“Buiten roept de hoogste Wijsheid luid, op de pleinen laat Zij Haar stem klinken. Zij roept boven het rumoer uit, aan de ingangen van de poorten in de stad spreekt Zij Haar woorden uit.” (Spreuken 1:20-21)

“Buiten roept de hoogste Wijsheid luid, op de pleinen laat Zij Haar stem klinken. Zij roept boven het rumoer uit, aan de ingangen van de poorten in de stad spreekt Zij Haar woorden uit.” (Spreuken 1:20-21)


Ik ben bang dat er in sommige van onze plattelandskerken die minder van de wereld gezien hebben, behoudende mensen zijn die bijna geloven dat ergens anders preken dan in de kerk een schokkende vernieuwing zou zijn, echt een teken van ketterse neigingen, en een kenmerk van ijver zonder kennis. Elke jonge broeder die onder hen zijn gemak zoekt, moet zoiets ongewoons als preken buiten de buren van hun Sion niet voorstellen. Zo was het vroeger: “Buiten roept de hoogste Wijsheid luid, op de pleinen laat Zij Haar stem klinken. Zij roept boven het rumoer uit, aan de ingangen van de poorten in de stad spreekt Zij Haar woorden uit.” (Spreuken 1:20-21); maar de wijze mannen van de orthodoxie zouden de wijsheid liefst monddood maken behalve onder het dak van een erkend gebouw. 

Deze mensen geloven in een Nieuwe Testament dat zegt: “Ga eropuit naar de landwegen en heggen en dwing hen binnen te komen, opdat mijn huis vol wordt.” (Lukas 14:23), en toch hebben ze een afkeer van een letterlijke gehoorzaamheid aan het gebod. Denken ze dat er een speciale zegen voortkomt uit het zitten op een bepaalde plank met een rechte plank achter hun rug? – een uitvinding van ongemak die de mensen allang naar buiten zou moeten hebben gedreven om buiten op het groene gras te aanbidden.

Denken ze dat genade weerkaatst van klankborden, of net als stof kan worden uitgeklopt uit preekstoelkussens? Houden ze van de slechte lucht en de verstikkende bedomptheid die sommige van onze vergaderhuizen bijna net zo weerzinwekkend maken voor de neus en de longen als de mishuizen van de volgelingen van de paus met hun goedkope en smerige wierook? We hebben het niet op ons hart om op deze bezwaarmakers te reageren: we hebben liever tegenstanders die een waardige uitdaging vormen, deze zijn nauwelijks een vluchtige opmerking waard. We glimlachen om hun vooroordeel, maar we zullen er misschien eerder om moeten huilen als het in de weg staat voor bruikbaarheid.

Er is geen enkele verdediging nodig voor het preken in de open lucht; maar er zouden hele krachtige argumenten nodig zijn om te bewijzen dat het genoeg is als iemand nooit buiten de muren van zijn kerk heeft gepredikt. Een verdediging is eerder nodig voor diensten binnen een gebouw dan voor aanbidding erbuiten. Architecten die baksteen en cement tot in de hemel opstapelen hebben een heel goed excuus nodig als er zo’n grote behoefte is aan preekzalen onder arme zondaren beneden. Bossen van stenen pilaren, die verhinderen dat de prediker gezien wordt en zijn stem gehoord wordt, dat moet wel heel goed verdedigd kunnen worden; hoog opgetrokken Gotische daken waarin alle geluid verloren gaat, en mensen het niet overleven omdat ze gedwongen worden te schreeuwen tot hun bloedvaten het begeven; en ook voor het moedwillig creëren van echo’s door harde, geluidweerkaatsende oppervlakken bloot te stellen om aan de eisen van de kunst te voldoen. Daarbij wordt het comfort van zowel toehoorders als de spreker volledig over het hoofd gezien. 

Er moet ook wel een heel goed excuus zijn voor die kinderachtige mensen die per se geld moeten verspillen aan het plaatsen van mythische wezens en monsters aan de buitenkant van hun preekhuizen, en andere dwaze stukjes Roomse inspiratie, zowel binnen als buiten moeten hebben, om hun kerken en kapellen eerder te ontsieren dan te versieren: maar, geen enkele verdediging is nodig voor het gebruik van de enorme gehoorzaal van de hemelse Vader, die in alle opzichten zo goed geschikt is voor de verkondiging van een evangelie dat zo vrij, zo vol, zo uitgebreid, zo verheven is. 

De gebruikelijke religieuze bijeenkomsten onder een dak hebben in Engeland een goede reden, ons klimaat is zo ongelofelijk slecht; maar het zou goed zijn om van zo’n gebruik af te zien als het weer mooi en bestendig is, en ruimte en rust beschikbaar is. We zijn niet als de mensen van Palestina, die hun weer kunnen voorspellen, en niet elk uur gevaar lopen op een regenbui; maar als we sub Jove (onder de open hemel) samenkomen, zoals de Latijnen zeggen, moeten we verwachten dat de Jove van het uur Jupiter pluvius zal zijn (de god van de regen). 

We kunnen elk moment, zonder dat we het willen, een stortvloed over ons heen krijgen, en als we een dienst in de open lucht organiseren voor volgende zondagochtend, hebben we geen garantie dat we niet allemaal tot op het bot doorweekt zullen raken. Het is waar dat er enkele opmerkelijke preken zijn gehouden in de regen, maar over het algemeen is de vurigheid van onze toehoorders nauwelijks zo groot dat ze veel nattigheid verdragen. Bovendien is de kou van onze winters te intens om het hele jaar door diensten in de open lucht te houden, hoewel ik in Schotland heb gehoord van preken te midden van de natte sneeuw, en John Nelson schrijft over een preek tot “een menigte te groot om in het huis te komen, hoewel het donker was en sneeuwde.” 

Zoiets kan af en toe worden gedaan, maar uitzonderingen bevestigen alleen de regel. Het is ook eerlijk om toe te geven dat wanneer mensen binnen de muren willen komen, als het huis zo ruim is als iemand daar meer mensen kan bereiken, en als het huis altijd vol is, er geen noodzaak is om naar buiten te gaan om tot minder mensen te preken dan er binnen zouden zijn; want, al met al, is een comfortabele zitplaats afgeschermd van het weer, en afgesloten van lawaai en indringing, bevorderlijk voor het horen van het evangelie met plechtigheid en rustige overdenking. Een goed geventileerd, goed beheerd gebouw is een voordeel als de menigten kunnen worden ondergebracht en kunnen worden overgehaald om te komen; maar aan deze voorwaarden wordt maar heel zelden voldaan, en daarom is mijn stem voor de velden.

Het grote voordeel van preken in de open lucht is dat we zo veel mensen bereiken met het evangelie die het anders nooit zouden horen. Het evangeliebevel luidt: “Ga heen in heel de wereld, predik het Evangelie aan alle schepselen.” (Markus 16:15), maar er wordt zo weinig gehoor aan gegeven dat je zou denken dat het er staat: “Ga naar uw eigen plaatsen van aanbidding en predik het evangelie aan de weinige schepselen die naar binnen willen komen.” 

“Ga eropuit naar de landwegen en heggen en dwing hen binnen te komen, opdat mijn huis vol wordt.” (Lukas 14:23) – hoewel het deel uitmaakt van een gelijkenis, is het goed dat we dit letterlijk nemen, en door dat te doen zal de betekenis van de gelijkenis het beste worden uitgevoerd. We moeten werkelijk de straten en steegjes en wegen ingaan, want er zijn schuilplekken in de heggen, zwervers op de wegen, straatlopers, en achterbuurtbewoners, die we nooit zullen bereiken tenzij we hen opzoeken in hun eigen omgeving. 

Jagers moeten niet thuisblijven en wachten tot de vogels komen om neergeschoten te worden, en vissers moeten hun netten niet binnen in hun boten uitgooien en hopen veel vissen te vangen. Handelaren gaan naar de markten, ze volgen hun klanten en gaan op zoek naar zaken als die niet naar hen toe komen; en zo moeten wij ook doen. Sommige van onze broeders zitten maar te zeuren tegen lege banken en muffe knielkussens, terwijl ze tot eeuwige zegen zouden zijn voor honderden als ze de oude muren voor een tijdje te verlaten en op zoek te gaan naar levende stenen voor Jezus. 

Laat ze uit Rehoboth komen en ruimte vinden op de straathoek, laat ze Salem verlaten en de vrede van verwaarloosde zielen zoeken, laat ze niet langer dromen in Bethel, maar een open ruimte maken om niets anders te zijn dan het huis van God, laat ze afdalen van de berg Sion, en opkomen van Ænon, en weg van Drie-eenheid, St. Agnes, St. Michael-en-Alle-Engelen, St. Margaretha-Pattens, St. Vedast, St. Ethelburga, en al de rest van hen, en laat ze proberen nieuwe heiligen te vinden onder de zondaars die verloren dreigen te gaan door gebrek aan kennis.

Ik heb gemerkt dat straatprediking in Londen opmerkelijk gezegend is voor mensen van wie het karakter en de toestand hen helemaal zou uitsluiten van een bedehuis. Ik ken bijvoorbeeld een Joodse vriend die, toen hij uit Polen kwam, helemaal niets begreep van de Engelse taal. Bij het rondlopen door de straten op zondag merkte hij de grote groepen op die naar vurige predikers luisterden. Hij had zoiets nog nooit in zijn eigen land gezien, waar de Russische politie gealarmeerd zou zijn als groepen in gesprek werden gezien, en hij was daarom des te meer geïnteresseerd. 

Naarmate hij een beetje Engels leerde, luisterde hij steeds vaker naar de straatpredikers; inderdaad, hij luisterde in het begin vooral om de taal te leren. Ik ben bang dat het Engels dat hij leerde niet van de allerbeste soort was, een oordeel dat ik zowel vorm uit wat ik heb gehoord van openluchtpreken als ook uit het luisteren naar onze Joodse vriend zelf. Zijn theologie is beter dan zijn Engels. 

Hoe dan ook, die “werkelijke Israëliet” heeft altijd reden om de straatpredikers aan te bevelen. Hoeveel andere vreemdelingen en buitenlanders door hetzelfde instrument medeburgers geworden zijn van de heiligen en van het huisgezin Gods, kunnen we niet zeggen. Rooms-katholieken worden ook op deze manier vaker bereikt dan sommigen zouden veronderstellen. Het is niet altijd verstandig om gevallen van bekering onder de volgelingen van de paus te publiceren, maar mijn eigen observatie brengt mij ertoe te geloven dat ze veel vaker voorkomen dan tien jaar geleden, en het genadige werk begint vaak met wat er van het evangelie gehoord wordt op onze straathoeken. Ongelovigen geven ook voortdurend toe aan het woord van de Heere dat zo tot hen wordt gebracht. De straatevangelist wint bovendien de aandacht van die excentrieke mensen voor wie godsdienst noch beschreven noch voorgesteld kan worden. Zulke mensen haten het zicht van onze kerken en vergaderhuizen, maar zullen in een menigte staan om te horen wat er gezegd wordt. En ze zijn vaak het meest onder de indruk wanneer ze de grootste minachting voordoen.

Bovendien zijn er in grote steden talloze personen die geen geschikte kleren hebben om in te aanbidden, ten minste volgens het gangbare idee van hoe dat er uit zou moeten zien. En van sommigen zijn zowel zijzelf als hun kleren, zo smerig, zo onbenaderbaar en stinkend dat de grootste weldoener en de meest sociale volksvriend wel zou wensen een beetje ruimte te hebben tussen zichzelf en die levendige persoonlijkheden. 

Er zijn anderen die, welke kleding ze ook dragen, onder geen enkele voorwaarde naar een kerk zouden gaan, zij beschouwen het als een soort straf om een eredienst bij te wonen. Mogelijk herinneren ze zich de saaie zondagen van hun kindertijd en de vervelende preken die ze hebben gehoord wanneer ze een enkele keer een kerk binnengingen, maar het is zeker dat ze mensen die plaatsen van aanbidding bezoeken beschouwen als mensen die in deze wereld de straf ondergaan die ze in de volgende wereld zouden moeten ondergaan. 

De zondagse krant, de pijp en de koffiepot hebben voor hen meer charme dan alle preken van bisschoppen en dominees, of ze nu van de kerk of van de afgescheidenen zijn. De straatevangelist pikt deze leden van de “niet-kerkelijke” partij vaak op, en hierdoor vindt hij vaak enkele van de rijkste edelstenen die uiteindelijk de kroon van de Verlosser zullen sieren: juwelen die vanwege hun ruwheid geneigd zijn over het hoofd te worden gezien door een meer kieskeurige klasse van zielenwinnaars. 

Jona in de straten van Ninevé werd gehoord door menigten die nooit van zijn bestaan zouden hebben geweten als hij een zaal had gehuurd; Johannes de Doper aan de Jordaan wekte een belangstelling die nooit zou zijn opgewekt als hij zich tot de synagoge had beperkt; en zij die van stad tot stad gingen en overal het woord van de Heere Jezus verkondigden, zouden de wereld nooit ondersteboven hebben gekeerd als ze het nodig hadden gevonden zich te beperken tot besloten ruimtes versierd met de rechtzinnige aankondiging: “Het evangelie van de genade Gods zal (D.V.) hier volgende zondagavond gepredikt worden.”

Ik ben er ook zeker van dat als we onze vrienden op het platteland konden overhalen om elk jaar wat vaker naar buiten te komen voor een dienst in een weiland, in een schaduwrijk bos, op de heuvelflank, in een tuin, of op een gemeenschappelijk terrein, het alleen maar beter zou zijn voor de gewone toehoorders. Alleen de nieuwigheid van de plaats zou hun interesse al verfrissen en hen wakker maken. De lichte verandering van omgeving zou een wonderbaarlijk effect hebben op de meer slaperige kerkgangers. 

Kijk hoe mechanisch ze hun gebruikelijke plaats van aanbidding binnenkomen, en hoe mechanisch ze er weer uitgaan. Ze zakken op hun plek alsof ze eindelijk een rustplaats hebben gevonden; ze staan op om te zingen met een verbazingwekkende inspanning, en ze zakken ineen voordat je tijd hebt voor een zegenbede aan het einde van de lofzang omdat ze niet merkten dat die eraan kwam. 

