Want wij hebben de strijd niet tegen vlees en bloed, maar tegen de overheden, tegen de machten, tegen de wereldbeheersers van de duisternis van dit tijdperk, tegen de geestelijke machten van het kwaad in de hemelse gewesten. (Efeze 6:12)
Want wij hebben de strijd niet tegen vlees en bloed, maar tegen de overheden, tegen de machten, tegen de wereldbeheersers van de duisternis van dit tijdperk, tegen de geestelijke machten van het kwaad in de hemelse gewesten. (Efeze 6:12)
“Alleen, wees voor mij een dappere zoon, en voer de strijd van de HEERE.” (1 Samuël 18:17)
We zullen deze woorden niet letterlijk nemen, zoals ze uit de mond van Saul kwamen, toen hij David zijn oudste dochter Merab tot vrouw gaf; maar we passen de tekst toe en gebruiken hem als een aansporing voor de gemeente van Christus en voor iedere soldaat van Jezus: “Voer de strijd van de HEERE” Ook al komt deze aansporing niet in precies dezelfde woorden uit de mond van Jezus, toch is de hele strekking van het Woord van God van dezelfde inhoud—“Voer de strijd van de HEERE”
In de nood van vandaag de dag zijn de gedachten van mensen buitengewoon verontrust door vooruitzichten op een vreselijke oorlog. We weten niet waartoe het zal uitgroeien. De tekenen van de tijd zijn donker en angstaanjagend. We vrezen dat de schalen van Gods toorn bijna uitgegoten zullen worden, en dat de aarde zal worden overspoeld met bloed. Zolang er hoop is, blijven we bidden voor vrede, ja, zelfs in tijden van oorlog, blijven we smeken bij de troon van God, en roepen we dat Hij ons “vrede in onze dagen zal zenden.”
De oorlog (De Tweede Italiaanse Onafhankelijkheidsoorlog in 1859), zal door verschillende mensen met verschillende gevoelens worden bekeken. De Italiaan zal gedurende het hele conflict aan zijn eigen land denken; de Sardiniër zal voortdurend letten op de vooruitgang of de nederlaag van zijn land; terwijl de Duitser, uit sympathie met zijn eigen volk, voortdurend bezig zal zijn om de stand van zaken voor zijn volk te begrijpen.
Er is echter één macht die niet vertegenwoordigd is in de regeringszaal. Die lijkt stil te zijn, omdat de oren van mensen doof zijn voor alles wat zij te zeggen heeft. Aan die macht zullen wij ons toewijden. Onze harten zullen haar met belangstelling volgen; en tijdens deze hele oorlog zal dit onze enige vraag zijn: “Hoe zal dat Koninkrijk uitbreiden?”
Jullie weten allemaal over welk koninkrijk ik spreek—het is het Koninkrijk van Jezus Christus op aarde; dat kleine Koninkrijk dat zelfs op dit moment groeit, en dat de aarde zal bedekken (Lukas 13:18-21). Dit Koninkrijk zal alle koninkrijken van de aarde in stukken breken, en het zal zich op hun puinhopen vestigen, waarbij het universele vrijheid en vrede zal verkondigen, onder de banier van Jezus Christus (Daniël 2:44). Ik verlang dat we meer bezig zullen zijn met het dienen van God dan met wat dan ook, en dat ons gebed zal zijn: “O Heere, doe wat U wilt met de aarden vaten van de aardse koninkrijken, maar laat Uw Koninkrijk komen, en laat Uw wil geschieden op aarde, zoals in de hemel!”
Hoe wij meestrijden
Terwijl we echter de strijd met bezorgdheid zullen gadeslaan, zullen we zeker ook zelf meestrijden. Niet dat deze natie Engeland er deel aan zou moeten nemen; God verhoede dat. Als tirannen vechten, laat hen vechten; laat vrije mensen zich afzijdig houden. Waarom zou Engeland iets te maken hebben met alle komende veldslagen? Zoals God ons van Europa heeft afgesneden door een onstuimige zee, zo moeten wij ook afzijdig blijven van onrust en opschudding waarin tirannen en hun slaven kunnen vallen. Ik spreek nu, op een geestelijke manier, tot de gemeente van Christus. “Laten we meestrijden in deze strijd; laten we iets doen. We kunnen niet neutraal zijn; we zijn dat nooit geweest. Ons leger is altijd in vijandschap met zonde en Satan. “Mijn stem is nog steeds voor oorlog.” Het parlement van Christus’ gemeente kan nooit over vrede spreken. Want zo staat er geschreven: “De strijd van de HEERE zal tegen Amalek zijn, van generatie op generatie!”
Dit brengt ons bij de tekst, en hier zal ik eerst de strijd van de Heere beschouwen; we moeten niet onze eigen strijd strijden; ten tweede, de soldaten van de Heere; en ten derde, het bevel van de Koning, “Voer de strijd van de HEERE.”
1. Wat is de strijd van de Heere?
Niet het de met bloed besmeurde kleren, niet het lawaai, de rook en het geschreeuw van menselijke slachting. Deze kunnen de strijd van de duivel zijn, zo je wilt, maar niet die van de Heere. Ze kunnen dagen van Gods wraak zijn, maar in hun strijd mag de dienaar van Jezus zich niet mengen. Wij staan erbuiten. Ons koninkrijk is niet van deze wereld; anders zouden Gods dienaren met zwaarden en speren vechten. Het onze is een geestelijk koninkrijk, en de wapens van onze strijd zijn niet vleselijk, maar geestelijk, en machtig door God, tot afbraak van bolwerken (2 Korinthe 10:4).
Wat is Gods strijd? Laten we hier zorgvuldig onderscheid maken tussen de strijd van God en onze eigen strijd. O, mijn broeders en zusters in Christus, het is niet jullie taak om jullie eigen strijd te strijden, zelfs niet ter verdediging van je eigen karakter. Als je gesmaad en belasterd wordt, laat de lasteraar met rust. Zijn kwaadwilligheid zal alleen maar toenemen door elke poging die je doet om jezelf te verdedigen. Als soldaat van Christus moet je voor je Meester vechten, niet voor jezelf. Je moet geen privéoorlog voeren voor je eigen eer, maar al je tijd en kracht geven aan Zijn verdediging en Zijn strijd. Je mag geen woord voor jezelf spreken.
