd te Vught, op 9 september, met nog drie andere mannen, op het schavot levend gewurgd en verbrand. De andere drie mannen waren Michiel Stevens, uit Oosterhout, hij was een pottenbakker, Jan Blok uit Gent, hij was een linnenwever, en Adriaen uit Den Haag, ook hij was een linnenwever.
Er waren ook twee Minnebroeders en twee Preekheren bij betrokken die veel tegen hen zeiden. Ze lieten hen een kruis zien. Maar ze wilden er niet naar kijken. Ze zeiden dat ze God in hun hart hadden en daarom geen hout of steen wilden aanbidden. Ook baden ze voor degenen die hen wilden doden en zeiden dat de slaaf niet beter is dan zijn Heer. En in Zijn naam stierven ze gewillig en ze wilden niet naar de monniken luisteren.
Alle drie kregen ze een riem of een touw in hun mond gekregen, zodat ze verder niet meer konden spreken of roepen.
Dit gebeurde allemaal onder leiding van de commissaris van het hof, genaamd: Meester Adriaen van de Grave, afgestudeerd in de rechten. Hij had iemand uit een gelijknamige “sekte” vrijgesproken (blijkbaar een afvallige), en die had gewezen waar ze woonden.
Met nog zeven andere schepenen veroordeelde de commissaris deze twaalf mannen en vrouwen. De schepenen waren Goossen van der Stege, Gijsbert Heyn en Matthijs Stooters, Hendrik Pelgrim (of Ketelaar), Hendrik Luysterisan van der Stege (Heiligen-geeft-meester) en Govert Symonsz. (Kerkmeester).
Op 11 september werden ook te Vught drie vrouwen en een man gewurgd. Ze zeiden dat ook zij opnieuw gedoopt waren. Een van de vrouwen was Pauli, de vrouw van de leraar. Ook haar probeerden de monniken te laten afdwalen.
Pauli zei: “O Heere! Verlicht de ogen van hen die ons dit lijden aandoen zodat ze zullen zien wat ze doen. Ik dank U, o God, dat U mij waardig acht om te lijden omwille van Uw naam!”
De Preekheer zei tegen een andere vrouw: “Blijf je niet bij de heilige Kerk?” Ze antwoordde: “Ik blijf bij God! Is dat niet heilige-Kerks genoeg?”
Toen zei de Preekheer tegen de man: “Jan van Capelle, bid God dat Hij het je vergeeft dat je ons zo’n slecht voorbeeld hebt gegeven.” Hij antwoordde: “Ik heb niet gedwaald maar ik heb Gods Woord gevolgd. Ik ben verdrietig dat ik zo lang in de duisternis ben geweest. Ik bid jullie, burgers, leef naar het Evangelie, en laat als je daarnaar leeft het dronken drinken, stelen, vloeken en het slaan van kruisjes.”
De derde vrouw zei: “O God almachtig, leg mij niet meer op dan ik kan dragen.”
Zo stierven ze blij.
Paulus en zijn vrouw hadden een kind van 9 maanden oud wat nog niet gedoopt was. Het kind namen zij van de moeder af toen ze in de gevangenis zat en ze lieten het dopen.
De heer Philippus van Doorn, deken van Sint Jan, Postulia, de vrouw van meester Jan van de Stege, Anna en de vrouw van meester Goossen van der Stege, peters en peten van het kind (dit zijn een soort geestelijke ouders).
Hierna werden ze allemaal gedood.
Op 14 september werd er ’s morgens vroeg om zes uur nog een jongen van dezelfde “sekte” onthoofd.
Tot zover de inhoud van het oude geschrift dat ons uit Friesland werd toegestuurd.
We hebben het vergeleken met dat wat in de Historie van de Opgang van ’s Hertogenbosch beschreven is, door Borre van Utrecht. Waar ook geschreven wordt over de mensen die daar gearresteerd werden.
Het lijkt erop dat dat de toegestuurde beschrijving opgeschreven is door iemand die nog niet tot geloof gekomen was. Dit omdat hij het oprechte geloof van degenen die gedood werden, een sekte noemde. Het lijkt erop of hij zelf getuige is geweest van hun dood. Daarom is dit getuigenis des te betrouwbaarder omdat je het voor de tegenstander niet mooier maakt dan het is, en eerder tegen zou spreken.
Twaalf personen, zowel mannen als vrouwen, om het getuigenis van Jezus Christus, te Vught, buiten Den Bosch, verbrand en onthoofd. In het jaar 1538.