Wat zijn sommige vaste toehoorders logge wezens! Velen van hen slapen met hun ogen open. Ze slapen, na een aantal jaren op dezelfde oude plek te hebben gezeten, waar de banken, de preekstoel, de galerijen en alle andere dingen altijd hetzelfde zijn, behalve dat ze elke week een beetje vuiler en somberder worden, waar iedereen voor altijd en eeuwig dezelfde positie inneemt, en het gezicht, de stem en de toon van de dominee vrijwel hetzelfde zijn van januari tot december, – je raakt eraan gewend de heilige rust van het tafereel te ervaren en te luisteren naar wat er gaande is alsof het gericht was tot “het koude dove oor van de dood.” 

Zoals een molenaar zijn raderen hoort alsof hij ze niet hoorde, of zoals een stoker nauwelijks het geratel van zijn machine opmerkt nadat hij het een tijdje heeft verdragen; of zoals een bewoner van Londen het onophoudelijke geraas van het verkeer niet eens meer opmerkt; zo raken veel leden van onze gemeenten ongevoelig voor de meest vurige toespraken, en aanvaarden ze die als vanzelfsprekend, ze raken eraan gewend.

Daarom zou een verandering van plek nuttig kunnen zijn, het zou eentonigheid kunnen voorkomen, onverschilligheid kunnen doorbreken, gedachten kunnen ingeven, en op duizend manieren de aandacht kunnen bevorderen, en nieuwe hoop geven om goed te doen. 

Een grote brand die sommige van onze kerken tot de grond toe zou afbranden, zou misschien niet de grootste ramp zijn die ooit is voorgevallen, als het alleen maar enkele slapers zou wekken die nooit in beweging zouden komen zolang het oude huis en de oude banken bij elkaar zouden blijven. Bovendien is de frisse lucht en véél frisse lucht heel goed voor ieder sterfelijk mens, vrouw en kind. Ik preekte in Schotland twee keer op een zondag in Blairmore, op een kleine hoogte aan de zeekant, en nadat ik met al mijn macht had gesproken tot grote menigten, te tellen bij duizenden, voelde ik me niet half zo uitgeput als ik vaak ben na het toespreken van een paar honderd in een of ander vreselijk zwart gat van Calcutta, wat een kapel genoemd wordt. 

Ik schrijf mijn frisheid en vrijheid van vermoeidheid in Blairmore toe aan het feit dat de ramen niet dichtgeslagen konden worden door mensen die bang waren voor tocht, en dat het dak zo hoog was als de hemelen boven de aarde zijn. Mijn overtuiging is dat iemand drie of vier keer op een zondag in de open lucht zou kunnen preken met minder vermoeidheid dan veroorzaakt zou worden door één preek geleverd in een onzuivere atmosfeer, verhit en vergiftigd door menselijke adem, en zorgvuldig beschermd tegen elke verfrissende toevoeging van natuurlijke lucht.

Tenten zijn slecht – onuitsprekelijk slecht: veel slechter dan de slechtste gebouwen. Ik denk dat een tent de meest verwerpelijke bedekking is voor een preekplek die ooit is uitgevonden. Ik ben blij dat er tenten gebruikt worden in Londen, want de allerslechtste plek is beter dan geen plek, en omdat ze makkelijk van plek naar plek kunnen worden verplaatst, en niet erg duur zijn; maar toch als ik moest kiezen tussen helemaal niets en een tent, zou ik veruit de voorkeur geven aan de open lucht. 

Onder canvas wordt de stem gedempt wat de inspanning van het spreken sterk vergroot. Het materiaal werkt als een natte deken op de stem, het doodt de resonantie ervan, en verhindert het bereik. Met vreselijke inspanning, in de verstikkende lucht die in een tent ontstaat, zul je eerder gedood worden dan gehoord. Je moet het zelfs bij onze eigen College bijeenkomsten hebben gemerkt, als er maar tweehonderd toehoorders zijn, hoe moeilijk is het dan om het aan het eind van een tent te horen, zelfs als de zijkanten open zijn, en de lucht zuiver is. Misschien schrijf je dat feit bij die gelegenheid in zekere mate toe aan een gebrek aan oplettendheid en rust van de kant van die enigszins uitbundige gemeente, maar toch zelfs als er gebeden wordt, en alles stil is, heb ik een groot gebrek aan draagkracht waargenomen in de beste stem onder een tent.

Als je in de open lucht gaat preken op het platteland, kun je een plek kiezen om te preken; zo niet, dan moet je natuurlijk nemen wat je kunt krijgen, en je moet in geloof aanvaarden dat die plek het allerbeste is. Wees niet al te kieskeurig. Als er toevallig een weide beschikbaar is vlakbij je kerk is, kies die dan omdat het erg handig zal zijn om naar het kerkgebouw terug te trekken mocht het weer tegenzitten, of als je een gebedssamenkomst of een nabespreking wilt houden aan het einde van je preek. Het is goed om voor je gewone diensten te preken op een plek vlakbij je plaats van aanbidding, zodat je de menigte regelrecht het gebouw in kunt laten gaan voor ze weten wat ze aan het doen zijn. 

Een half uur preken en zingen in de open lucht vooraf aan het gebruikelijke moment van samenkomst zal een leeg huis vaak vullen. Tegelijkertijd moet je niet altijd vasthouden aan nabije en handige plekken, maar kun je ook een locatie kiezen om precies de tegenovergestelde reden, omdat het ver weg is van elke plaats van aanbidding en waar nog nooit aanbeden is. Hang de lampen op in elke donkere hoek; hoe donkerder, hoe meer licht nodig is. 

Paradise Row en Pleasant Place zijn over het algemeen het minst paradijselijk en het minst aangenaam: richt je daar op. Laat de bewoners in het dal van de schaduw des doods beseffen dat er licht voor hen is opgegaan.

Ik ben ergens de aanbeveling tegengekomen om altijd te preken met een muur achter je, maar daarbij wil ik nog wel bezwaar maken. Pas op voor wat er aan de andere kant van de muur kan zijn! Een evangelist ontving een kan kokend water van over een muur met de vriendelijke opmerking: “Hier, soep voor protestanten!” en een ander werd begunstigd met hoogst onsmakelijke bespattingen uit een vat dat van boven werd geleegd. 

Gideon Ouseley begon te preken in Roscommon met zijn rug tegen de gevel van een tabaksfabriek waarin een raam was met een houten deur, waardoor goederen op de zolder werden gehesen. Zou je verbaasd zijn te horen dat het raam plotseling openging, en dat er een emmer tabakswater uit gegoten werd, een scherpe vloeistof die zeer pijnlijk was voor de ogen? De prediker liet zich in later jaren niet meer verleiden om zulke plekken te kiezen. Laat zijn ervaring je onderwijzen.

Als ik een plek kon kiezen om te preken, zou ik de voorkeur geven aan een hellend terrein, of een open plek die op enige afstand begrensd wordt door een muur. Natuurlijk moet er voldoende ruimte zijn om de gemeente te laten samenkomen tussen de preekstoel en het begrenzende voorwerp aan de voorkant, maar ik zie graag een einde, en schreeuw niet in eindeloze ruimte. 

Ik ken geen mooiere plek voor een preek dan de plek die ik bezette op het terrein van mijn vriend Mr. Duncan in Benmore. Het was een vlak grasveld, met daarachter oplopende terrassen bedekt met dennenbomen. De mensen konden of de zitplaatsen beneden innemen, of op het gras gaan zitten, net wat ze zelf wilden, en zo had ik een deel van mijn gemeente in oplopende terrassen boven mij, en de rest in het gebied om mij heen. Mijn stem steeg makkelijk op, en ik stel me voor dat als de mensen een halve mijl de heuvel op hadden gezeten, ze me nog steeds makkelijk hadden kunnen horen. Ik veronderstel dat Wesley’s favoriete plek bij Gwennap Pit enigszins van dezelfde orde moet zijn geweest. Amfitheaters en heuvelflanken zijn altijd favoriete plekken bij predikers in de velden, en de voordelen ervan zullen je snel duidelijk zijn.

Mijn vriend Mr. Abraham verzorgde ooit voor mij een grootse kathedraal in Oxfordshire. De overblijfselen ervan worden nog steeds “Spurgeon’s Tabernakel” genoemd. Je kunt ze zien bij Minster Lovell, in de vorm van een vierhoek van eiken. Oorspronkelijk was het het ideaalbeeld van een preekplaats, want het was een open plek in het dichte woud van Witchwood, en werd bereikt via wegen die door het dichte kreupelhout waren gekapt. Ik zal die “groene lanen” en de groene muren die ze omsloten nooit vergeten. Als je de binnenste tempel bereikte, bestond die uit een groot vierkant, waaruit het kreupelhout en de kleinere bomen waren weggekapt, terwijl een voldoende aantal jonge eiken was blijven staan die tot een aanzienlijke hoogte oprezen, en ons met hun takken te overschaduwden. 

Dit was echt een prachtige kathedraal, met pilaren en bogen: een tempel niet met handen gemaakt, waarvan we konden zeggen:

“Vader, Uw hand
heeft deze ontzagwekkende zuilen opgericht,
Gij hebt dit groene dak geweven.”

Ik heb nooit, noch thuis, noch op het vasteland, architectuur gezien die mijn kathedraal kon evenaren. “Zie, wij hoorden ervan in Efratha: wij vonden het in de velden van het woud.” De blauwe hemel was zichtbaar door het bovenvenster, en door het grote raam aan het verste einde glimlachte de zon tegen de avond op ons neer. 

O mannen, het was inderdaad groots om zo te aanbidden onder het gewelfde firmament, buiten het geluid van de stadsdrukte, waar alles rondom bijdroeg aan een stille gemeenschap met God. Die plek is nu opgeruimd, en de plaats van onze samenkomst is daar niet ver vandaan. Het is van vrijwel hetzelfde karakter, alleen zijn mijn grensmuren van bosgroei verdwenen om plaats te maken voor een open vlakte van geploegde velden. Alleen de zuilen en het dak van mijn tempel blijven over, maar ik ben nog steeds blij om, net als de druïden, tussen de eikenbomen te aanbidden. 

Dit jaar had een duif haar nest net boven mijn hoofd gebouwd, en ze bleef heen en weer vliegen om haar jongen te voeden, terwijl de preek doorging. Waarom niet? Waar zou ze meer thuis zijn dan waar de Heer van liefde en de Vredevorst werd aanbeden? Het is waar dat mijn gewelfde kathedraal niet waterdicht is, en nog andere buien dan die van genade zullen op de gemeente neerdalen, maar dit heeft zijn voordelen, want het maakt ons des te dankbaarder als het een dag droog is, en de onzekerheid van het weer wekt een grote hoeveelheid ernstig gebed op.

Ik heb eens een preek gehouden in de open lucht in de hooitijd tijdens een hevige regenbui. De tekst was: “Hij zal neerdalen als regen op het gemaaide veld, als regendruppels die de aarde bevochtigen.” (Psalm 72:6), en we hadden zeker zowel de zegen als het ongemak. Ik was behoorlijk natgeregend, en mijn gemeente moet doorweekt zijn geweest, maar ze hielden het vol, en ik heb nooit gehoord dat iemand er in gezondheid slechter van werd, ik dank God, dat ik gehoord heb van zielen die onder die preek tot Jezus werden gebracht. Eens in de zoveel tijd, en vol vuur, doen zulke dingen niemand kwaad, maar we hoeven geen wonderen te verwachten, noch roekeloos een handelwijze te wagen die de zieken zou kunnen doden en een basis voor ziekte zou kunnen leggen bij de sterken.

Ik herinner me goed dat ik tussen de Cheddar Cliffs preekte. Wat een waardige plek! Wat een schoonheid en verhevenheid! Maar er was groot gevaar door vallende stukken steen, die werden bewogen door de mensen die op de hogere delen van de klif zaten, en daarom zou ik de plek niet opnieuw kiezen. We moeten zorgvuldig posities vermijden waar ernstige ongelukken zouden kunnen gebeuren. Een gewond hoofd stelt niemand in staat om van de schoonheden van de natuur of van de vertroostingen van de genade te genieten. Aan het eind van een preek op die plek riep ik die machtige rotsen op om te getuigen dat ik het evangelie aan de mensen had gepredikt, en om een getuigenis tegen hen te zijn op de laatste grote dag, als zij de boodschap verwierpen. Niet lang geleden hoorde ik van iemand voor wie dat beroep nuttig was gemaakt door de Heilige Geest.

Let goed op de grond die je kiest, dat die niet moerassig is. Ik zie nooit graag iemand tot zijn knieën in de modder zakken terwijl ik aan het preken ben. Plekken met riet zijn vaak zo glad en groen dat we ze uitkiezen zonder op te merken dat ze modderig kunnen zijn, en onze toehoorders natte voeten kunnen bezorgen. Bezorg altijd liever jezelf ongemak dan je toehoorders: zo zou ook je Meester het gedaan hebben. Zelfs in de straten van Londen is bezorgdheid voor het gemak van je toehoorders één van de dingen die een menigte meer voor je inneemt dan wat dan ook.

Vermijd als je ergste vijand de buurt van de Normandische populier. Deze bomen veroorzaken een voortdurend gesis en geritsel, bijna als het geluid van de zee. Elk blad van bepaalde soorten populieren is in voortdurende beweging, als de tong van iemand die niet stil kan zijn. Het geluid lijkt misschien niet erg luid, maar het zal de beste stemmen overstemmen. “Het geluid van een beweging in de toppen van de moerbeibomen” is allemaal prima, maar blijf uit de buurt van het geluid van populieren en sommige andere bomen, anders zul je eronder lijden. Ik heb pijnlijke ervaring met deze ellende. De oude slang zelf leek me toe te sissen uit die onrustige takken.

Ervaren predikers houden er niet van om de zon direct in hun gezicht te hebben als ze het kunnen helpen, en ze willen ook niet dat hun toehoorders op dezelfde manier gekweld worden, en daarom houden ze hier rekening mee bij het regelen van een dienst. In Londen zien we dat hemellichaam niet vaak genoeg om ons hier erg druk over te maken.