Zo vaak, wanneer we boos worden en ons bloed verhit raakt, zijn we geneigd te denken dat we de zaak van de waarheid verdedigen, terwijl we in werkelijkheid onze eigen trots in stand houden. We denken dat we onze Meester verdedigen, maar we verdedigen ons eigen kleine zelf. O! laten we ons niet zo verlagen door onze eigen strijd te strijden! Het edelste middel van overwinning voor een christen in geval van laster en leugen is stand te houden en Gods verlossing te verwachten, wees daar zeker van. Berg je eigen zwaard op, leg al je eigen wapens weg, wanneer je komt om je eigen strijd te strijden, en laat God dan voor je strijden, en je zult meer dan overwinnaar zijn.
Nogmaals, we moeten bedenken dat er zoiets bestaat als het strijden van de strijd van onze eigen kerkelijke richting, terwijl we Gods strijd zouden moeten strijden. We denken dat we de gemeente in stand houden terwijl we alleen maar ons deel ervan in stand houden. Ik zou altijd heel voorzichtig willen omgaan met de eer van het christelijke lichaam waartoe ik behoor, maar ik zou liever zien dat haar eer werd bevlekt, dan dat de heerlijkheid van de hele gemeente zou worden verduisterd.
Elke soldaat zou het specifieke legioen waarin hij zich heeft aangemeld moeten liefhebben, maar het is beter dat de kleuren van dat legioen aan flarden worden gescheurd, dan te zien dat de oude banier van het kruis in de modder wordt vertrapt. Nu vertrouw ik erop dat we bereid zijn om over onze eigen denominatie te zeggen: “Laat haar naam vergaan, als Christus’ naam daardoor verheerlijkt zal worden” Als het uitsterven van onze denominatie de overwinning van Christus en de bevordering van Zijn Koninkrijk zou betekenen, laat het dan worden uitgewist uit het boek van de herinnering, en laat haar naam niet meer worden gehoord.
Ieder van ons zou het lichaam waartoe we behoren moeten verdedigen, want we hebben ons er plichtbewust bij aangesloten in de overtuiging dat het het dichtst bij de oude standaard van de gemeente van Christus staat, en God verhoede dat we het zouden verlaten voor iets slechters. Als we iets beters zien, dan zouden we onze vooroordelen opofferen aan onze overtuigingen, maar we kunnen de oude standaard niet verlaten zolang we zien dat dat juist de banier is die wapperde in de hand van Paulus, en die door hem door verschillende generaties werd doorgegeven, via Chrysostomus naar Augustinus, van Augustinus naar Calvijn, en zo door het glorieuze geslacht van machtige mannen die zich niet hebben geschaamd voor het Evangelie van Christus Jezus. Maar toch zeg ik, laat onze naam, en laat onze richting, en laat onze denominatie worden weggevaagd, en laat het wegzinken, als de strijd van de Heere maar goed gestreden kan worden, en de tijd van Christus’ triomf sneller komt.
“Voer de strijd van de Heere.” Wat is die dan? Dit is de strijd tegen de zonde en strijd tegen dwaling, de strijd tegen oorlog, en de strijd tegen wereldsgezindheid. Voer deze strijd, christen, en je zult genoeg te doen hebben.
De strijd van de Heere is allereerst tegen de zonde. Zoek genade om die strijd in je eigen hart te strijden. Probeer door Gods genade die neigingen te overwinnen die je voortdurend naar ongerechtigheid drijven. Worstel op je knieën tegen de zonden die je besluipen. Wanneer gewoonten zich openbaren, probeer ze dan te breken met de strijdbijl van sterke vastberadenheid gehanteerd door de arm van het geloof. Breng al je lusten, als ze zich verroeren, naar de voet van het kruis, en laat het bloed van Jezus op die adders vallen en ze zullen sterven. Het bloed van Christus zal het bloed van de zonde vergieten. De dood van Christus zal de dood van de ongerechtigheid betekenen, het kruis van Christus zal de kruisiging van de overtreding zijn.
Werk aan jezelf om de Kanaänieten uit je hart te verdrijven. Spaar niemand, laat geen kleine lust ontsnappen. Leg trots, luiheid, lust en ongeloof af, en je hebt nu een strijd voor je waar je je handen vol aan zult hebben, meer dan vol. O! roep tot God, je kracht, en hef je ogen op naar de heuvels vanwaar je hulp komt, en vecht dan weer verder, en naarmate elke zonde wordt overwonnen, elke slechte gewoonte wordt afgebroken, elke lust wordt geweigerd, ga verder met het uitroeien van nog een andere, en de vernietiging van nog meer zonden, totdat alles onderworpen is. Lichaam, ziel en geest zal aan Christus worden gewijd als een levend offer, gezuiverd door Zijn Heilige Geest.
En terwijl deze strijd wordt gestreden, ja, terwijl er nog steeds gestreden wordt, ga dan naar buiten en strijd met de zonden van andere mensen. Sla ze eerst met het wapen van een heilig voorbeeld. Wees zelf wat je wilt dat anderen zijn. “Reinig u, u die de heilige voorwerpen van de HEERE draagt!” (Jesaja 52:11). Wees zelf rein voordat je de wereld kunt zuiveren; en ga dan, nadat je eerst de zegen van God hebt gezocht, de wereld in om je getuigenis tegen de zonde af te leggen. Laat je getuigenis onwankelbaar zijn; laat nooit een zonde onder je oog voorbijgaan zonder berisping. Sla alles, jong en oud; laat niemand ontsnappen. Spreek soms streng als de zondaar verhard is in zijn zonde, spreek zachtjes, als het zijn eerste overtreding is, waarbij je niet probeert zijn hoofd te breken maar het hoofd van zijn ongerechtigheid—niet om zijn botten te breken of zijn gevoelens te kwetsen, maar om zijn zonde in tweeën te snijden, en zijn ongerechtigheid dood voor zijn ogen te laten liggen.
Ga uit naar waar de zonde het meest bloeit. Ga de donkere steeg in, klim de krakende trap op; dring door in de holen van ongerechtigheid waar de leeuw van de put in zijn grafkuil ligt. Ga en ruk uit de muil van de leeuw twee benen en een stuk van een oor, als dat alles is wat u kunt redden. Beschouw het altijd als je vreugde om het spoor van de leeuw te volgen, om hem in zijn hol uit te dagen, om daar tegen hem te vechten waar hij het zekerst regeert. Protesteer dagelijks, ieder uur, door daad, door woord, door pen, door tong, tegen kwaad van elke soort en vorm. Wees als brandende en schijnende lichten te midden van de duisternis, en als tweesnijdende zwaarden te midden van de legers van de zonde.