In augustus van het jaar 1538 zijn in de stad tien of zeventien mannen en vrouwen gearresteerd. Ze zeiden dat ze opnieuw gedoopt waren. Allemaal waren het gewone (of arme) mensen (behalve de goudsmid, Paulus van Drunen, die ook gearresteerd was, en hun leraar zou zijn).
Deze Paulus werd te Vught, op 9 september, met nog drie andere mannen, op het schavot levend gewurgd en verbrand. De andere drie mannen waren Michiel Stevens, uit Oosterhout, hij was een pottenbakker, Jan Blok uit Gent, hij was een linnenwever, en Adriaen uit Den Haag, ook hij was een linnenwever.
Er waren ook twee Minnebroeders en twee Preekheren bij betrokken die veel tegen hen zeiden. Ze lieten hen een kruis zien. Maar ze wilden er niet naar kijken. Ze zeiden dat ze God in hun hart hadden en daarom geen hout of steen wilden aanbidden. Ook baden ze voor degenen die hen wilden doden en zeiden dat de slaaf niet beter is dan zijn Heer. En in Zijn naam stierven ze gewillig en ze wilden niet naar de monniken luisteren.
Alle drie kregen ze een riem of een touw in hun mond gekregen, zodat ze verder niet meer konden spreken of roepen.
Dit gebeurde allemaal onder leiding van de commissaris van het hof, genaamd: Meester Adriaen van de Grave, afgestudeerd in de rechten. Hij had iemand uit een gelijknamige “sekte” vrijgesproken (blijkbaar een afvallige), en die had gewezen waar ze woonden.
Met nog zeven andere schepenen veroordeelde de commissaris deze twaalf mannen en vrouwen. De schepenen waren Goossen van der Stege, Gijsbert Heyn en Matthijs Stooters, Hendrik Pelgrim (of Ketelaar), Hendrik Luysterisan van der Stege (Heiligen-geeft-meester) en Govert Symonsz. (Kerkmeester).
Op 11 september werden ook te Vught drie vrouwen en een man gewurgd. Ze zeiden dat ook zij opnieuw gedoopt waren. Een van de vrouwen was Pauli, de vrouw van de leraar. Ook haar probeerden de monniken te laten afdwalen.
Pauli zei: “O Heere! Verlicht de ogen van hen die ons dit lijden aandoen zodat ze zullen zien wat ze doen. Ik dank U, o God, dat U mij waardig acht om te lijden omwille van Uw naam!”
De Preekheer zei tegen een andere vrouw: “Blijf je niet bij de heilige Kerk?” Ze antwoordde: “Ik blijf bij God! Is dat niet heilige-Kerks genoeg?”
Toen zei de Preekheer tegen de man: “Jan van Capelle, bid God dat Hij het je vergeeft dat je ons zo’n slecht voorbeeld hebt gegeven.” Hij antwoordde: “Ik heb niet gedwaald maar ik heb Gods Woord gevolgd. Ik ben verdrietig dat ik zo lang in de duisternis ben geweest. Ik bid jullie, burgers, leef naar het Evangelie, en laat als je daarnaar leeft het dronken drinken, stelen, vloeken en het slaan van kruisjes.”
De derde vrouw zei: “O God almachtig, leg mij niet meer op dan ik kan dragen.”
Zo stierven ze blij.
Paulus en zijn vrouw hadden een kind van 9 maanden oud wat nog niet gedoopt was. Het kind namen zij van de moeder af toen ze in de gevangenis zat en ze lieten het dopen.
De heer Philippus van Doorn, deken van Sint Jan, Postulia, de vrouw van meester Jan van de Stege, Anna en de vrouw van meester Goossen van der Stege, peters en peten van het kind (dit zijn een soort geestelijke ouders).
Hierna werden ze allemaal gedood.
Op 14 september werd er ’s morgens vroeg om zes uur nog een jongen van dezelfde “sekte” onthoofd.
Tot zover de inhoud van het oude geschrift dat ons uit Friesland werd toegestuurd.
We hebben het vergeleken met dat wat in de Historie van de Opgang van ’s Hertogenbosch beschreven is, door Borre van Utrecht. Waar ook geschreven wordt over de mensen die daar gearresteerd werden.
Het lijkt erop dat dat de toegestuurde beschrijving opgeschreven is door iemand die nog niet tot geloof gekomen was. Dit omdat hij het oprechte geloof van degenen die gedood werden, een sekte noemde. Het lijkt erop of hij zelf getuige is geweest van hun dood. Daarom is dit getuigenis des te betrouwbaarder omdat je het voor de tegenstander niet mooier maakt dan het is, en eerder tegen zou spreken.
Uit: De Martelaarsspiegel van Thieleman Janszoon van Braght.