Probeer niet tegen de wind in te preken, want dat is een vergeefse poging. Je kunt je stem misschien een korte afstand laten klinken door een behoorlijke inspanning, maar je wordt maar door een klein groepje gehoord. Ik adviseer je niet vaak om te overwegen uit welke richting de wind waait, maar bij deze gelegenheid dring ik er bij je op aan om het te doen, anders zul je tevergeefs werken. Preek zo, dat de wind je stem naar de mensen draagt, en niet je keel in, anders zul je je eigen woorden moeten opeten. Het is niet te zeggen hoe ver iemand gehoord kan worden met de wind mee. In bepaalde atmosferen en klimaten, zoals bijvoorbeeld in dat van Palestina, konden mensen over enkele mijlen gehoord worden; en afzonderlijke zinnen van bekende uitspraken kunnen in Engeland op grote afstand herkend worden, maar ik zou ernstig twijfelen aan iemand die beweerde dat hij een nieuwe zin verder dan een mijl kon verstaan. Van Whitefield wordt gemeld dat hij op een mijl afstand gehoord werd, en ik ben er zelf van verzekerd dat ik op die afstand gehoord werd, maar dat weet ik niet zeker.* Een halve mijl is zeker genoeg, zelfs met de wind mee, maar je moet er zeker van zijn dat je op die afstand gehoord wordt.

Op het platteland zou het gemakkelijk moeten zijn om een geschikte plek voor het preken te vinden. Een van de eerste dingen die een predikant zou moeten doen als hij een Bijbelschool verlaat en zich in een provinciestad of dorp vestigt, is beginnen met spreken in de open lucht. Over het algemeen zal hij geen moeite hebben met een plek; het land ligt voor hem en als hij wil kan hij elke plek kiezen. Het marktplein zal een goed begin zijn, dan het hoofd van een binnenplaats vol armen, en vervolgens de favoriete straathoek van de hanglui van de gemeenschap. De standplaats van Cheap-Jack’s zal een prima preekstoel zijn op zondagavond tijdens de dorpskermis, en een wagen zal goed dienst doen op het dorpsplein, of in een veld op korte afstand, tijdens de doordeweekse avonden van het plattelandsfeest. Een belangrijke plek voor een openluchtpreek is het grasveld waar de oude iepen, lang geleden geveld, nog steeds liggen alsof ze bedoeld waren als zitplaatsen voor je gemeente; zo ook de begraafplaats van het vergaderhuis waar “de ruwe voorvaderen van het gehucht slapen”. Wijd het aan de levenden en laat de mensen genieten van “Meditaties tussen de Graven”. Maak dus geen excuses, maar ga meteen aan het werk.

In Londen, of in een andere grote stad, is het een goed om een leeg terrein te vinden waar je het recht kunt krijgen om zoals je het wilt, diensten te houden. Als je een stuk grond kunt ontdekken dat nog niet bebouwd is, en als je het gebruik ervan van de eigenaar kunt verkrijgen tot hij het bebouwt, zal dat echt een aanwinst zijn en de moeite van een lichte omheining waard; want dan ben je koning van het kasteel en verstoorders zullen overtreders zijn. Ik veronderstel dat zo’n plek niet vaak te verkrijgen is, vooral niet door mensen die geen geld hebben; maar het is de moeite waard om erover na te denken. Het is een grote winst wanneer je plaats van aanbidding zelfs een kleine buitenruimte heeft, zoals bij de Surrey Chapel, of op de trappen van de Tabernakel; want hier ben je buiten de bemoeienis van de politie of dronken mannen. Als we geen van deze mogelijkheden hebben, moeten we straathoeken, kruispunten, rustige hoekjes en open ruimtes vinden om het evangelie te verkondigen. 

Jaren geleden preekte ik voor enorme menigten in King Edward’s Road, Hackney, wat toen open velden waren, maar nu is er geen vierkante meter meer over. Bij die gelegenheden was de toeloop gevaarlijk voor lijf en leden, en er leek geen einde aan de menigten te komen. De helft minder mensen zou veiliger zijn geweest. Die open ruimte is verdwenen, en hetzelfde geldt voor de velden in Brixton, waar het in vroeger jaren heerlijk was om de verzamelde menigten te zien luisteren naar het woord. 

Belast met het zeldzame probleem om te veel mensen bij elkaar te brengen, ben ik gedwongen geweest om me in Londen te onthouden van deze oefeningen, maar niet vanwege een verminderd besef van hun belang. Met de Tabernakel altijd vol heb ik thuis zo’n grote gemeente als ik wens, en daarom preek ik niet buiten behalve op het platteland; maar voor de predikanten van wie de ruimte onder een dak maar klein is, en van wie de gemeenten klein zijn, is de open lucht het medicijn, of het nu in Londen is of in de provincies.

Bij het wekken van een nieuwe interesse, en in zendingswerk, zijn openluchtdiensten een belangrijk middel. Laat de mensen buiten luisteren zodat ze later binnen kunnen aanbidden. Je hebt geen preekstoel nodig, een stoel is genoeg, of de stoeprand van de straat. Hoe minder formaliteit hoe beter, en als je begint door gewoon te praten tegen de twee of drie om je heen en geen aanspraak maakt op het houden van een preek, zul je het goed doen.

Er kan meer goed gedaan worden door een persoonlijk gesprek met één persoon dan door een retorische toespraak tot vijftig. Meng je niet opzettelijk in het verkeer, maar als de menigte zich toch ophoopt, haast je dan niet verschrikt weg: de politie zal je het snel genoeg laten weten. Je bent echter het meest nodig waar je geen gevaar loopt om voorbijgangers te hinderen, maar veel meer kans loopt om zelf in gevaar te komen – ik bedoel op die centrale binnenplaatsen en in die blinde stegen in onze grote steden die buiten de gebruikelijke route liggen, en die bij niemand bekend zijn dan bij de politie, en bij hen die ze door door kneuzingen en wonden hebben leren kennen. 

Als je het hebt over het ontdekken van de binnenlanden van Afrika, we hebben ontdekkingsreizigers nodig voor Fryingpan Alley en Emerald-Island Court: de Arctische gebieden zijn bijna net zo toegankelijk als Dobinson’s Rents en Jack Ketch’s Warren. Heroes of the cross – hier is een veld voor jullie glorieuzer dan de Cid ooit heeft gezien toen hij met zijn dappere rechterarm de heidense scharen trof. “Wie zal mij brengen in een versterkte stad? Wie zal mij leiden tot in Edom?” (Psalm 60:11). 

Wie zal ons in staat stellen deze achterbuurten en holen voor Jezus te winnen? Wie kan het doen behalve de Heere? Soldaten van Christus die zich in deze gebieden wagen, moeten een opleving verwachten van de praktijken uit de goede oude tijd, voor zover het bakstenen betreft, en ik heb meegemaakt dat een bloempot per ongeluk uit een bovenraam viel in een opmerkelijk schuine richting. 

Toch, als we geboren zijn om te verdrinken zullen we niet gedood worden door bloempotten. Onder zo’n behandeling kan het verfrissend zijn om te lezen wat Christopher Hopper meer dan honderd jaar geleden schreef onder soortgelijke omstandigheden. “Ik gaf niet veel om een beetje vuil, een paar rotte eieren, het geluid van een koehoorn, het lawaai van klokken, of een paar sneeuwballen in hun seizoen; maar soms werd ik begroet met klappen, stenen, bakstenen en knuppels. Deze vond ik niet prettig: ze waren niet aangenaam voor vlees en bloed. Ik verloor soms een beetje huid, en eens een beetje bloed, dat uit mijn voorhoofd werd getrokken met een scherpe steen. Ik droeg een paar dagen een pleister, en schaamde me niet; ik roemde in het kruis. En toen mijn kleine lijden overvloedig was omwille van Christus, was mijn troost veel overvloediger. Ik was nooit gelukkiger in mijn eigen ziel, of meer gezegend in mijn arbeid.”

Ik ben in zekere zin blij als ik af en toe hoor dat een broeder opgepakt wordt door de politie, want het doet hem goed, en het doet de mensen ook goed. Het is een prachtig gezicht om de dienaar van het evangelie weggeleid te zien worden door de dienaar van de wet! Het wekt sympathie voor hem op, en de volgende stap is sympathie voor zijn boodschap. Velen die eerst geen interesse in hem hadden, willen hem graag horen als hij bevolen wordt op te houden, en nog meer als hij naar het politiebureau wordt gebracht. Het laagste tuig respecteert iemand die in moeilijkheden komt omdat hij goed doet, en als ze oneerlijke tegenstand zien ontstaan worden ze heel ijverig in het verdedigen van de man.

Ik ben ervan overtuigd dat hoe meer openluchtprediking er in Londen is, hoe beter. Als het voor sommigen overlast zou geven, zal het een zegen zijn voor anderen, als het tenminste goed wordt uitgevoerd. Als het het evangelie is dat gesproken wordt, en als de geest van de prediker er één is van liefde en waarheid, kan aan de resultaten niet getwijfeld worden: het brood dat op het water geworpen is, moet na vele dagen teruggevonden worden. Het evangelie moet echter op een waardige manier gepredikt worden, want louter lawaai maken is eerder een kwaad dan een voordeel. 

Ik ken een gezin dat bijna gek werd van het afschuwelijke geschreeuw van eentonige vermaningen, en het huilen van “Veilig in de armen van Jezus” bij hun deur elke zondagmiddag het hele jaar door. Ze zijn vurige christenen, en zouden hun kwelgeesten graag helpen als ze de minste kans op nut zagen van het gewelddadige gebrul: maar aangezien ze zelden een toehoorder zien, en niet denken dat wat er gesproken wordt enig goed zou doen als het gehoord werd, klagen ze dat ze hun weinige uren van rust moeten missen omdat twee goede mannen denken dat het hun plicht is om een luidruchtige maar volslagen nutteloze dienst uit te voeren. 

Ik zag eens een man preken met geen andere toehoorder dan een hond, die op zijn staart zat en zeer eerbiedig opkeek terwijl zijn meester een toespraak hield. Er waren geen mensen voor de ramen noch voorbijgangers, maar de broeder en zijn hond waren op hun post of de mensen wilden horen of niet. Ook ben ik eens een vurige prediker gepasseerd, wiens hoed voor hem op de grond stond, gevuld met papieren, en er was niet eens een hond als publiek, noch iemand binnen gehoorsafstand, toch verspreidde hij “zijn zoetheid in de woestijnlucht.” Ik hoop dat het zijn eigen geest verlichtte. Het moet echt als een essentieel onderdeel van een preek worden beschouwd dat iemand hem hoort: het kan niet van groot nut zijn voor de wereld om in het luchtledige te preken.

Wat betreft de stijl van preken in de open lucht, die moet heel anders zijn dan veel van wat binnen de gewoonte is, en misschien zou een prediker, als hij een stijl zou leren die volledig aangepast is aan een straatpubliek, er verstandig aan doen om die mee naar binnen te nemen. Een heleboel preken kunnen worden gedefinieerd als: er heel lang over doen om niets te zeggen; maar in de open lucht wordt breedsprakigheid niet gewaardeerd, je moet iets zeggen en ermee klaar zijn en doorgaan om iets anders te zeggen, anders zullen je toehoorders het je laten weten. 

“Nou dan,” roept een straatcriticus, “laat het horen, ouwe jongen.” Of anders wordt de opmerking gemaakt, “Nou dan, gooi het er maar uit! Je kunt maar beter naar huis gaan en je lesje leren.” “Houd het kort, ouwe jongen,” is een zeer gebruikelijke vermaning, en ik wou dat ze dit gratis advies konden laten horen binnen Ebenezer en Zoar en enkele andere plaatsen die gewijd zijn aan langdradige redevoeringen. 

Waar deze openhartige kritiek niet wordt gehoord, berispen de toehoorders langdradigheid door stilletjes weg te lopen. Dit is erg onaangenaam, om te merken dat je gemeente uiteenvalt, maar een hele duidelijke aanwijzing dat je ideeën alle kanten op gingen.

Op straat moet een iemand zichzelf levendig houden, en veel illustraties en anekdotes gebruiken, en hier en daar een grappige opmerking strooien. Lang stilstaan bij een punt zal nooit goed zijn. Redeneren moet kort, duidelijk en snel gedaan zijn. Het betoog moet niet moeizaam of ingewikkeld zijn, en het tweede punt mag niet afhangen van het eerste, want het publiek wisselt voortdurend, en elk punt moet op zichzelf compleet zijn. De gedachtengang moet uit elkaar gehaald worden, en elke schakel moet gesmolten en omgevormd worden tot kogels: je zult niet zozeer Saladin’s kromzwaard nodig hebben om door een mousseline zakdoek te snijden als Richard Leeuwenhart’s strijdbijl om een ijzeren staaf te breken. Kom direct ter zake, en maak je punt met kracht.

Korte zinnen van woorden en korte passages van gedachten zijn nodig voor buiten. Lange alinea’s en lange argumenten kunnen beter bewaard worden voor andere gelegenheden. In rustige plattelandsmenigten zit veel kracht in een welsprekende stilte, af en toe tussengevoegd; het geeft mensen tijd om adem te halen, en ook om na te denken. Probeer dit echter niet in een Londense straat; je moet doorgaan, anders kan iemand anders er met je gemeente vandoor gaan. In een reguliere veldpreek zijn pauzes heel effectief, en zijn ze op verschillende manieren nuttig, zowel voor spreker als voor de luisteraars, maar voor een voorbijgaand gezelschap dat niet geneigd is tot iets wat op aanbidding lijkt, is een snelle, korte, scherpe toespraak het meest geschikt.

Op straat moet een man van begin tot eind indringend zijn, en juist daarom moet hij beknopt en geconcentreerd zijn in zijn gedachten en uitingen. Het is niet goed om te beginnen met: “Mijn tekst, geliefde vrienden, is een gedeelte uit het geïnspireerde woord, die leerstellingen bevat van het grootste belang, en die ons op de duidelijkste manier de meest waardevolle praktische instructie voorhoudt. Ik nodig uw zorgvuldige aandacht uit en de uitoefening van uw meest onbevooroordeelde oordeel terwijl we het vanuit verschillende aspecten beschouwen en in verschillende lichten plaatsen, opdat we in staat mogen zijn de positie in de analogie van het geloof te begrijpen. In zijn exegese zullen we een arena vinden voor het gecultiveerde intellect, en de verfijnde gevoeligheden. Zoals de murmelende beek tussen de weiden kronkelt en de weilanden vruchtbaar maakt, zo stroomt een stroom van heilige waarheid door de opmerkelijke woorden die nu voor ons liggen. Het zal goed voor ons zijn om de kristallen stroom af te leiden naar het reservoir van onze meditatie, opdat we de beker der wijsheid met de lippen der voldoening mogen drinken.” 