Een ware christen die dicht bij God leeft, die vervuld is met genade en die heilig wordt gehouden, kan te midden van zondaars staan en wonderen doen. Hoe wonderbaarlijk was het wat Jona deed! Daar was de grote stad Ninevé, waarin zich honderdtwintigduizend zielen bevonden die hun rechterhand niet van hun linkerhand konden onderscheiden, en één man ging er tegenin—Jona—en toen hij de stad naderde, begon hij te roepen: “Nog veertig dagen en Ninevé zal worden omvergeworpen.” Hij ging de stad binnen—misschien stond hij een ogenblik verbijsterd door de menigte van haar bevolking, door haar rijkdom en pracht, maar weer verhief hij zijn scherpe schelle stem: “Nog veertig dagen en Ninevé zal worden omvergeworpen.” Hij ging verder, en de menigte rond hem nam toe terwijl hij door elke straat ging, maar ze hoorden niets anders dan de plechtige eentonigheid: “Nog veertig dagen en Ninevé zal worden omvergeworpen;” en weer: “Nog veertig dagen en Ninevé zal worden omvergeworpen.” En hij ging verder, die eenzame man, totdat hij een schok veroorzaakte te midden van tienduizenden, en de koning op zijn troon zich in een zak hulde en een vasten afkondigde, een dag van rouw en droefheid. Toch ging hij verder: “Nog veertig dagen en Ninevé zal worden omvergeworpen,” “Nog veertig dagen en Ninevé zal worden omvergeworpen,” totdat alle mensen voor hem bogen, en die ene man was de overwinnaar van de tienduizenden.
Ah! gelovige, als je naar buiten zou gaan en hetzelfde zou doen, als je de straten, de stegen, de zijwegen, de huizen en de privélevens van mensen wilt ingaan, steeds met deze voortdurende roep tegen zonde en ongerechtigheid, roepend: “Kijk naar het kruis en leef, kijk naar het kruis en leef.” Hoewel er maar één ernstige man in Londen zou zijn die die eentonigheid van “Kijk naar het kruis en leef” van begin tot eind zou voortzetten, zou deze stad schudden, en de grote leviathanmetropool zou aan het beven worden gebracht. Ga dan uit, gelovige, en roep tegen de zonde, uit alle macht.
De strijd tegen dwaling
En zo moeten we ook roepen tegen dwaling. Het is de taak van de prediker, rustdag na rustdag, en doordeweeks, om het hele evangelie van God te prediken en om de waarheid zoals die in Jezus is te verdedigen tegen de weerstand van de mens. Er zijn duizenden ketterijen die nu de gemeente bestoken. O kinderen van God! Voer de strijd van de Heere voor de waarheid.
Ik ben verbaasd, en nog meer verbaasd als nadenk over het gebrek aan ernst dat er is in het protestantisme van deze dagen. Hoe denk je dat kardinaal Wiseman betaalt voor al zijn pracht en praal, en hoe de Roomse kerk wordt ondersteund? Dwazen en tragen van hart, je geeft hen veel van hun rijkdom. Als hij ergens moet preken, wie is het die de kapel vol laat stromen en voor toegang betaalt? De protestanten; en het protestantisme van Engeland betaalt de paus. Ik schaam me dat zonen van de Reformatie die Smithfield nog onbebouwd in hun midden hebben, zich buigen voor het beest, en zelfs maar een cent geven aan het heiligdom van de eerstgeboren zoon van de duivel. Let op jezelf, protestanten, opdat je geen deel hebt aan haar plagen; raak haar niet aan, opdat je niet wordt bevlekt. Geef haar een drachme, of een grein wierook voor haar wierookvaten en je zult delen in haar overspel en delen in haar plagen. Elke keer dat je langs het huis van het pausdom gaat, laat dan een vloek op haar hoofd neerdalen: Zo zegt de Heere:
“Ga uit haar weg, Mijn volk, opdat u geen deelhebt aan haar zonden, en opdat u niet van haar plagen zult ontvangen. 5 Want haar zonden hebben zich opgestapeld tot aan de hemel, en God herinnerde Zich haar ongerechtigheden. 6 Vergeld haar zoals zij ook u vergolden heeft, en vergeld haar dubbel naar haar werken. Schenk in de drinkbeker waarin zij voor anderen ingeschonken heeft, voor haar het dubbele in. 7 Overeenkomstig de maat waarin zij zichzelf heeft verheerlijkt en losbandig heeft geleefd, geef haar naar die maat pijniging en rouw. Want in haar hart zegt zij: Ik zit als een koningin en ben geen weduwe en ik zal zeker geen rouw zien. 8 Daarom zullen op één dag haar plagen komen: dood, rouw en honger, en met vuur zal zij verbrand worden, want sterk is de Heere God, Die haar oordeelt.” (Openbaring 18:4-8)
Hoe zacht worden de gedachten van sommige mensen, hoe zacht in de strijd. Ik hoor hen spreken over het Puseyisme, —en wat is dat anders dan pausdom dat erger is gemaakt dan het was door verwerpelijker en bedrieglijker te zijn dan zelfs het pausdom zelf. Hoor je mensen in deze dagen niet praten over de Puseyisten en zeggen: “Ach! nou ja, ze verschillen niet zoveel van ons.” Lijkt het evangelische deel in de Kerk van Engeland op dit moment niet gemeenschappelijk op te trekken met de Puseyist? De Hoge en Lage Kerk preken afwisselend.
Het gaat allemaal heel goed met die Gemeente wanneer ze gescheiden is van haar ketterse zonen, en er een grote kloof is vastgesteld, maar alles wat helpt om die kloof te overbruggen, laat haar glorie bederven en doet haar macht teniet. Er kan geen wapenstilstand zijn en we kunnen geen verdrag met Rome hebben. Oorlog! oorlog met het mes op de keel! Vrede kan er niet zijn. Zij kan geen vrede met ons hebben—wij kunnen geen vrede met haar hebben. Zij haat de ware Gemeente, en we kunnen alleen maar zeggen dat de haat wederzijds is. We zouden de hand niet aan haar priesters slaan; we zouden geen haar van hun hoofden aanraken. Laat hen vrij zijn; maar hun onderwijs vernietigen we van de aarde als het onderwijs van duivels. Laat het zo vergaan, o God, en laat dat kwaad worden als het vet van lammeren. Laat het in rook opgaan: ja, laat het in rook geheel vergaan.
We moeten de strijd van de Heere voeren tegen deze reusachtige dwaling, in welke vorm dan ook; en zo moeten we strijden tegen elke dwaling die de gemeente bezoedelt. Sla ze volledig neer; laat niemand ontsnappen. “Voer de strijd van de Heere.” Zelfs al is het een dwaling die in een Evangelische gemeente is geslopen, toch moeten we hem neerslaan.
Ik houd van iedereen die de Heere Jezus Christus liefhebben, maar toch kan ik geen wapenstilstand of verdrag hebben met verschillende dwalingen die de gemeente zijn binnengeslopen, en ik wil ook niet dat jullie ze met genoegen aanzien. We zijn één in Christus; laten we vrienden met elkaar zijn; maar laten we nooit vrienden zijn met elkaars dwalingen. Als ik ongelijk heb, bestraf me dan streng; ik kan het verdragen, ja, ik kan het opgewekt verdragen en als jij ongelijk hebt, verwacht dan dezelfde maat van mij. Ik zal noch vrede sluiten, noch onderhandelen met jouw vergissingen. Laten we allemaal trouw zijn aan elkaar, en trouw aan Christus; en zodra we een dwaling zien, al is het maar als de schaduw van een dwaling, laten we die uitroeien en verdrijven, opdat het niet het hele lichaam teistert, en melaatsheid in het hele lichaam van de gemeente brengt. Geen vrede met zonde, geen vrede met dwaling. Oorlog, oorlog, oorlog zonder beraad: altijd oorlog tegen dwaling en bedrog!
En nogmaals, het is de plicht van de christen om altijd te strijden tegen oorlog. Als er in ons hart bitterheid is tegen wie dan, dienen we enkel Satan. We moeten heel hard en streng spreken tegen dwaling, en tegen zonde; maar tegen mensen hebben we geen woord te zeggen, al was het de paus zelf: ik heb geen vijandschap in mijn hart tegen hem als mens, maar als antichrist. Met mensen is de christen één. Zijn we niet ieders broeder? God maakte “uit één bloed heel het menselijke geslacht uit één bloed heel het menselijke geslacht om op heel de aardbodem te wonen” (Handelingen 17:26)
De zaak van Christus is de zaak van de mensheid. We zijn vrienden van iedereen, en vijanden van niemand. We spreken geen kwaad, zelfs niet van de valse profeet zelf; als mens, maar als valse profeet zijn we zijn gezworen tegenstanders. Nu, christenen, jullie hebben een moeilijke strijd te strijden, omdat je vecht tegen alle kwaad en vijandschap tussen mens en mens: we moeten vredestichters zijn. Waar je ook gaat, als je een ruzie ziet, moet je die sussen. Je moet brandende stukken hout uit het vuur rukken en proberen ze te blussen in de wateren van liefdevolle vriendelijkheid. Het is je missie om de volken samen te brengen en ze samen te smeden tot één. Het is aan jullie om de mens de mens te laten liefhebben, om hem niet langer de verslinder van zijn soort te laten zijn.
Dit kun je alleen door de vrienden van zuiverheid te zijn. Vrede met dwaling is oorlog met de mens: maar oorlog met dwaling is vrede met de mens. Tref dwaling, tref zonde, en je hebt je best gedaan om geluk en eenheid onder de mensheid te bevorderen. O, ga, christen, in de kracht van de Geest, en tref je eigen boosheid—breng die ter dood, tref je eigen trots—leg die neer, en tref dan de boosheid van ieder andere mens. Breng vrede waar je maar kunt; strooi vrede met beide handen. Laat dit de lucht zijn die je ademt; laat niets van je lippen vallen dan woorden van genezing, woorden van tederheid, woorden die de strijd en het lawaai van deze arme, verdeelde wereld zullen verzachten. En nu heb je een strijd voor je, —een strijd tegen zonde en tegen dwaling, en dan ook een strijd tegen oorlog, —de strijd van liefde.
2. Wie zijn de soldaten van de Heere?
Niet iedereen. De Heere heeft Zijn leger, Zijn gemeente: wie zijn ze? De soldaten van de Heere zijn allemaal door Hem zelf uitgekozen. Hij heeft hen uit de wereld gekozen; en zij zijn niet van de wereld, zoals Christus niet van de wereld is. Maar als je wilt weten wie de soldaten van de Heere zijn, zal ik je vertellen hoe je kunt weten of je er een bent.
Wanneer de Heere Jezus een soldaat in Zijn gemeente in dienst neemt, vertelt Hij hem allereerst dat hij elke lap van de oude kleren die hij gewend was te dragen, moet afdoen. Jezus zegt tegen hem dat hij die gescheurde kleren moet afstaan; “Je zonden en je eigengerechtigheid moeten beide worden opgegeven. Hier is het uniform, hier is het innerlijke kledingstuk van Mijn toegerekende gerechtigheid, en hier is het uiterlijke gewaad van goddelijke heiliging. Trek deze aan, en je bent van Mij. Maar in je eigen kleren, zal Ik niets met je te maken hebben, je zult een erfgenaam van toorn blijven, en Ik zal je niet in dienst nemen onder de erfgenamen van genade.”
Zodra een mens zijn gescheurde kleren heeft afgedaan, als Christus hem in dienst heeft genomen, is het volgende wat van hem wordt verlangd, dat hij gewassen wordt. Hij wordt gewassen, van top tot teen, in een ongeëvenaard bad van bloed; en wanneer hij gewassen is, wordt hij gekleed, en bedekt met de gerechtigheid van Jezus Christus. Als dit gedaan is, wordt hij in het midden van het leger gebracht en aan zijn kameraden voorgesteld, en hij wordt ertoe gebracht om het hele leger lief te hebben. “Nou,” zegt iemand, “ik houd van mijn eigen rang.” Is dat zo? Dan behoor je er niet toe, als je niet ook van de andere rangen houdt. Hij die een ware soldaat van Christus is, draagt zijn regiment, en hij houdt van het hele leger. Hij blijft bij zijn eigen regiment, en hij houdt van zijn banier—de vlag die zo vaak de veldslag en de storm heeft getrotseerd; toch houdt hij van het hele leger, hoe verschillend de kleuren ook mogen zijn. Hij houdt van iedereen die de Heere Jezus Christus dienen. “Hierdoor zullen allen inzien dat u Mijn discipelen bent: als u liefde onder elkaar hebt.” (Johannes 13:34-35) “Daarom, aanvaard elkaar zoals ook Christus ons aanvaard heeft, tot heerlijkheid van God.” (Romeinen 15:7)
Eenmaal in het leger gebracht, is er één kenmerk waaraan je Christus’ soldaat kunt herkennen, namelijk dat hij niet voor zichzelf leeft. Als je hem ontmoet, zal hij zeggen: “Van top tot teen behoor ik toe aan mijn Aanvoerder, elke centimeter van mij; en wat meer is, spullen en vermogen, vrouw en kinderen, tijd en talenten, alles heb ik aan hem gegeven. Ik ben niet van mijzelf, ik ben gekocht met een prijs.” Hij heeft mij ingewijd.