Daar, mannen, is dat niet nogal boven het gemiddelde van woordspinnerij, en is die kunst niet algemeen gangbaar in deze dagen? Als je naar de obelisk in Blackfriars Road gaat, en op die manier praat, zul je begroet worden met “Loop door, ouwe zak,” of “Echt geweldig hoor, niet dus.” 

Een ongemanierde jongere zal roepen, “Wat een mond voor een aardappel!” en een ander zal in een toon van nagemaakte plechtigheid “AMEN!” schreeuwen. Als je hun kaf geeft, zullen ze het vrolijk in je eigen boezem terugstoppen. Ze zullen je een goede maat, ingedrukt en overlopend teruggeven. Schijnvertoningen en shows zullen geen genade vinden bij een straatmenigte. 

Maar heb iets te zeggen, kijk hen in het gezicht, zeg wat je bedoelt, zeg het eenvoudig, moedig, ernstig, beleefd, en ze zullen luisteren. 

Spreek nooit om de tijd te vullen of om je eigen stem te horen, anders zul je wat te horen krijgen over je persoonlijke verschijning of manier van spreken die waarschijnlijk meer waar dan aangenaam is. “Verdraaid,” zegt er een, “zou hij niet geschikt zijn als begrafenisondernemer! Hij zou ze aan het huilen maken.” Dit was een compliment aan een melancholieke broeder wiens toon bijzonder begrafenisachtig is. 

“Daar, ouwe jongen,” zei een criticus bij een andere gelegenheid, “ga je keel maar eens nat maken. Je moet je vreselijk droog voelen na zo tekeer te zijn gegaan over helemaal niets.” Dit was ook speciaal toepasselijk op een hele saaie broeder over wie eerder was opgemerkt dat hij een goede martelaar zou zijn, want er was geen twijfel dat hij goed zou branden, zo droog was hij. Het is triest, echt triest, dat zulke ruwe opmerkingen worden gemaakt, maar er zit een slechte ader in sommigen van ons, die ons doet opmerken dat de brutale observaties vaak nog waar zijn ook, en “als ’t ware de spiegel voorhouden aan de natuur.”

Zoals een karikatuur je vaak een levendiger beeld geeft van iemand dan een foto dat zou doen, zo treffen deze ruwe straatcritici een redenaar precies met hun overdreven recensie. De allerbeste spreker moet voorbereid zijn om zijn deel van de bijdehante straatwijsheid te incasseren, en het terug te geven als dat nodig is; maar stijfheid, bedeesdheid, formaliteit, schijnheilige langdradigheid, en de voorgewende superioriteit nodigen daadwerkelijk beledigende grappen uit, en verdienen ze tot op zekere hoogte. 

Chadband of Stiggins in roestig zwart, met geplakt haar en enorme boord, is net zo’n natuurlijk voorwerp van spot als meneer Guido Fawkes zelf. Iemand die zichzelf heel wat vind, zal onmiddellijke tegenstand uitlokken, en een schijnheiligheid zal hetzelfde effect hebben. Hoe minder je op een dominee lijkt, hoe meer kans je hebt om gehoord te worden; en als bekend is dat je een predikant bent, hoe meer je laat zien dat je een mens bent, hoe beter.

“Wat krijg je daarvoor?” zullen ze je vragen als je een geestelijke lijkt te zijn, en het is goed om hen meteen te vertellen dat je dit erbij doet, dat je overuren maakt, en dat er geen collecte zal zijn. “Je zou meer goed doen als je ons wat brood of een slok bier gaf, in plaats van die foldertjes,” wordt voortdurend opgemerkt, maar een mannelijke houding, en de openhartige verklaring dat je geen loon zoekt behalve hun welzijn zal dat versleten bezwaar tot zwijgen brengen.

De houding van de straatprediker moet van het allerbeste zijn. Het moet puur natuurlijk en ongedwongen zijn. Een spreker moet op straat geen onnatuurlijke houding aannemen, anders zal hij zichzelf verzwakken en aanvallen uitlokken. De straatprediker moet zijn eigen dominee niet nadoen, anders zal de menigte die namaak heel snel doorhebben, als de broeder ergens in de buurt van huis is. Ook moet hij geen houding aannemen zoals kleine jongens die zeggen, “Mijn naam is Norval.” De stijve rechte houding met de regelmatige op en neer beweging van arm en hand wordt te vaak aangenomen: en ik zou zelfs nog meer de wild-razende-maniak houding veroordelen waar sommigen zo dol op zijn, die een kruising lijkt tussen Whitefield met beide armen in de lucht, en Sint Joris met beide voeten gewelddadig bezig met het vertrappen van de draak. 

Sommige goede mannen hebben van nature een onnatuurlijke houding, en anderen doen grote moeite om zichzelf zo te maken. De slechte Londenaars zeggen, “Wat een wonderlijk figuur!” Ik wou alleen dat ze het wonder van vergeving leerden. Alle maniertjes moeten worden vermeden. 

Net nu merk ik op dat er niets gedaan lijkt te kunnen worden zonder een hele grote Bagster’s Bijbel met een slappe kaft. Er lijkt een speciale charme te zitten in het grote formaat, hoewel het bijna een kleine kinderwagen nodig heeft om het rond te duwen. Kies, met zo’n Bijbel vol linten, een standplaats in Seven Dials, naar het voorbeeld van een goddelijke zo grafisch beschreven door Mr. McCree. Zet je hoed af, leg je Bijbel erin, en zet hem op de grond. Laat de vriendelijke voorbijganger die je van rechts tegemoet komt je paraplu vasthouden. Kijk hoe graag de beste man dat wil doen! Is dat niet fijn? 

Hij verzekert je dat hij nooit zo gelukkig is als wanneer hij goede mannen helpt om goed te doen. Sluit nu je ogen in gebed. Als je gebed voorbij is, zal iemand van de gelegenheid hebben geprofiteerd. Waar is je vriendelijke vriend die je paraplu en je gezangboek vasthield? Waar is die goed geborstelde hoed, en die orthodoxe Bagster? Waar? o, waar? De echo antwoordt, “Waar?”

De ramp die ik net heb beschreven laat zien dat je beter een broeder kunt meenemen, zodat de een kan waken terwijl de ander bidt. Als een aantal vrienden met je mee willen gaan en een ring om je heen willen vormen zal dat een grote aanwinst zijn, en als deze vrienden kunnen zingen zal het nog beter zijn. Het vriendelijke gezelschap zal anderen aantrekken, het zal helpen om orde te handhaven, en het zal goede diensten bewijzen door te preken door liederen.

Het zal heel wenselijk zijn om zo te spreken dat je gehoord wordt, maar er is niet nuttig om onophoudelijk te roepen. Het beste straatpreken is niet dat wat met volle kracht wordt gedaan, want het is onmogelijk om de juiste nadruk te leggen op vertellende passages als je de hele tijd uit alle macht staat te schreeuwen. Als er geen toehoorders in je buurt zijn, en toch mensen aan de overkant van de straat staan en luisteren, zou het dan niet verstandig zijn om over te steken en zo een beetje van de kracht te besparen die nu verspild wordt? 

Een rustige, doordringende, gespreksstijl zou het meest effectief lijken. Mensen brullen en schreeuwen niet als ze in diepe ernst pleiten; ze hebben over het algemeen op zulke momenten minder wind en een beetje meer regen: minder bombast en een paar meer tranen. Door en door, aan een stuk door met één monotone schreeuw en je zult iedereen vermoeien en jezelf uitputten. Wees nu daarom wijs, als je wilt slagen in het verkondigen van de boodschap van je Meester onder de menigte, en gebruik je stem zoals nuchter inzicht zou voorschrijven.

In een folder gepubliceerd door de prachtige organisatie “The Open Air Mission”, merk ik het volgende op:

KWALIFICATIES VOOR OPENLUCHTPREDIKERS

1. Een goede stem.

2. Natuurlijke houding

3. Zelfbeheersing.

4. Een goede kennis van de Schrift en van gewone dingen.

5. Vermogen om zich aan te passen aan elk publiek.

6. Goede illustratieve vermogens.

7. IJver, voorzichtigheid en nuchter inzicht.

8. Een groot, liefhebbend hart.

9. Oprecht geloof in alles wat hij zegt.

10. Volledige afhankelijkheid van de Heilige Geest voor succes.

11. Een nauwe wandel met God door gebed.

12. Een consequente wandel voor de mensen door een heilig leven.

Als iemand al deze kwalificaties heeft, kan de koningin hem maar beter meteen tot bisschop aanstellen, toch is er geen enkele van deze kwaliteiten die gemist zou kunnen worden.

Onderbrekingen zijn vrij zeker in de straten van Londen. Op bepaalde plaatsen zal alles maandenlang goed gaan, maar op andere plekken begint de strijd zodra de spreker zijn mond open doet. Er zijn seizoenen van tegenstand: verschillende groepen van tegenstanders komen en gaan, en zo is er wanorde of rust. De beste tact zal niet altijd verstoringen kunnen voorkomen; als mensen dronken zijn is er geen land met hen te bezeilen, en van woeste Ierse volgelingen van de paus kunnen we hetzelfde zeggen. 

Er valt weinig te bereiken met zulke mensen tenzij de menigte eromheen wil meewerken, zoals ze vaak zullen doen, bij het verwijderen van de verstoorder. Bepaalde karakters, als ze merken dat er gepreekt wordt, zullen hoe dan ook je preek onderbreken. Ze komen met opzet, en als ze eenmaal en nog eens beantwoord worden, houden ze aan. Een constante regel is om altijd beleefd en goedgehumeurd te zijn, want als je chagrijnig of boos wordt is het helemaal klaar. Een andere regel is om bij je onderwerp te blijven, en je nooit in zijkwesties te laten trekken. Predik Christus of niets: discussieer of debatteer niet behalve met je oog op het kruis. Als je even wordt afgeleid, wees dan altijd op de uitkijk om terug te keren naar je enige onderwerp. Vertel hen het oude, oude verhaal, en als ze dat niet willen horen, ga dan verder. Wees slim, en pak ze met list. Zoek het ene doel via vele wegen. Een beetje moederwijsheid is vaak de beste hulpbron en zal wonderen doen met een menigte. Bonhomie, oftewel hartelijkheid, is het op één na beste na genade bij zulke gelegenheden. Een broeder van mijn kennis bracht een gewelddadige Rooms-Katholiek tot zwijgen door hem zijn preekplaats aan te bieden en hem te verzoeken te preken. De vrienden van de man drongen er voor de grap bij hem op aan, maar toen hij weigerde, werd hij voor gek gezet en de verstoorder verdween. 

Als het een echte scepticus is die je aanvalt, is het verstandig om debat zoveel mogelijk te vermijden, of hem vragen terug te stellen, want jouw taak is niet om te discussiëren maar om het evangelie te verkondigen. Mr. John McGregor zegt: “Sceptici zijn er in vele soorten. Sommigen van hen stellen vragen om antwoorden te krijgen, en anderen opperen moeilijkheden om de mensen in verwarring te brengen. Een eerlijke scepticus zei tegen mij in een menigte in Hyde-park: ‘Ik probeer al tien jaar te geloven, maar er is een tegenstrijdigheid die ik niet kan overwinnen, en dat is dit: ons wordt verteld dat de boekdrukkunst nog geen vijfhonderd jaar geleden is uitgevonden, en toch dat de Bijbel vijfduizend jaar oud is, en ik kan gewoon niet begrijpen hoe dit kan.’ Nee! de menigte lachte deze man niet uit. Maar weinig mensen in een menigte weten veel meer dan hij over de Bijbel. Maar hoe diep dronken ze een half uur durend verslag in van de Schriftmanuscripten, hun bewaring, hun vertalingen en versies, hun verspreiding en verzameling, hun vergelijking en overlevering, en het overweldigende bewijs van hun betrouwbaarheid!”

Ik herinner me dat een ongelovige op Kennington Common heel goed op zijn plaats werd gezet. Hij bleef de schoonheden van de natuur en de werken van de natuur ophemelen totdat de prediker hem vroeg of hij zo vriendelijk wilde zijn om hen te vertellen wat natuur was. Hij antwoordde dat “iedereen wel wist wat natuur was.” De prediker kaatste terug: “Nou, dan zal het des te gemakkelijker voor u zijn om het ons te vertellen.” “Nou, natuur… uuh … natuur,” zei hij, “natuur, uuh…  natuur is natuur.” Natuurlijk lachte de menigte en de wijze man hield zich gedeisd.

Onwetendheid gecombineerd met een grove vlotte tong moet worden bestreden door er niet in mee te gaan. Een gast wilde weten “hoe Jacob wist dat Esau hem haatte.” Hij had het verkeerde eind van de stok te pakken die keer, en de prediker lichtte hem niet voor, anders zou hij hem van munitie hebben voorzien voor toekomstige ontmoetingen.

Het is niet onze taak om mensen van argumenten te voorzien door hen te informeren over moeilijke apologetische kwesties. Door daarop te focussen hebben predikanten de opvattingen van ongelovigen wijder verspreid dan de ongelovigen zelf hadden kunnen doen. Ongelovigen “verzamelen slechts hun botte pijlen, en schieten ze opnieuw op het schild van de waarheid.” Ons doel is niet om hen te pakken met logische weerwoorden, maar om hun zielen te redden. 

Echte moeilijke apologetische kwesties moeten we proberen te beantwoorden, en daarom is een goede kennis van de bewijzen echt nodig; maar eerlijke bezwaarmakers kunnen het beste een op een worden aangesproken, wanneer ze zich niet schamen om toe te geven dat ze ongelijk hebben, dit kunnen we niet van hen verwachten in de menigte. Christus moet gepredikt worden of mensen nu in Hem zullen geloven of niet. Onze eigen ervaring van Zijn kracht om te redden zal ons beste argument zijn, en ernst onze beste retoriek. Elke gelegenheid zal laten zien wat we het beste kunnen zeggen, en we kunnen vertrouwen op de Heilige Geest die ons op hetzelfde moment zal leren wat we moeten spreken.

De roeping van de straatprediker is even eervol als moeizaam, even nuttig als intensief. God alleen kan je hierin ondersteunen, maar met Hem aan je kant heb je niets te vrezen. Al stonden er tienduizend opstandelingen voor je en een legioen duivels in ieder van hen, je hoeft niet te vrezen. Meer is Hij die voor je is dan allen die tegen je zijn.