Stel jezelf deze vragen. Ben je gewassen in het bloed van Christus? Roem je in de toegerekende gerechtigheid van Christus? En ben je bekleed met Zijn Geest die je heiligt? Heb je alles voor Zijn zaak opgegeven, en ben je omwille van de liefde die je voor Zijn naam hebt, bereid om te leven of bereid om te sterven, zoals het Hem behaagt, als je Hem zo maar meer kunt verheerlijken? Ja, dan ben je Zijn soldaat, en daarom hoef ik geen verdere onderscheidingslijnen te trekken; maar ga naar het derde punt.
3. De aansporing
“Strijd!” “Voer de strijd van de Heere.” Als je de soldaat van de hemelse Koning bent; “Grijp de wapens! Grijp de wapens!” “Voer de strijd van de Heere.”
Hier zou ik willen opmerken dat er sommige mensen zijn die liever toekijken, en niet vechten. Zo’n vijf van de zes mensen in onze gemeente doen niet meer dan toekijken. Je gaat naar hen toe, en je vraagt: “Wat doet jouw gemeente?” “Nou, we danken God, we doen veel; we hebben een zondagsschool, met zoveel kinderen; onze dominee preekt zo vaak, en zoveel leden zijn aan de gemeenten toegevoegd. De zieken worden bezocht; de armen worden geholpen.” Je onderbreekt hen, en vraagt: “Vriend, ik ben blij te horen dat je gemeente zoveel doet; maar wat doe jij? Geef je les in de zondagsschool?” “Nee.” “Preek je op straat?” “Nee.” “Bezoek je de zieken?” “Nee.” “Help je bij de tucht van de gemeente?” “Nee.” “Draag je bij aan de armen?” “Nee.” Toch dacht ik dat je zei dat je zoveel deed. Wees eerlijk, alsjeblieft, jij doet helemaal niets. Schaam je! Je meester zegt niet: “Kijk naar de strijd van de Heere;” maar “Voer de strijd”.
“Ah,” zegt iemand. “maar weet je, ik draag bij aan het onderhoud van de dominees; hij moet die strijd voeren.” O! ik begrijp het, je hebt je vergist; je dacht dat je bij de Engelse regering hoorde, en niet bij Christus’ regering. Je hebt voor een vervanger betaald, nietwaar? Je gaat zelf niet vechten; je betaalt voor een vervanger die voor jou de strijd voert. Ah, je hebt hier een grote vergissing gemaakt. Christus wil dat al zijn soldaten vechten. Ik word niet onderhouden om in jouw plaats te strijden: ik zal proberen je aan te moedigen en je helpen in de strijd; maar wat betreft het doen van jouw plicht, nee, daar bedankt ik voor. De Rooms-Katholieke mag geloven dat zijn priester het werk voor hem doet; ik geloof zoiets niet in mijn geval, noch in het geval van jouw dominees. Christus diende je niet bij volmacht, en je kunt hem niet bij volmacht dienen. Nee, “Hij zelf droeg onze zonden in Zijn eigen lichaam,” en jij moet voor Christus werken in jouw eigen lichaam, jouw eigen zelf, met je eigen hart en met je eigen handen.
Ik haat die godsdienst die een ander mens voor je kan doen. Wees ervan overtuigd, het deugt nergens voor. Ware godsdienst is een persoonlijke zaak. O soldaten van de hemelse Koning, laat onze luitenants en je officieren niet alleen vechten. Kom met ons mee; wij zwaaien onze zwaarden vooraan. Kom kameraden, voorwaarts! Wij zijn bereid om de oproep te beantwoorden, of de gevaarlijke aanval te leiden. Zul jij ons in de steek laten? Klim de ladder met ons op. Laten we de vijand laten zien wat christelijk bloed kan doen, en laten we met de punt van het zwaard onze vijanden opjagen. Als je ons alles laat doen, zal er niets gebeuren; we hebben iedereen nodig om iets te doen, iedereen om te werken voor Christus. Hier is dan de aansporing voor elke individuele christen—”Voer de strijd van de Heere.”
De krijgscode van Jezus’ leger
En nu zal ik je de krijgscode voorlezen—de regels die Christus, de Kapitein, wil dat je gehoorzaamt in het voeren van Zijn strijd.
Reglement I.—Communiceer en verenig je niet met de wereld.
“U bent niet van deze wereld.” (Johannes 17:16) Geen wapenstilstand, geen verbond, geen verdrag mag je sluiten met de vijanden van Christus. “Ga uit van hen, en leef afgezonderd, en raak het onreine niet aan.”
Reglement II. — Neem of verwacht niets van de wereld!
Zeg niet tegen de wereld: “Vertrouw er op dat ik beter ben dan ik werkelijk ben”—en geloof nooit dat de wereld beter is dan ze werkelijk is. Vraag haar niet om je te accepteren en accepteer haar niet. Onderhandel niet met haar in welke vorm dan ook. Als ze je prijst, geef niet om haar lof; als ze je veracht, lach erom. Heb niets te maken met haar voorgewende vriendschap. Vraag niets van haar handen; laat ze voor jou gekruisigd zijn, en jij voor haar.
Reglement III. — De wapens en munitie van de vijand mogen niet door Immanuels soldaten gebruikt worden. Ze moeten allemaal verbrand worden met vuur.
Als je hen verslaat, en je vindt hun geweren op de grond liggen, maak ze onklaar en smelt ze; vuur ze nooit af: —dat wil zeggen, gebruik voor Christus’ strijd nooit de wapens van de duivel. Als je vijand boos wordt, word niet boos op hem; als hij je belastert, belaster hem niet. Een van de geweren van de duivel is laster: maak het onklaar en smelt het om; probeer ze niet tegen de vijand te gebruiken. Alle soorten bitterheid—dit zijn granaten van de dood die Satan tegen ons slingert: gooi ze nooit terug naar hem. Denk aan je Meester. “Toen Hij uitgescholden werd, schold Hij niet terug.” Bemoei je nooit met de wapens van de vijand, ook al zou je ze kunnen hanteren. Als je denkt dat je hem kunt verpletteren door zijn eigen manier van oorlogsvoering, doe het dan niet (Romeinen 12:14, 21). Het was heel goed voor David om Goliaths hoofd af te snijden met zijn eigen zwaard; maar hij kon dat niet proberen, voordat hij eerst zijn hoofd had opengespleten met een steen. Probeer een steen uit de beek van de waarheid te halen, en werp die met de slinger van het geloof, maar heb niets te maken met Goliaths zwaard; je zult je vingers ermee snijden, en geen eer verkrijgen.