“Door heel de helse legermacht weerstaan,
Overwinnen wij heel die helse legermacht;
En hen overwinnend door Jezus’ bloed,
Gaan wij voort om te overwinnen.”

Ik ben bang dat er in sommige van onze plattelandskerken die minder van de wereld gezien hebben, behoudende mensen zijn die bijna geloven dat ergens anders preken dan in de kerk een schokkende vernieuwing zou zijn, echt een teken van ketterse neigingen, en een kenmerk van ijver zonder kennis. Elke jonge broeder die onder hen zijn gemak zoekt, moet zoiets ongewoons als preken buiten de buren van hun Sion niet voorstellen. Zo was het vroeger: “Buiten roept de hoogste Wijsheid luid, op de pleinen laat Zij Haar stem klinken. Zij roept boven het rumoer uit, aan de ingangen van de poorten in de stad spreekt Zij Haar woorden uit.” (Spreuken 1:20-21); maar de wijze mannen van de orthodoxie zouden de wijsheid liefst monddood maken behalve onder het dak van een erkend gebouw. 

Deze mensen geloven in een Nieuwe Testament dat zegt: “Ga eropuit naar de landwegen en heggen en dwing hen binnen te komen, opdat mijn huis vol wordt.” (Lukas 14:23), en toch hebben ze een afkeer van een letterlijke gehoorzaamheid aan het gebod. Denken ze dat er een speciale zegen voortkomt uit het zitten op een bepaalde plank met een rechte plank achter hun rug? – een uitvinding van ongemak die de mensen allang naar buiten zou moeten hebben gedreven om buiten op het groene gras te aanbidden.

Denken ze dat genade weerkaatst van klankborden, of net als stof kan worden uitgeklopt uit preekstoelkussens? Houden ze van de slechte lucht en de verstikkende bedomptheid die sommige van onze vergaderhuizen bijna net zo weerzinwekkend maken voor de neus en de longen als de mishuizen van de volgelingen van de paus met hun goedkope en smerige wierook? We hebben het niet op ons hart om op deze bezwaarmakers te reageren: we hebben liever tegenstanders die een waardige uitdaging vormen, deze zijn nauwelijks een vluchtige opmerking waard. We glimlachen om hun vooroordeel, maar we zullen er misschien eerder om moeten huilen als het in de weg staat voor bruikbaarheid.

Er is geen enkele verdediging nodig voor het preken in de open lucht; maar er zouden hele krachtige argumenten nodig zijn om te bewijzen dat het genoeg is als iemand nooit buiten de muren van zijn kerk heeft gepredikt. Een verdediging is eerder nodig voor diensten binnen een gebouw dan voor aanbidding erbuiten. Architecten die baksteen en cement tot in de hemel opstapelen hebben een heel goed excuus nodig als er zo’n grote behoefte is aan preekzalen onder arme zondaren beneden. Bossen van stenen pilaren, die verhinderen dat de prediker gezien wordt en zijn stem gehoord wordt, dat moet wel heel goed verdedigd kunnen worden; hoog opgetrokken Gotische daken waarin alle geluid verloren gaat, en mensen het niet overleven omdat ze gedwongen worden te schreeuwen tot hun bloedvaten het begeven; en ook voor het moedwillig creëren van echo’s door harde, geluidweerkaatsende oppervlakken bloot te stellen om aan de eisen van de kunst te voldoen. Daarbij wordt het comfort van zowel toehoorders als de spreker volledig over het hoofd gezien. 

Er moet ook wel een heel goed excuus zijn voor die kinderachtige mensen die per se geld moeten verspillen aan het plaatsen van mythische wezens en monsters aan de buitenkant van hun preekhuizen, en andere dwaze stukjes Roomse inspiratie, zowel binnen als buiten moeten hebben, om hun kerken en kapellen eerder te ontsieren dan te versieren: maar, geen enkele verdediging is nodig voor het gebruik van de enorme gehoorzaal van de hemelse Vader, die in alle opzichten zo goed geschikt is voor de verkondiging van een evangelie dat zo vrij, zo vol, zo uitgebreid, zo verheven is. 

De gebruikelijke religieuze bijeenkomsten onder een dak hebben in Engeland een goede reden, ons klimaat is zo ongelofelijk slecht; maar het zou goed zijn om van zo’n gebruik af te zien als het weer mooi en bestendig is, en ruimte en rust beschikbaar is. We zijn niet als de mensen van Palestina, die hun weer kunnen voorspellen, en niet elk uur gevaar lopen op een regenbui; maar als we sub Jove (onder de open hemel) samenkomen, zoals de Latijnen zeggen, moeten we verwachten dat de Jove van het uur Jupiter pluvius zal zijn (de god van de regen). 

We kunnen elk moment, zonder dat we het willen, een stortvloed over ons heen krijgen, en als we een dienst in de open lucht organiseren voor volgende zondagochtend, hebben we geen garantie dat we niet allemaal tot op het bot doorweekt zullen raken. Het is waar dat er enkele opmerkelijke preken zijn gehouden in de regen, maar over het algemeen is de vurigheid van onze toehoorders nauwelijks zo groot dat ze veel nattigheid verdragen. Bovendien is de kou van onze winters te intens om het hele jaar door diensten in de open lucht te houden, hoewel ik in Schotland heb gehoord van preken te midden van de natte sneeuw, en John Nelson schrijft over een preek tot “een menigte te groot om in het huis te komen, hoewel het donker was en sneeuwde.” 

Zoiets kan af en toe worden gedaan, maar uitzonderingen bevestigen alleen de regel. Het is ook eerlijk om toe te geven dat wanneer mensen binnen de muren willen komen, als het huis zo ruim is als iemand daar meer mensen kan bereiken, en als het huis altijd vol is, er geen noodzaak is om naar buiten te gaan om tot minder mensen te preken dan er binnen zouden zijn; want, al met al, is een comfortabele zitplaats afgeschermd van het weer, en afgesloten van lawaai en indringing, bevorderlijk voor het horen van het evangelie met plechtigheid en rustige overdenking. Een goed geventileerd, goed beheerd gebouw is een voordeel als de menigten kunnen worden ondergebracht en kunnen worden overgehaald om te komen; maar aan deze voorwaarden wordt maar heel zelden voldaan, en daarom is mijn stem voor de velden.

Het grote voordeel van preken in de open lucht is dat we zo veel mensen bereiken met het evangelie die het anders nooit zouden horen. Het evangeliebevel luidt: “Ga heen in heel de wereld, predik het Evangelie aan alle schepselen.” (Markus 16:15), maar er wordt zo weinig gehoor aan gegeven dat je zou denken dat het er staat: “Ga naar uw eigen plaatsen van aanbidding en predik het evangelie aan de weinige schepselen die naar binnen willen komen.” 

“Ga eropuit naar de landwegen en heggen en dwing hen binnen te komen, opdat mijn huis vol wordt.” (Lukas 14:23) – hoewel het deel uitmaakt van een gelijkenis, is het goed dat we dit letterlijk nemen, en door dat te doen zal de betekenis van de gelijkenis het beste worden uitgevoerd. We moeten werkelijk de straten en steegjes en wegen ingaan, want er zijn schuilplekken in de heggen, zwervers op de wegen, straatlopers, en achterbuurtbewoners, die we nooit zullen bereiken tenzij we hen opzoeken in hun eigen omgeving. 

Jagers moeten niet thuisblijven en wachten tot de vogels komen om neergeschoten te worden, en vissers moeten hun netten niet binnen in hun boten uitgooien en hopen veel vissen te vangen. Handelaren gaan naar de markten, ze volgen hun klanten en gaan op zoek naar zaken als die niet naar hen toe komen; en zo moeten wij ook doen. Sommige van onze broeders zitten maar te zeuren tegen lege banken en muffe knielkussens, terwijl ze tot eeuwige zegen zouden zijn voor honderden als ze de oude muren voor een tijdje te verlaten en op zoek te gaan naar levende stenen voor Jezus. 

Laat ze uit Rehoboth komen en ruimte vinden op de straathoek, laat ze Salem verlaten en de vrede van verwaarloosde zielen zoeken, laat ze niet langer dromen in Bethel, maar een open ruimte maken om niets anders te zijn dan het huis van God, laat ze afdalen van de berg Sion, en opkomen van Ænon, en weg van Drie-eenheid, St. Agnes, St. Michael-en-Alle-Engelen, St. Margaretha-Pattens, St. Vedast, St. Ethelburga, en al de rest van hen, en laat ze proberen nieuwe heiligen te vinden onder de zondaars die verloren dreigen te gaan door gebrek aan kennis.

Ik heb gemerkt dat straatprediking in Londen opmerkelijk gezegend is voor mensen van wie het karakter en de toestand hen helemaal zou uitsluiten van een bedehuis. Ik ken bijvoorbeeld een Joodse vriend die, toen hij uit Polen kwam, helemaal niets begreep van de Engelse taal. Bij het rondlopen door de straten op zondag merkte hij de grote groepen op die naar vurige predikers luisterden. Hij had zoiets nog nooit in zijn eigen land gezien, waar de Russische politie gealarmeerd zou zijn als groepen in gesprek werden gezien, en hij was daarom des te meer geïnteresseerd. 

Naarmate hij een beetje Engels leerde, luisterde hij steeds vaker naar de straatpredikers; inderdaad, hij luisterde in het begin vooral om de taal te leren. Ik ben bang dat het Engels dat hij leerde niet van de allerbeste soort was, een oordeel dat ik zowel vorm uit wat ik heb gehoord van openluchtpreken als ook uit het luisteren naar onze Joodse vriend zelf. Zijn theologie is beter dan zijn Engels. 

Hoe dan ook, die “werkelijke Israëliet” heeft altijd reden om de straatpredikers aan te bevelen. Hoeveel andere vreemdelingen en buitenlanders door hetzelfde instrument medeburgers geworden zijn van de heiligen en van het huisgezin Gods, kunnen we niet zeggen. Rooms-katholieken worden ook op deze manier vaker bereikt dan sommigen zouden veronderstellen. Het is niet altijd verstandig om gevallen van bekering onder de volgelingen van de paus te publiceren, maar mijn eigen observatie brengt mij ertoe te geloven dat ze veel vaker voorkomen dan tien jaar geleden, en het genadige werk begint vaak met wat er van het evangelie gehoord wordt op onze straathoeken. Ongelovigen geven ook voortdurend toe aan het woord van de Heere dat zo tot hen wordt gebracht. De straatevangelist wint bovendien de aandacht van die excentrieke mensen voor wie godsdienst noch beschreven noch voorgesteld kan worden. Zulke mensen haten het zicht van onze kerken en vergaderhuizen, maar zullen in een menigte staan om te horen wat er gezegd wordt. En ze zijn vaak het meest onder de indruk wanneer ze de grootste minachting voordoen.

Bovendien zijn er in grote steden talloze personen die geen geschikte kleren hebben om in te aanbidden, ten minste volgens het gangbare idee van hoe dat er uit zou moeten zien. En van sommigen zijn zowel zijzelf als hun kleren, zo smerig, zo onbenaderbaar en stinkend dat de grootste weldoener en de meest sociale volksvriend wel zou wensen een beetje ruimte te hebben tussen zichzelf en die levendige persoonlijkheden. 

Er zijn anderen die, welke kleding ze ook dragen, onder geen enkele voorwaarde naar een kerk zouden gaan, zij beschouwen het als een soort straf om een eredienst bij te wonen. Mogelijk herinneren ze zich de saaie zondagen van hun kindertijd en de vervelende preken die ze hebben gehoord wanneer ze een enkele keer een kerk binnengingen, maar het is zeker dat ze mensen die plaatsen van aanbidding bezoeken beschouwen als mensen die in deze wereld de straf ondergaan die ze in de volgende wereld zouden moeten ondergaan. 

De zondagse krant, de pijp en de koffiepot hebben voor hen meer charme dan alle preken van bisschoppen en dominees, of ze nu van de kerk of van de afgescheidenen zijn. De straatevangelist pikt deze leden van de “niet-kerkelijke” partij vaak op, en hierdoor vindt hij vaak enkele van de rijkste edelstenen die uiteindelijk de kroon van de Verlosser zullen sieren: juwelen die vanwege hun ruwheid geneigd zijn over het hoofd te worden gezien door een meer kieskeurige klasse van zielenwinnaars. 

Jona in de straten van Ninevé werd gehoord door menigten die nooit van zijn bestaan zouden hebben geweten als hij een zaal had gehuurd; Johannes de Doper aan de Jordaan wekte een belangstelling die nooit zou zijn opgewekt als hij zich tot de synagoge had beperkt; en zij die van stad tot stad gingen en overal het woord van de Heere Jezus verkondigden, zouden de wereld nooit ondersteboven hebben gekeerd als ze het nodig hadden gevonden zich te beperken tot besloten ruimtes versierd met de rechtzinnige aankondiging: “Het evangelie van de genade Gods zal (D.V.) hier volgende zondagavond gepredikt worden.”

Ik ben er ook zeker van dat als we onze vrienden op het platteland konden overhalen om elk jaar wat vaker naar buiten te komen voor een dienst in een weiland, in een schaduwrijk bos, op de heuvelflank, in een tuin, of op een gemeenschappelijk terrein, het alleen maar beter zou zijn voor de gewone toehoorders. Alleen de nieuwigheid van de plaats zou hun interesse al verfrissen en hen wakker maken. De lichte verandering van omgeving zou een wonderbaarlijk effect hebben op de meer slaperige kerkgangers. 

Kijk hoe mechanisch ze hun gebruikelijke plaats van aanbidding binnenkomen, en hoe mechanisch ze er weer uitgaan. Ze zakken op hun plek alsof ze eindelijk een rustplaats hebben gevonden; ze staan op om te zingen met een verbazingwekkende inspanning, en ze zakken ineen voordat je tijd hebt voor een zegenbede aan het einde van de lofzang omdat ze niet merkten dat die eraan kwam. 

Wat zijn sommige vaste toehoorders logge wezens! Velen van hen slapen met hun ogen open. Ze slapen, na een aantal jaren op dezelfde oude plek te hebben gezeten, waar de banken, de preekstoel, de galerijen en alle andere dingen altijd hetzelfde zijn, behalve dat ze elke week een beetje vuiler en somberder worden, waar iedereen voor altijd en eeuwig dezelfde positie inneemt, en het gezicht, de stem en de toon van de dominee vrijwel hetzelfde zijn van januari tot december, – je raakt eraan gewend de heilige rust van het tafereel te ervaren en te luisteren naar wat er gaande is alsof het gericht was tot “het koude dove oor van de dood.” 

Zoals een molenaar zijn raderen hoort alsof hij ze niet hoorde, of zoals een stoker nauwelijks het geratel van zijn machine opmerkt nadat hij het een tijdje heeft verdragen; of zoals een bewoner van Londen het onophoudelijke geraas van het verkeer niet eens meer opmerkt; zo raken veel leden van onze gemeenten ongevoelig voor de meest vurige toespraken, en aanvaarden ze die als vanzelfsprekend, ze raken eraan gewend.

Daarom zou een verandering van plek nuttig kunnen zijn, het zou eentonigheid kunnen voorkomen, onverschilligheid kunnen doorbreken, gedachten kunnen ingeven, en op duizend manieren de aandacht kunnen bevorderen, en nieuwe hoop geven om goed te doen. 

Een grote brand die sommige van onze kerken tot de grond toe zou afbranden, zou misschien niet de grootste ramp zijn die ooit is voorgevallen, als het alleen maar enkele slapers zou wekken die nooit in beweging zouden komen zolang het oude huis en de oude banken bij elkaar zouden blijven. Bovendien is de frisse lucht en véél frisse lucht heel goed voor ieder sterfelijk mens, vrouw en kind. Ik preekte in Schotland twee keer op een zondag in Blairmore, op een kleine hoogte aan de zeekant, en nadat ik met al mijn macht had gesproken tot grote menigten, te tellen bij duizenden, voelde ik me niet half zo uitgeput als ik vaak ben na het toespreken van een paar honderd in een of ander vreselijk zwart gat van Calcutta, wat een kapel genoemd wordt. 

Ik schrijf mijn frisheid en vrijheid van vermoeidheid in Blairmore toe aan het feit dat de ramen niet dichtgeslagen konden worden door mensen die bang waren voor tocht, en dat het dak zo hoog was als de hemelen boven de aarde zijn. Mijn overtuiging is dat iemand drie of vier keer op een zondag in de open lucht zou kunnen preken met minder vermoeidheid dan veroorzaakt zou worden door één preek geleverd in een onzuivere atmosfeer, verhit en vergiftigd door menselijke adem, en zorgvuldig beschermd tegen elke verfrissende toevoeging van natuurlijke lucht.

Tenten zijn slecht – onuitsprekelijk slecht: veel slechter dan de slechtste gebouwen. Ik denk dat een tent de meest verwerpelijke bedekking is voor een preekplek die ooit is uitgevonden. Ik ben blij dat er tenten gebruikt worden in Londen, want de allerslechtste plek is beter dan geen plek, en omdat ze makkelijk van plek naar plek kunnen worden verplaatst, en niet erg duur zijn; maar toch als ik moest kiezen tussen helemaal niets en een tent, zou ik veruit de voorkeur geven aan de open lucht. 

Onder canvas wordt de stem gedempt wat de inspanning van het spreken sterk vergroot. Het materiaal werkt als een natte deken op de stem, het doodt de resonantie ervan, en verhindert het bereik. Met vreselijke inspanning, in de verstikkende lucht die in een tent ontstaat, zul je eerder gedood worden dan gehoord. Je moet het zelfs bij onze eigen College bijeenkomsten hebben gemerkt, als er maar tweehonderd toehoorders zijn, hoe moeilijk is het dan om het aan het eind van een tent te horen, zelfs als de zijkanten open zijn, en de lucht zuiver is. Misschien schrijf je dat feit bij die gelegenheid in zekere mate toe aan een gebrek aan oplettendheid en rust van de kant van die enigszins uitbundige gemeente, maar toch zelfs als er gebeden wordt, en alles stil is, heb ik een groot gebrek aan draagkracht waargenomen in de beste stem onder een tent.

Als je in de open lucht gaat preken op het platteland, kun je een plek kiezen om te preken; zo niet, dan moet je natuurlijk nemen wat je kunt krijgen, en je moet in geloof aanvaarden dat die plek het allerbeste is. Wees niet al te kieskeurig. Als er toevallig een weide beschikbaar is vlakbij je kerk is, kies die dan omdat het erg handig zal zijn om naar het kerkgebouw terug te trekken mocht het weer tegenzitten, of als je een gebedssamenkomst of een nabespreking wilt houden aan het einde van je preek. Het is goed om voor je gewone diensten te preken op een plek vlakbij je plaats van aanbidding, zodat je de menigte regelrecht het gebouw in kunt laten gaan voor ze weten wat ze aan het doen zijn. 

Een half uur preken en zingen in de open lucht vooraf aan het gebruikelijke moment van samenkomst zal een leeg huis vaak vullen. Tegelijkertijd moet je niet altijd vasthouden aan nabije en handige plekken, maar kun je ook een locatie kiezen om precies de tegenovergestelde reden, omdat het ver weg is van elke plaats van aanbidding en waar nog nooit aanbeden is. Hang de lampen op in elke donkere hoek; hoe donkerder, hoe meer licht nodig is. 

Paradise Row en Pleasant Place zijn over het algemeen het minst paradijselijk en het minst aangenaam: richt je daar op. Laat de bewoners in het dal van de schaduw des doods beseffen dat er licht voor hen is opgegaan.

Ik ben ergens de aanbeveling tegengekomen om altijd te preken met een muur achter je, maar daarbij wil ik nog wel bezwaar maken. Pas op voor wat er aan de andere kant van de muur kan zijn! Een evangelist ontving een kan kokend water van over een muur met de vriendelijke opmerking: “Hier, soep voor protestanten!” en een ander werd begunstigd met hoogst onsmakelijke bespattingen uit een vat dat van boven werd geleegd. 

Gideon Ouseley begon te preken in Roscommon met zijn rug tegen de gevel van een tabaksfabriek waarin een raam was met een houten deur, waardoor goederen op de zolder werden gehesen. Zou je verbaasd zijn te horen dat het raam plotseling openging, en dat er een emmer tabakswater uit gegoten werd, een scherpe vloeistof die zeer pijnlijk was voor de ogen? De prediker liet zich in later jaren niet meer verleiden om zulke plekken te kiezen. Laat zijn ervaring je onderwijzen.

Als ik een plek kon kiezen om te preken, zou ik de voorkeur geven aan een hellend terrein, of een open plek die op enige afstand begrensd wordt door een muur. Natuurlijk moet er voldoende ruimte zijn om de gemeente te laten samenkomen tussen de preekstoel en het begrenzende voorwerp aan de voorkant, maar ik zie graag een einde, en schreeuw niet in eindeloze ruimte. 

Ik ken geen mooiere plek voor een preek dan de plek die ik bezette op het terrein van mijn vriend Mr. Duncan in Benmore. Het was een vlak grasveld, met daarachter oplopende terrassen bedekt met dennenbomen. De mensen konden of de zitplaatsen beneden innemen, of op het gras gaan zitten, net wat ze zelf wilden, en zo had ik een deel van mijn gemeente in oplopende terrassen boven mij, en de rest in het gebied om mij heen. Mijn stem steeg makkelijk op, en ik stel me voor dat als de mensen een halve mijl de heuvel op hadden gezeten, ze me nog steeds makkelijk hadden kunnen horen. Ik veronderstel dat Wesley’s favoriete plek bij Gwennap Pit enigszins van dezelfde orde moet zijn geweest. Amfitheaters en heuvelflanken zijn altijd favoriete plekken bij predikers in de velden, en de voordelen ervan zullen je snel duidelijk zijn.

Mijn vriend Mr. Abraham verzorgde ooit voor mij een grootse kathedraal in Oxfordshire. De overblijfselen ervan worden nog steeds “Spurgeon’s Tabernakel” genoemd. Je kunt ze zien bij Minster Lovell, in de vorm van een vierhoek van eiken. Oorspronkelijk was het het ideaalbeeld van een preekplaats, want het was een open plek in het dichte woud van Witchwood, en werd bereikt via wegen die door het dichte kreupelhout waren gekapt. Ik zal die “groene lanen” en de groene muren die ze omsloten nooit vergeten. Als je de binnenste tempel bereikte, bestond die uit een groot vierkant, waaruit het kreupelhout en de kleinere bomen waren weggekapt, terwijl een voldoende aantal jonge eiken was blijven staan die tot een aanzienlijke hoogte oprezen, en ons met hun takken te overschaduwden. 

Dit was echt een prachtige kathedraal, met pilaren en bogen: een tempel niet met handen gemaakt, waarvan we konden zeggen:

“Vader, Uw hand
heeft deze ontzagwekkende zuilen opgericht,
Gij hebt dit groene dak geweven.”

Ik heb nooit, noch thuis, noch op het vasteland, architectuur gezien die mijn kathedraal kon evenaren. “Zie, wij hoorden ervan in Efratha: wij vonden het in de velden van het woud.” De blauwe hemel was zichtbaar door het bovenvenster, en door het grote raam aan het verste einde glimlachte de zon tegen de avond op ons neer. 

O mannen, het was inderdaad groots om zo te aanbidden onder het gewelfde firmament, buiten het geluid van de stadsdrukte, waar alles rondom bijdroeg aan een stille gemeenschap met God. Die plek is nu opgeruimd, en de plaats van onze samenkomst is daar niet ver vandaan. Het is van vrijwel hetzelfde karakter, alleen zijn mijn grensmuren van bosgroei verdwenen om plaats te maken voor een open vlakte van geploegde velden. Alleen de zuilen en het dak van mijn tempel blijven over, maar ik ben nog steeds blij om, net als de druïden, tussen de eikenbomen te aanbidden. 

Dit jaar had een duif haar nest net boven mijn hoofd gebouwd, en ze bleef heen en weer vliegen om haar jongen te voeden, terwijl de preek doorging. Waarom niet? Waar zou ze meer thuis zijn dan waar de Heer van liefde en de Vredevorst werd aanbeden? Het is waar dat mijn gewelfde kathedraal niet waterdicht is, en nog andere buien dan die van genade zullen op de gemeente neerdalen, maar dit heeft zijn voordelen, want het maakt ons des te dankbaarder als het een dag droog is, en de onzekerheid van het weer wekt een grote hoeveelheid ernstig gebed op.

Ik heb eens een preek gehouden in de open lucht in de hooitijd tijdens een hevige regenbui. De tekst was: “Hij zal neerdalen als regen op het gemaaide veld, als regendruppels die de aarde bevochtigen.” (Psalm 72:6), en we hadden zeker zowel de zegen als het ongemak. Ik was behoorlijk natgeregend, en mijn gemeente moet doorweekt zijn geweest, maar ze hielden het vol, en ik heb nooit gehoord dat iemand er in gezondheid slechter van werd, ik dank God, dat ik gehoord heb van zielen die onder die preek tot Jezus werden gebracht. Eens in de zoveel tijd, en vol vuur, doen zulke dingen niemand kwaad, maar we hoeven geen wonderen te verwachten, noch roekeloos een handelwijze te wagen die de zieken zou kunnen doden en een basis voor ziekte zou kunnen leggen bij de sterken.

Ik herinner me goed dat ik tussen de Cheddar Cliffs preekte. Wat een waardige plek! Wat een schoonheid en verhevenheid! Maar er was groot gevaar door vallende stukken steen, die werden bewogen door de mensen die op de hogere delen van de klif zaten, en daarom zou ik de plek niet opnieuw kiezen. We moeten zorgvuldig posities vermijden waar ernstige ongelukken zouden kunnen gebeuren. Een gewond hoofd stelt niemand in staat om van de schoonheden van de natuur of van de vertroostingen van de genade te genieten. Aan het eind van een preek op die plek riep ik die machtige rotsen op om te getuigen dat ik het evangelie aan de mensen had gepredikt, en om een getuigenis tegen hen te zijn op de laatste grote dag, als zij de boodschap verwierpen. Niet lang geleden hoorde ik van iemand voor wie dat beroep nuttig was gemaakt door de Heilige Geest.

Let goed op de grond die je kiest, dat die niet moerassig is. Ik zie nooit graag iemand tot zijn knieën in de modder zakken terwijl ik aan het preken ben. Plekken met riet zijn vaak zo glad en groen dat we ze uitkiezen zonder op te merken dat ze modderig kunnen zijn, en onze toehoorders natte voeten kunnen bezorgen. Bezorg altijd liever jezelf ongemak dan je toehoorders: zo zou ook je Meester het gedaan hebben. Zelfs in de straten van Londen is bezorgdheid voor het gemak van je toehoorders één van de dingen die een menigte meer voor je inneemt dan wat dan ook.

Vermijd als je ergste vijand de buurt van de Normandische populier. Deze bomen veroorzaken een voortdurend gesis en geritsel, bijna als het geluid van de zee. Elk blad van bepaalde soorten populieren is in voortdurende beweging, als de tong van iemand die niet stil kan zijn. Het geluid lijkt misschien niet erg luid, maar het zal de beste stemmen overstemmen. “Het geluid van een beweging in de toppen van de moerbeibomen” is allemaal prima, maar blijf uit de buurt van het geluid van populieren en sommige andere bomen, anders zul je eronder lijden. Ik heb pijnlijke ervaring met deze ellende. De oude slang zelf leek me toe te sissen uit die onrustige takken.

Ervaren predikers houden er niet van om de zon direct in hun gezicht te hebben als ze het kunnen helpen, en ze willen ook niet dat hun toehoorders op dezelfde manier gekweld worden, en daarom houden ze hier rekening mee bij het regelen van een dienst. In Londen zien we dat hemellichaam niet vaak genoeg om ons hier erg druk over te maken.

Probeer niet tegen de wind in te preken, want dat is een vergeefse poging. Je kunt je stem misschien een korte afstand laten klinken door een behoorlijke inspanning, maar je wordt maar door een klein groepje gehoord. Ik adviseer je niet vaak om te overwegen uit welke richting de wind waait, maar bij deze gelegenheid dring ik er bij je op aan om het te doen, anders zul je tevergeefs werken. Preek zo, dat de wind je stem naar de mensen draagt, en niet je keel in, anders zul je je eigen woorden moeten opeten. Het is niet te zeggen hoe ver iemand gehoord kan worden met de wind mee. In bepaalde atmosferen en klimaten, zoals bijvoorbeeld in dat van Palestina, konden mensen over enkele mijlen gehoord worden; en afzonderlijke zinnen van bekende uitspraken kunnen in Engeland op grote afstand herkend worden, maar ik zou ernstig twijfelen aan iemand die beweerde dat hij een nieuwe zin verder dan een mijl kon verstaan. Van Whitefield wordt gemeld dat hij op een mijl afstand gehoord werd, en ik ben er zelf van verzekerd dat ik op die afstand gehoord werd, maar dat weet ik niet zeker.* Een halve mijl is zeker genoeg, zelfs met de wind mee, maar je moet er zeker van zijn dat je op die afstand gehoord wordt.