Reglement IV. —Geen vrees, beven of lafheid!
“De zonen van Efraïm, gewapende boogschutters, keerden om op de dag van de strijd.” (Psalm 78:9) maar Christus wil geen lafheid van jou. Vrees niet. Bedenk, “Wie zich voor Mij en Mijn woorden geschaamd zal hebben, voor hem zal de Zoon des mensen Zich schamen, wanneer Hij zal komen in Zijn heerlijkheid en in die van de Vader en in die van de heilige engelen.” (Lukas 9:26) “Wees niet bevreesd voor hen die het lichaam doden en de ziel niet kunnen doden, maar wees veeleer bevreesd voor Hem Die zowel ziel als lichaam te gronde kan richten in de hel.” (Mattheüs 10:28)
Reglement V.—Geen slaap, rust, gemak of overgave!
Voer de strijd voortdurend, constant. Wees er elk moment mee bezig, met al je kracht. Rust niet. Je rusttijd komt nog wel, in het graf. Vecht altijd tegen de vijand. Vraag elke dag om genade om een overwinning te behalen, en slaap ’s nachts niet tenzij je voelt dat je iets hebt gedaan in de zaak van Christus—dat je hebt geholpen om de vlag een beetje verder temidden van de vijandelijke legers te dragen. O! als we maar naar deze reglementen zouden luisteren, hoeveel zou er kunnen worden gedaan! Maar omdat we ze vergeten, wordt de zaak van Christus vertraagd en laat de overwinning op zich wachten.
De exercitie van Jezus leger
En nu, voordat ik jullie laat gaan, zou ik Christus’ soldaten willen oproepen, en hen een minuut of twee willen drillen. Ik zie soms de kapiteins hun soldaten heen en weer laten marcheren, en je kunt lachen en zeggen dat ze niets doen; maar let op, al dat manoeuvreren, dat in vierkanten opstellen, enzovoort, heeft zijn praktisch effect wanneer ze op het slagveld staan. Sta mij dan toe om de christen exercitiebewegingen voor te houden
De eerste houding die de christen zou moeten aannemen, en waarin hij zeer goed geoefend zou moeten zijn, is deze met het commando: Geknield op beide knieën, handen omhoog en de ogen omhoog naar de hemel.
Er is geen houding zoals deze. Het wordt de houding van gebed genoemd. Wanneer Christus’ gemeente op elke andere manier is verslagen, heeft ze uiteindelijk haar toevlucht genomen tot haar knieën, en dan is het hele leger van de vijand voor ons gevlucht, want op haar knieën is Christus’ gemeente meer dan overwinnaar. De biddende krijgsmacht is een krijgsmacht van helden. Hij die deze houding begrijpt, heeft het eerste deel van de hemelse dril geleerd.
De volgende houding is deze met commando: Voeten vast, handen stil en ogen omhoog.
Een moeilijke houding, hoewel het er heel gemakkelijk uitziet. “Houd stand, zie het heil van de HEERE.” (Exodus 14:13) Ik heb veel mannen gekend die de eerste positie konden beoefenen, maar niet de tweede. Dat was misschien het moeilijkste wat de kinderen van Israël ooit deden. Toen ze de zee voor zich hadden en Farao achter zich, werd hun bevolen stil te staan. Maar jij moet leren stil te staan wanneer je wordt uitgedaagd, te zwijgen wanneer je wordt bespot, te wachten onder tegenslagen, en nog steeds te geloven dat in het donkerste uur de zon niet vergaan is, maar opnieuw zal schijnen. Geduldig wachten op Christus’ komst, laten we dat allemaal leren.
Een andere houding is deze met het commando: Snel vooruit, steeds vooruit.
Ah! er zijn sommige christenen die voortdurend op hun geweren slapen; maar ze begrijpen de houding van vooruit gaan niet. Snel vooruit! Veel christenen lijken beter bedreven te zijn in een ganzenpas waarbij ze de ene voet na de andere optillen om ze weer op dezelfde plaats neer te zetten, ze komen niet vooruit. O! ik zou willen dat we allemaal wisten hoe we vooruit konden gaan—om te “groeien in de genade en kennis van onze Heere en Zaligmaker Jezus Christus.” (2 Petrus 3:18) Denk nooit dat je iets doet tenzij je vooruitgang boekt—tenzij je meer liefde, meer hoop en meer vreugde hebt, tenzij je breder inzetbaar bent. Soldaten van Christus, snel vooruit! “Spreek tot de Israëlieten en zeg dat zij opbreken.” (Exodus 14:15) Laat hen niet teruggaan; laat hen niet stilstaan. Vooruit, vooruit, vooruit, soldaten van Christus! Ga vooruit!
Een andere houding is er een die inderdaad erg moeilijk te leren is. Het is wat geen enkele soldaat, denk ik, ooit door zijn kapitein werd opgedragen, behalve de soldaat van Christus. Dit is het commando: Ogen dicht, oren dicht en hart dicht.
Dat is wanneer je over de IJdelheidskermis gaat. Ogen dicht, om niet naar verleiding te kijken; oren dicht, om noch de lof noch de spot van de wereld te horen; en hart dicht tegen het kwaad, bedekt met de grote steen van het voorschrift. “Ik heb Uw belofte in mijn hart opgeborgen, opdat ik tegen U niet zondig.” (Psalm 119:11) Rol een steen voor de deur van je hart, zodat de zonde er niet uit kan komen. Dat is een moeilijke houding; maar je zult nooit de strijd van de Heere voeren totdat je weet hoe je die moet uitvoeren.
En dan is er nog een andere houding met het commando: Voeten stevig, zwaard in de hand, ogen open; let op je vijand, let op elke schijnbeweging die hij maakt en let op je kans om Hem aan te vallen.
Die houding moet je elke dag oefenen. Wees op je hoede tegen de pijlen van de vijand; houd je schild omhoog, en wees bereid om op hem af te rennen en hem een dodelijke wond toe te brengen. Ik hoef dat niet uit te leggen. Als je zaken doet, als je dient, als je God dient als diaken of ouderling, moet je de pijlen afweren en goed op je vijand letten, en hem met het zwaard in de hand ontmoeten, klaar om toe te slaan wanneer je tijd gekomen is. Laat geen enkele kans—laat geen enkele gelegenheid voorbijgaan. Verwond je vijand wanneer je maar kunt; versla de zonde, versla de dwaling, en vernietig bitterheid, zo vaak als je de gelegenheid hebt om dat te doen.