Op het platteland zou het gemakkelijk moeten zijn om een geschikte plek voor het preken te vinden. Een van de eerste dingen die een predikant zou moeten doen als hij een Bijbelschool verlaat en zich in een provinciestad of dorp vestigt, is beginnen met spreken in de open lucht. Over het algemeen zal hij geen moeite hebben met een plek; het land ligt voor hem en als hij wil kan hij elke plek kiezen. Het marktplein zal een goed begin zijn, dan het hoofd van een binnenplaats vol armen, en vervolgens de favoriete straathoek van de hanglui van de gemeenschap. De standplaats van Cheap-Jack’s zal een prima preekstoel zijn op zondagavond tijdens de dorpskermis, en een wagen zal goed dienst doen op het dorpsplein, of in een veld op korte afstand, tijdens de doordeweekse avonden van het plattelandsfeest. Een belangrijke plek voor een openluchtpreek is het grasveld waar de oude iepen, lang geleden geveld, nog steeds liggen alsof ze bedoeld waren als zitplaatsen voor je gemeente; zo ook de begraafplaats van het vergaderhuis waar “de ruwe voorvaderen van het gehucht slapen”. Wijd het aan de levenden en laat de mensen genieten van “Meditaties tussen de Graven”. Maak dus geen excuses, maar ga meteen aan het werk.

In Londen, of in een andere grote stad, is het een goed om een leeg terrein te vinden waar je het recht kunt krijgen om zoals je het wilt, diensten te houden. Als je een stuk grond kunt ontdekken dat nog niet bebouwd is, en als je het gebruik ervan van de eigenaar kunt verkrijgen tot hij het bebouwt, zal dat echt een aanwinst zijn en de moeite van een lichte omheining waard; want dan ben je koning van het kasteel en verstoorders zullen overtreders zijn. Ik veronderstel dat zo’n plek niet vaak te verkrijgen is, vooral niet door mensen die geen geld hebben; maar het is de moeite waard om erover na te denken. Het is een grote winst wanneer je plaats van aanbidding zelfs een kleine buitenruimte heeft, zoals bij de Surrey Chapel, of op de trappen van de Tabernakel; want hier ben je buiten de bemoeienis van de politie of dronken mannen. Als we geen van deze mogelijkheden hebben, moeten we straathoeken, kruispunten, rustige hoekjes en open ruimtes vinden om het evangelie te verkondigen. 

Jaren geleden preekte ik voor enorme menigten in King Edward’s Road, Hackney, wat toen open velden waren, maar nu is er geen vierkante meter meer over. Bij die gelegenheden was de toeloop gevaarlijk voor lijf en leden, en er leek geen einde aan de menigten te komen. De helft minder mensen zou veiliger zijn geweest. Die open ruimte is verdwenen, en hetzelfde geldt voor de velden in Brixton, waar het in vroeger jaren heerlijk was om de verzamelde menigten te zien luisteren naar het woord. 

Belast met het zeldzame probleem om te veel mensen bij elkaar te brengen, ben ik gedwongen geweest om me in Londen te onthouden van deze oefeningen, maar niet vanwege een verminderd besef van hun belang. Met de Tabernakel altijd vol heb ik thuis zo’n grote gemeente als ik wens, en daarom preek ik niet buiten behalve op het platteland; maar voor de predikanten van wie de ruimte onder een dak maar klein is, en van wie de gemeenten klein zijn, is de open lucht het medicijn, of het nu in Londen is of in de provincies.

Bij het wekken van een nieuwe interesse, en in zendingswerk, zijn openluchtdiensten een belangrijk middel. Laat de mensen buiten luisteren zodat ze later binnen kunnen aanbidden. Je hebt geen preekstoel nodig, een stoel is genoeg, of de stoeprand van de straat. Hoe minder formaliteit hoe beter, en als je begint door gewoon te praten tegen de twee of drie om je heen en geen aanspraak maakt op het houden van een preek, zul je het goed doen.

Er kan meer goed gedaan worden door een persoonlijk gesprek met één persoon dan door een retorische toespraak tot vijftig. Meng je niet opzettelijk in het verkeer, maar als de menigte zich toch ophoopt, haast je dan niet verschrikt weg: de politie zal je het snel genoeg laten weten. Je bent echter het meest nodig waar je geen gevaar loopt om voorbijgangers te hinderen, maar veel meer kans loopt om zelf in gevaar te komen – ik bedoel op die centrale binnenplaatsen en in die blinde stegen in onze grote steden die buiten de gebruikelijke route liggen, en die bij niemand bekend zijn dan bij de politie, en bij hen die ze door door kneuzingen en wonden hebben leren kennen. 

Als je het hebt over het ontdekken van de binnenlanden van Afrika, we hebben ontdekkingsreizigers nodig voor Fryingpan Alley en Emerald-Island Court: de Arctische gebieden zijn bijna net zo toegankelijk als Dobinson’s Rents en Jack Ketch’s Warren. Heroes of the cross – hier is een veld voor jullie glorieuzer dan de Cid ooit heeft gezien toen hij met zijn dappere rechterarm de heidense scharen trof. “Wie zal mij brengen in een versterkte stad? Wie zal mij leiden tot in Edom?” (Psalm 60:11). 

Wie zal ons in staat stellen deze achterbuurten en holen voor Jezus te winnen? Wie kan het doen behalve de Heere? Soldaten van Christus die zich in deze gebieden wagen, moeten een opleving verwachten van de praktijken uit de goede oude tijd, voor zover het bakstenen betreft, en ik heb meegemaakt dat een bloempot per ongeluk uit een bovenraam viel in een opmerkelijk schuine richting. 

Toch, als we geboren zijn om te verdrinken zullen we niet gedood worden door bloempotten. Onder zo’n behandeling kan het verfrissend zijn om te lezen wat Christopher Hopper meer dan honderd jaar geleden schreef onder soortgelijke omstandigheden. “Ik gaf niet veel om een beetje vuil, een paar rotte eieren, het geluid van een koehoorn, het lawaai van klokken, of een paar sneeuwballen in hun seizoen; maar soms werd ik begroet met klappen, stenen, bakstenen en knuppels. Deze vond ik niet prettig: ze waren niet aangenaam voor vlees en bloed. Ik verloor soms een beetje huid, en eens een beetje bloed, dat uit mijn voorhoofd werd getrokken met een scherpe steen. Ik droeg een paar dagen een pleister, en schaamde me niet; ik roemde in het kruis. En toen mijn kleine lijden overvloedig was omwille van Christus, was mijn troost veel overvloediger. Ik was nooit gelukkiger in mijn eigen ziel, of meer gezegend in mijn arbeid.”

Ik ben in zekere zin blij als ik af en toe hoor dat een broeder opgepakt wordt door de politie, want het doet hem goed, en het doet de mensen ook goed. Het is een prachtig gezicht om de dienaar van het evangelie weggeleid te zien worden door de dienaar van de wet! Het wekt sympathie voor hem op, en de volgende stap is sympathie voor zijn boodschap. Velen die eerst geen interesse in hem hadden, willen hem graag horen als hij bevolen wordt op te houden, en nog meer als hij naar het politiebureau wordt gebracht. Het laagste tuig respecteert iemand die in moeilijkheden komt omdat hij goed doet, en als ze oneerlijke tegenstand zien ontstaan worden ze heel ijverig in het verdedigen van de man.

Ik ben ervan overtuigd dat hoe meer openluchtprediking er in Londen is, hoe beter. Als het voor sommigen overlast zou geven, zal het een zegen zijn voor anderen, als het tenminste goed wordt uitgevoerd. Als het het evangelie is dat gesproken wordt, en als de geest van de prediker er één is van liefde en waarheid, kan aan de resultaten niet getwijfeld worden: het brood dat op het water geworpen is, moet na vele dagen teruggevonden worden. Het evangelie moet echter op een waardige manier gepredikt worden, want louter lawaai maken is eerder een kwaad dan een voordeel. 

Ik ken een gezin dat bijna gek werd van het afschuwelijke geschreeuw van eentonige vermaningen, en het huilen van “Veilig in de armen van Jezus” bij hun deur elke zondagmiddag het hele jaar door. Ze zijn vurige christenen, en zouden hun kwelgeesten graag helpen als ze de minste kans op nut zagen van het gewelddadige gebrul: maar aangezien ze zelden een toehoorder zien, en niet denken dat wat er gesproken wordt enig goed zou doen als het gehoord werd, klagen ze dat ze hun weinige uren van rust moeten missen omdat twee goede mannen denken dat het hun plicht is om een luidruchtige maar volslagen nutteloze dienst uit te voeren. 

Ik zag eens een man preken met geen andere toehoorder dan een hond, die op zijn staart zat en zeer eerbiedig opkeek terwijl zijn meester een toespraak hield. Er waren geen mensen voor de ramen noch voorbijgangers, maar de broeder en zijn hond waren op hun post of de mensen wilden horen of niet. Ook ben ik eens een vurige prediker gepasseerd, wiens hoed voor hem op de grond stond, gevuld met papieren, en er was niet eens een hond als publiek, noch iemand binnen gehoorsafstand, toch verspreidde hij “zijn zoetheid in de woestijnlucht.” Ik hoop dat het zijn eigen geest verlichtte. Het moet echt als een essentieel onderdeel van een preek worden beschouwd dat iemand hem hoort: het kan niet van groot nut zijn voor de wereld om in het luchtledige te preken.

Wat betreft de stijl van preken in de open lucht, die moet heel anders zijn dan veel van wat binnen de gewoonte is, en misschien zou een prediker, als hij een stijl zou leren die volledig aangepast is aan een straatpubliek, er verstandig aan doen om die mee naar binnen te nemen. Een heleboel preken kunnen worden gedefinieerd als: er heel lang over doen om niets te zeggen; maar in de open lucht wordt breedsprakigheid niet gewaardeerd, je moet iets zeggen en ermee klaar zijn en doorgaan om iets anders te zeggen, anders zullen je toehoorders het je laten weten. 

“Nou dan,” roept een straatcriticus, “laat het horen, ouwe jongen.” Of anders wordt de opmerking gemaakt, “Nou dan, gooi het er maar uit! Je kunt maar beter naar huis gaan en je lesje leren.” “Houd het kort, ouwe jongen,” is een zeer gebruikelijke vermaning, en ik wou dat ze dit gratis advies konden laten horen binnen Ebenezer en Zoar en enkele andere plaatsen die gewijd zijn aan langdradige redevoeringen. 

Waar deze openhartige kritiek niet wordt gehoord, berispen de toehoorders langdradigheid door stilletjes weg te lopen. Dit is erg onaangenaam, om te merken dat je gemeente uiteenvalt, maar een hele duidelijke aanwijzing dat je ideeën alle kanten op gingen.

Op straat moet een iemand zichzelf levendig houden, en veel illustraties en anekdotes gebruiken, en hier en daar een grappige opmerking strooien. Lang stilstaan bij een punt zal nooit goed zijn. Redeneren moet kort, duidelijk en snel gedaan zijn. Het betoog moet niet moeizaam of ingewikkeld zijn, en het tweede punt mag niet afhangen van het eerste, want het publiek wisselt voortdurend, en elk punt moet op zichzelf compleet zijn. De gedachtengang moet uit elkaar gehaald worden, en elke schakel moet gesmolten en omgevormd worden tot kogels: je zult niet zozeer Saladin’s kromzwaard nodig hebben om door een mousseline zakdoek te snijden als Richard Leeuwenhart’s strijdbijl om een ijzeren staaf te breken. Kom direct ter zake, en maak je punt met kracht.

Korte zinnen van woorden en korte passages van gedachten zijn nodig voor buiten. Lange alinea’s en lange argumenten kunnen beter bewaard worden voor andere gelegenheden. In rustige plattelandsmenigten zit veel kracht in een welsprekende stilte, af en toe tussengevoegd; het geeft mensen tijd om adem te halen, en ook om na te denken. Probeer dit echter niet in een Londense straat; je moet doorgaan, anders kan iemand anders er met je gemeente vandoor gaan. In een reguliere veldpreek zijn pauzes heel effectief, en zijn ze op verschillende manieren nuttig, zowel voor spreker als voor de luisteraars, maar voor een voorbijgaand gezelschap dat niet geneigd is tot iets wat op aanbidding lijkt, is een snelle, korte, scherpe toespraak het meest geschikt.

Op straat moet een man van begin tot eind indringend zijn, en juist daarom moet hij beknopt en geconcentreerd zijn in zijn gedachten en uitingen. Het is niet goed om te beginnen met: “Mijn tekst, geliefde vrienden, is een gedeelte uit het geïnspireerde woord, die leerstellingen bevat van het grootste belang, en die ons op de duidelijkste manier de meest waardevolle praktische instructie voorhoudt. Ik nodig uw zorgvuldige aandacht uit en de uitoefening van uw meest onbevooroordeelde oordeel terwijl we het vanuit verschillende aspecten beschouwen en in verschillende lichten plaatsen, opdat we in staat mogen zijn de positie in de analogie van het geloof te begrijpen. In zijn exegese zullen we een arena vinden voor het gecultiveerde intellect, en de verfijnde gevoeligheden. Zoals de murmelende beek tussen de weiden kronkelt en de weilanden vruchtbaar maakt, zo stroomt een stroom van heilige waarheid door de opmerkelijke woorden die nu voor ons liggen. Het zal goed voor ons zijn om de kristallen stroom af te leiden naar het reservoir van onze meditatie, opdat we de beker der wijsheid met de lippen der voldoening mogen drinken.” 

Daar, mannen, is dat niet nogal boven het gemiddelde van woordspinnerij, en is die kunst niet algemeen gangbaar in deze dagen? Als je naar de obelisk in Blackfriars Road gaat, en op die manier praat, zul je begroet worden met “Loop door, ouwe zak,” of “Echt geweldig hoor, niet dus.” 