Er is nog een andere houding, een heerlijke houding voor het kind van God en ik zou willen dat je die vandaag onthoudt. Dit is het commando: Handen wijd open, hart wijd open wanneer je broeders helpt.
Een hand klaar om te geven wat de gemeente ook nodig heeft, en een oog klaar om omhoog te kijken voor hulp wanneer je zelf niet kunt helpen, en klaar om de hand te openen wanneer hulp nodig is; en een hart open om het verhaal van andermans behoefte te horen, om “blij te zijn met hen die blij zijn en te huilen met hen die huilen.”
Boven alles, de beste houding voor Christus’ gemeente, is die met het commando: Wacht geduldig op de komst van Christus, verwacht Zijn heerlijke verschijning. Hij zal komen en niet uitblijven, Hij zal de overwinning voor Zichzelf behalen.
Als je nu naar huis gaat, en als Gods genade je zal helpen om jezelf deze houdingen te leren, zul je machtig zijn op de dag van de strijd om de vijand neer te slaan.
Een laatste aansporing
Verdraag als laatste nog woord van vermaning, heel kort, maar vurig en ernstig. O christelijke mannen en vrouwen, hoe meer je erover nadenkt, hoe meer je je zult schamen over jezelf, en over de huidige toestand van de gemeente, dat wij zo weinig voor Christus doen. Ongeveer achttien honderd jaar geleden, was er een handvol mannen en vrouwen in een bovenzaal; en dat handjevol mannen en vrouwen was zo toegewijd aan hun meester en zo trouw aan Zijn zaak, dat zij binnen honderd jaar elk volk van de bewoonde wereld hadden bereikt; ja, binnen vijftig jaar hadden zij het Evangelie in elk land gepredikt.
En kijk nu naar deze grote menigte die hier vandaag is verzameld. Waarschijnlijk zijn er niet minder dan twee of drie duizend leden van christelijke gemeenten, naast deze menigte. Dus wat hebben jullie over vijftig jaar gedaan? Wat doet de gemeente wanneer dan ook? Bijna niets. Ik vraag me soms af hoe lang God zal toestaan dat de gemeente in Engeland opgesloten blijft. Ik vrees dat we de wereld nooit bekeerd zullen zien, totdat dit land wordt binnengevallen.
Als het ooit zou gebeuren dat onze huizen zouden worden binnengevallen, en dat we verspreid zouden worden, noord, zuid, oost en west, over de hele wereld, dan zou dat het meest grootse zijn dat ooit is gebeurd voor de gemeente van Christus. Ik zal op mijn knieën gaan en dag en nacht bidden dat het niet zal gebeuren omwille van dit land; maar toch denk ik soms dat de grootste ramp die ons land ooit kan overkomen, de enige manier zal zijn waarop Christus’ gemeente zal worden verspreid.
Kijk naar de gemeenten. Hier komen ze samen in bijna elke straat, en ondanks de nood van Londen, is er geen nood als je het vergelijkt met de volken van de wereld. O, zouden wij als dienaren van Christus niet in legioenen moeten uitgaan? En zouden onze mensen niet overal in de bewoonbare wereld, alleen, en met z’n tweeën, en met z’n drieën, het Evangelie moeten gaan prediken?
“Zou je dan willen dat we vrouw, en huis, en kinderen achterlaten?” Ik vraag dat niet van je; maar als je het zou doen, dan zou Christus’ kracht worden gezien, en dan zou de macht van de gemeente terugkeren. Het waren mannen zonder beurs of tas die overal heengingen om het woord te prediken, en God was met hen, en de wereld hoorde hen en werd bekeerd. We kunnen niet gaan als we niet gezonden worden, en misschien kunnen we het ook niet vragen; maar toch, als het leven van God in de gemeente was, zou het nooit lang in Engeland blijven; het zou zijn benden en legioenen uitzenden, voortrollend in één geweldige stroom; een nieuwe kruistocht zou worden gepredikt tegen de heidense naties, en het zwaard van de Heere en van Gideon zou de sterkste van onze vijanden treffen, en Christus zou regeren, en Zijn koninkrijk zonder lijden zou snel gevestigd zijn.
O dat de gemeente macht had met mensen, en macht met God! Lieve broeders en zusters, kijk naar buiten en kijk wat je kunt doen, wij allemaal. Doe vandaag iets. Laat deze dag niet voorbijgaan zonder dat we een middel proberen te zijn om een ziel voor God te winnen. Ga vanmiddag naar je zondagsscholen; ga de straat op om te preken of om flyers uit te delen, ieder in zijn eigen gebied; ga naar je families, je moeders, vaders, broers, zusters; ga naar huis en doe vandaag iets. “Voer de strijd van de Heere.” Je kunt niets uit jezelf doen; maar God zal met je zijn. Als je de wil hebt om Hem te dienen, zal Hij je de kracht geven. Ga vandaag, en zoek een breuk te genezen, om vijandschap weg te nemen, om een zonde te doden, of om een dwaling uit te drijven; God zal met je zijn. Dit zal een heerlijkere dag zijn voor je ziel, en een heiligere dag voor de wereld dan je ooit hebt gezien.
Ik zal nog één slag toebrengen, en dan mogen jullie gaan. Zondaar! Ik bedenk me dat je hier vanmorgen bent net als de heilige. Zondaar! Je bent geen soldaat van Christus; je bent een soldaat van Satan; je zult binnenkort je loon krijgen. Mens, wanneer je je zwaard hebt afgesleten, en je armen hebt versleten in het vechten tegen Christus, zul je je loon krijgen. Kijk ernaar en beef. “Het loon van de zonde is de dood,” en ook verdoemenis. Wil je deze twee ontvangen, of wil je nu de zwarte oude tiran ontvluchten, en je aanmelden onder de banier van Christus? O dat God je het voorschot van vrije genade zou geven, en je nu zou aanwerven als een soldaat van het kruis. Bedenk, Christus neemt zelfs de slechtste om zijn soldaten te zijn. Wie een schuld had, en wie verbitterd was, kwam naar David, en hij werd hun leider. Als jij vanmorgen in de schuld bent bij Gods wet en niet kunt betalen, als je verbitterd bent over de dienst van de duivel, afgemat en uitgeput door plezier, kom tot Christus, en Hij zal je ontvangen. Hij zal je een soldaat van het kruis maken, en een volgeling van het Lam. God zij met je en zegene je, vanaf deze dag, tot in eeuwigheid!