Een ongemanierde jongere zal roepen, “Wat een mond voor een aardappel!” en een ander zal in een toon van nagemaakte plechtigheid “AMEN!” schreeuwen. Als je hun kaf geeft, zullen ze het vrolijk in je eigen boezem terugstoppen. Ze zullen je een goede maat, ingedrukt en overlopend teruggeven. Schijnvertoningen en shows zullen geen genade vinden bij een straatmenigte. 

Maar heb iets te zeggen, kijk hen in het gezicht, zeg wat je bedoelt, zeg het eenvoudig, moedig, ernstig, beleefd, en ze zullen luisteren. 

Spreek nooit om de tijd te vullen of om je eigen stem te horen, anders zul je wat te horen krijgen over je persoonlijke verschijning of manier van spreken die waarschijnlijk meer waar dan aangenaam is. “Verdraaid,” zegt er een, “zou hij niet geschikt zijn als begrafenisondernemer! Hij zou ze aan het huilen maken.” Dit was een compliment aan een melancholieke broeder wiens toon bijzonder begrafenisachtig is. 

“Daar, ouwe jongen,” zei een criticus bij een andere gelegenheid, “ga je keel maar eens nat maken. Je moet je vreselijk droog voelen na zo tekeer te zijn gegaan over helemaal niets.” Dit was ook speciaal toepasselijk op een hele saaie broeder over wie eerder was opgemerkt dat hij een goede martelaar zou zijn, want er was geen twijfel dat hij goed zou branden, zo droog was hij. Het is triest, echt triest, dat zulke ruwe opmerkingen worden gemaakt, maar er zit een slechte ader in sommigen van ons, die ons doet opmerken dat de brutale observaties vaak nog waar zijn ook, en “als ’t ware de spiegel voorhouden aan de natuur.”

Zoals een karikatuur je vaak een levendiger beeld geeft van iemand dan een foto dat zou doen, zo treffen deze ruwe straatcritici een redenaar precies met hun overdreven recensie. De allerbeste spreker moet voorbereid zijn om zijn deel van de bijdehante straatwijsheid te incasseren, en het terug te geven als dat nodig is; maar stijfheid, bedeesdheid, formaliteit, schijnheilige langdradigheid, en de voorgewende superioriteit nodigen daadwerkelijk beledigende grappen uit, en verdienen ze tot op zekere hoogte. 

Chadband of Stiggins in roestig zwart, met geplakt haar en enorme boord, is net zo’n natuurlijk voorwerp van spot als meneer Guido Fawkes zelf. Iemand die zichzelf heel wat vind, zal onmiddellijke tegenstand uitlokken, en een schijnheiligheid zal hetzelfde effect hebben. Hoe minder je op een dominee lijkt, hoe meer kans je hebt om gehoord te worden; en als bekend is dat je een predikant bent, hoe meer je laat zien dat je een mens bent, hoe beter.

“Wat krijg je daarvoor?” zullen ze je vragen als je een geestelijke lijkt te zijn, en het is goed om hen meteen te vertellen dat je dit erbij doet, dat je overuren maakt, en dat er geen collecte zal zijn. “Je zou meer goed doen als je ons wat brood of een slok bier gaf, in plaats van die foldertjes,” wordt voortdurend opgemerkt, maar een mannelijke houding, en de openhartige verklaring dat je geen loon zoekt behalve hun welzijn zal dat versleten bezwaar tot zwijgen brengen.

De houding van de straatprediker moet van het allerbeste zijn. Het moet puur natuurlijk en ongedwongen zijn. Een spreker moet op straat geen onnatuurlijke houding aannemen, anders zal hij zichzelf verzwakken en aanvallen uitlokken. De straatprediker moet zijn eigen dominee niet nadoen, anders zal de menigte die namaak heel snel doorhebben, als de broeder ergens in de buurt van huis is. Ook moet hij geen houding aannemen zoals kleine jongens die zeggen, “Mijn naam is Norval.” De stijve rechte houding met de regelmatige op en neer beweging van arm en hand wordt te vaak aangenomen: en ik zou zelfs nog meer de wild-razende-maniak houding veroordelen waar sommigen zo dol op zijn, die een kruising lijkt tussen Whitefield met beide armen in de lucht, en Sint Joris met beide voeten gewelddadig bezig met het vertrappen van de draak. 

Sommige goede mannen hebben van nature een onnatuurlijke houding, en anderen doen grote moeite om zichzelf zo te maken. De slechte Londenaars zeggen, “Wat een wonderlijk figuur!” Ik wou alleen dat ze het wonder van vergeving leerden. Alle maniertjes moeten worden vermeden. 

Net nu merk ik op dat er niets gedaan lijkt te kunnen worden zonder een hele grote Bagster’s Bijbel met een slappe kaft. Er lijkt een speciale charme te zitten in het grote formaat, hoewel het bijna een kleine kinderwagen nodig heeft om het rond te duwen. Kies, met zo’n Bijbel vol linten, een standplaats in Seven Dials, naar het voorbeeld van een goddelijke zo grafisch beschreven door Mr. McCree. Zet je hoed af, leg je Bijbel erin, en zet hem op de grond. Laat de vriendelijke voorbijganger die je van rechts tegemoet komt je paraplu vasthouden. Kijk hoe graag de beste man dat wil doen! Is dat niet fijn? 

Hij verzekert je dat hij nooit zo gelukkig is als wanneer hij goede mannen helpt om goed te doen. Sluit nu je ogen in gebed. Als je gebed voorbij is, zal iemand van de gelegenheid hebben geprofiteerd. Waar is je vriendelijke vriend die je paraplu en je gezangboek vasthield? Waar is die goed geborstelde hoed, en die orthodoxe Bagster? Waar? o, waar? De echo antwoordt, “Waar?”

De ramp die ik net heb beschreven laat zien dat je beter een broeder kunt meenemen, zodat de een kan waken terwijl de ander bidt. Als een aantal vrienden met je mee willen gaan en een ring om je heen willen vormen zal dat een grote aanwinst zijn, en als deze vrienden kunnen zingen zal het nog beter zijn. Het vriendelijke gezelschap zal anderen aantrekken, het zal helpen om orde te handhaven, en het zal goede diensten bewijzen door te preken door liederen.

Het zal heel wenselijk zijn om zo te spreken dat je gehoord wordt, maar er is niet nuttig om onophoudelijk te roepen. Het beste straatpreken is niet dat wat met volle kracht wordt gedaan, want het is onmogelijk om de juiste nadruk te leggen op vertellende passages als je de hele tijd uit alle macht staat te schreeuwen. Als er geen toehoorders in je buurt zijn, en toch mensen aan de overkant van de straat staan en luisteren, zou het dan niet verstandig zijn om over te steken en zo een beetje van de kracht te besparen die nu verspild wordt? 

Een rustige, doordringende, gespreksstijl zou het meest effectief lijken. Mensen brullen en schreeuwen niet als ze in diepe ernst pleiten; ze hebben over het algemeen op zulke momenten minder wind en een beetje meer regen: minder bombast en een paar meer tranen. Door en door, aan een stuk door met één monotone schreeuw en je zult iedereen vermoeien en jezelf uitputten. Wees nu daarom wijs, als je wilt slagen in het verkondigen van de boodschap van je Meester onder de menigte, en gebruik je stem zoals nuchter inzicht zou voorschrijven.

In een folder gepubliceerd door de prachtige organisatie “The Open Air Mission”, merk ik het volgende op:

KWALIFICATIES VOOR OPENLUCHTPREDIKERS

1. Een goede stem.

2. Natuurlijke houding

3. Zelfbeheersing.

4. Een goede kennis van de Schrift en van gewone dingen.

5. Vermogen om zich aan te passen aan elk publiek.

6. Goede illustratieve vermogens.

7. IJver, voorzichtigheid en nuchter inzicht.

8. Een groot, liefhebbend hart.

9. Oprecht geloof in alles wat hij zegt.

10. Volledige afhankelijkheid van de Heilige Geest voor succes.

11. Een nauwe wandel met God door gebed.

12. Een consequente wandel voor de mensen door een heilig leven.

Als iemand al deze kwalificaties heeft, kan de koningin hem maar beter meteen tot bisschop aanstellen, toch is er geen enkele van deze kwaliteiten die gemist zou kunnen worden.

Onderbrekingen zijn vrij zeker in de straten van Londen. Op bepaalde plaatsen zal alles maandenlang goed gaan, maar op andere plekken begint de strijd zodra de spreker zijn mond open doet. Er zijn seizoenen van tegenstand: verschillende groepen van tegenstanders komen en gaan, en zo is er wanorde of rust. De beste tact zal niet altijd verstoringen kunnen voorkomen; als mensen dronken zijn is er geen land met hen te bezeilen, en van woeste Ierse volgelingen van de paus kunnen we hetzelfde zeggen. 

Er valt weinig te bereiken met zulke mensen tenzij de menigte eromheen wil meewerken, zoals ze vaak zullen doen, bij het verwijderen van de verstoorder. Bepaalde karakters, als ze merken dat er gepreekt wordt, zullen hoe dan ook je preek onderbreken. Ze komen met opzet, en als ze eenmaal en nog eens beantwoord worden, houden ze aan. Een constante regel is om altijd beleefd en goedgehumeurd te zijn, want als je chagrijnig of boos wordt is het helemaal klaar. Een andere regel is om bij je onderwerp te blijven, en je nooit in zijkwesties te laten trekken. Predik Christus of niets: discussieer of debatteer niet behalve met je oog op het kruis. Als je even wordt afgeleid, wees dan altijd op de uitkijk om terug te keren naar je enige onderwerp. Vertel hen het oude, oude verhaal, en als ze dat niet willen horen, ga dan verder. Wees slim, en pak ze met list. Zoek het ene doel via vele wegen. Een beetje moederwijsheid is vaak de beste hulpbron en zal wonderen doen met een menigte. Bonhomie, oftewel hartelijkheid, is het op één na beste na genade bij zulke gelegenheden. Een broeder van mijn kennis bracht een gewelddadige Rooms-Katholiek tot zwijgen door hem zijn preekplaats aan te bieden en hem te verzoeken te preken. De vrienden van de man drongen er voor de grap bij hem op aan, maar toen hij weigerde, werd hij voor gek gezet en de verstoorder verdween. 

Als het een echte scepticus is die je aanvalt, is het verstandig om debat zoveel mogelijk te vermijden, of hem vragen terug te stellen, want jouw taak is niet om te discussiëren maar om het evangelie te verkondigen. Mr. John McGregor zegt: “Sceptici zijn er in vele soorten. Sommigen van hen stellen vragen om antwoorden te krijgen, en anderen opperen moeilijkheden om de mensen in verwarring te brengen. Een eerlijke scepticus zei tegen mij in een menigte in Hyde-park: ‘Ik probeer al tien jaar te geloven, maar er is een tegenstrijdigheid die ik niet kan overwinnen, en dat is dit: ons wordt verteld dat de boekdrukkunst nog geen vijfhonderd jaar geleden is uitgevonden, en toch dat de Bijbel vijfduizend jaar oud is, en ik kan gewoon niet begrijpen hoe dit kan.’ Nee! de menigte lachte deze man niet uit. Maar weinig mensen in een menigte weten veel meer dan hij over de Bijbel. Maar hoe diep dronken ze een half uur durend verslag in van de Schriftmanuscripten, hun bewaring, hun vertalingen en versies, hun verspreiding en verzameling, hun vergelijking en overlevering, en het overweldigende bewijs van hun betrouwbaarheid!”

Ik herinner me dat een ongelovige op Kennington Common heel goed op zijn plaats werd gezet. Hij bleef de schoonheden van de natuur en de werken van de natuur ophemelen totdat de prediker hem vroeg of hij zo vriendelijk wilde zijn om hen te vertellen wat natuur was. Hij antwoordde dat “iedereen wel wist wat natuur was.” De prediker kaatste terug: “Nou, dan zal het des te gemakkelijker voor u zijn om het ons te vertellen.” “Nou, natuur… uuh … natuur,” zei hij, “natuur, uuh…  natuur is natuur.” Natuurlijk lachte de menigte en de wijze man hield zich gedeisd.

Onwetendheid gecombineerd met een grove vlotte tong moet worden bestreden door er niet in mee te gaan. Een gast wilde weten “hoe Jacob wist dat Esau hem haatte.” Hij had het verkeerde eind van de stok te pakken die keer, en de prediker lichtte hem niet voor, anders zou hij hem van munitie hebben voorzien voor toekomstige ontmoetingen.

Het is niet onze taak om mensen van argumenten te voorzien door hen te informeren over moeilijke apologetische kwesties. Door daarop te focussen hebben predikanten de opvattingen van ongelovigen wijder verspreid dan de ongelovigen zelf hadden kunnen doen. Ongelovigen “verzamelen slechts hun botte pijlen, en schieten ze opnieuw op het schild van de waarheid.” Ons doel is niet om hen te pakken met logische weerwoorden, maar om hun zielen te redden. 

Echte moeilijke apologetische kwesties moeten we proberen te beantwoorden, en daarom is een goede kennis van de bewijzen echt nodig; maar eerlijke bezwaarmakers kunnen het beste een op een worden aangesproken, wanneer ze zich niet schamen om toe te geven dat ze ongelijk hebben, dit kunnen we niet van hen verwachten in de menigte. Christus moet gepredikt worden of mensen nu in Hem zullen geloven of niet. Onze eigen ervaring van Zijn kracht om te redden zal ons beste argument zijn, en ernst onze beste retoriek. Elke gelegenheid zal laten zien wat we het beste kunnen zeggen, en we kunnen vertrouwen op de Heilige Geest die ons op hetzelfde moment zal leren wat we moeten spreken.

De roeping van de straatprediker is even eervol als moeizaam, even nuttig als intensief. God alleen kan je hierin ondersteunen, maar met Hem aan je kant heb je niets te vrezen. Al stonden er tienduizend opstandelingen voor je en een legioen duivels in ieder van hen, je hoeft niet te vrezen. Meer is Hij die voor je is dan allen die tegen je zijn.

“Door heel de helse legermacht weerstaan,
Overwinnen wij heel die helse legermacht;
En hen overwinnend door Jezus’ bloed,
Gaan wij voort om te overwinnen.”

Dit is een gedeelte uit het boek Lectures to my Students van Charles Spurgeon