“Alleen, wees voor mij een dappere zoon, en voer de strijd van de HEERE.” (1 Samuël 18:17)
We zullen deze woorden niet letterlijk nemen, zoals ze uit de mond van Saul kwamen, toen hij David zijn oudste dochter Merab tot vrouw gaf; maar we passen de tekst toe en gebruiken hem als een aansporing voor de gemeente van Christus en voor iedere soldaat van Jezus: “Voer de strijd van de HEERE” Ook al komt deze aansporing niet in precies dezelfde woorden uit de mond van Jezus, toch is de hele strekking van het Woord van God van dezelfde inhoud—“Voer de strijd van de HEERE”
In de nood van vandaag de dag zijn de gedachten van mensen buitengewoon verontrust door vooruitzichten op een vreselijke oorlog. We weten niet waartoe het zal uitgroeien. De tekenen van de tijd zijn donker en angstaanjagend. We vrezen dat de schalen van Gods toorn bijna uitgegoten zullen worden, en dat de aarde zal worden overspoeld met bloed. Zolang er hoop is, blijven we bidden voor vrede, ja, zelfs in tijden van oorlog, blijven we smeken bij de troon van God, en roepen we dat Hij ons “vrede in onze dagen zal zenden.”
De oorlog (De Tweede Italiaanse Onafhankelijkheidsoorlog in 1859), zal door verschillende mensen met verschillende gevoelens worden bekeken. De Italiaan zal gedurende het hele conflict aan zijn eigen land denken; de Sardiniër zal voortdurend letten op de vooruitgang of de nederlaag van zijn land; terwijl de Duitser, uit sympathie met zijn eigen volk, voortdurend bezig zal zijn om de stand van zaken voor zijn volk te begrijpen.
Er is echter één macht die niet vertegenwoordigd is in de regeringszaal. Die lijkt stil te zijn, omdat de oren van mensen doof zijn voor alles wat zij te zeggen heeft. Aan die macht zullen wij ons toewijden. Onze harten zullen haar met belangstelling volgen; en tijdens deze hele oorlog zal dit onze enige vraag zijn: “Hoe zal dat Koninkrijk uitbreiden?”
Jullie weten allemaal over welk koninkrijk ik spreek—het is het Koninkrijk van Jezus Christus op aarde; dat kleine Koninkrijk dat zelfs op dit moment groeit, en dat de aarde zal bedekken (Lukas 13:18-21). Dit Koninkrijk zal alle koninkrijken van de aarde in stukken breken, en het zal zich op hun puinhopen vestigen, waarbij het universele vrijheid en vrede zal verkondigen, onder de banier van Jezus Christus (Daniël 2:44). Ik verlang dat we meer bezig zullen zijn met het dienen van God dan met wat dan ook, en dat ons gebed zal zijn: “O Heere, doe wat U wilt met de aarden vaten van de aardse koninkrijken, maar laat Uw Koninkrijk komen, en laat Uw wil geschieden op aarde, zoals in de hemel!”
Hoe wij meestrijden
Terwijl we echter de strijd met bezorgdheid zullen gadeslaan, zullen we zeker ook zelf meestrijden. Niet dat deze natie Engeland er deel aan zou moeten nemen; God verhoede dat. Als tirannen vechten, laat hen vechten; laat vrije mensen zich afzijdig houden. Waarom zou Engeland iets te maken hebben met alle komende veldslagen? Zoals God ons van Europa heeft afgesneden door een onstuimige zee, zo moeten wij ook afzijdig blijven van onrust en opschudding waarin tirannen en hun slaven kunnen vallen. Ik spreek nu, op een geestelijke manier, tot de gemeente van Christus. “Laten we meestrijden in deze strijd; laten we iets doen. We kunnen niet neutraal zijn; we zijn dat nooit geweest. Ons leger is altijd in vijandschap met zonde en Satan. “Mijn stem is nog steeds voor oorlog.” Het parlement van Christus’ gemeente kan nooit over vrede spreken. Want zo staat er geschreven: “De strijd van de HEERE zal tegen Amalek zijn, van generatie op generatie!”
Dit brengt ons bij de tekst, en hier zal ik eerst de strijd van de Heere beschouwen; we moeten niet onze eigen strijd strijden; ten tweede, de soldaten van de Heere; en ten derde, het bevel van de Koning, “Voer de strijd van de HEERE.”
1. Wat is de strijd van de Heere?
Niet het de met bloed besmeurde kleren, niet het lawaai, de rook en het geschreeuw van menselijke slachting. Deze kunnen de strijd van de duivel zijn, zo je wilt, maar niet die van de Heere. Ze kunnen dagen van Gods wraak zijn, maar in hun strijd mag de dienaar van Jezus zich niet mengen. Wij staan erbuiten. Ons koninkrijk is niet van deze wereld; anders zouden Gods dienaren met zwaarden en speren vechten. Het onze is een geestelijk koninkrijk, en de wapens van onze strijd zijn niet vleselijk, maar geestelijk, en machtig door God, tot afbraak van bolwerken (2 Korinthe 10:4).
Wat is Gods strijd? Laten we hier zorgvuldig onderscheid maken tussen de strijd van God en onze eigen strijd. O, mijn broeders en zusters in Christus, het is niet jullie taak om jullie eigen strijd te strijden, zelfs niet ter verdediging van je eigen karakter. Als je gesmaad en belasterd wordt, laat de lasteraar met rust. Zijn kwaadwilligheid zal alleen maar toenemen door elke poging die je doet om jezelf te verdedigen. Als soldaat van Christus moet je voor je Meester vechten, niet voor jezelf. Je moet geen privéoorlog voeren voor je eigen eer, maar al je tijd en kracht geven aan Zijn verdediging en Zijn strijd. Je mag geen woord voor jezelf spreken.
Zo vaak, wanneer we boos worden en ons bloed verhit raakt, zijn we geneigd te denken dat we de zaak van de waarheid verdedigen, terwijl we in werkelijkheid onze eigen trots in stand houden. We denken dat we onze Meester verdedigen, maar we verdedigen ons eigen kleine zelf. O! laten we ons niet zo verlagen door onze eigen strijd te strijden! Het edelste middel van overwinning voor een christen in geval van laster en leugen is stand te houden en Gods verlossing te verwachten, wees daar zeker van. Berg je eigen zwaard op, leg al je eigen wapens weg, wanneer je komt om je eigen strijd te strijden, en laat God dan voor je strijden, en je zult meer dan overwinnaar zijn.
Nogmaals, we moeten bedenken dat er zoiets bestaat als het strijden van de strijd van onze eigen kerkelijke richting, terwijl we Gods strijd zouden moeten strijden. We denken dat we de gemeente in stand houden terwijl we alleen maar ons deel ervan in stand houden. Ik zou altijd heel voorzichtig willen omgaan met de eer van het christelijke lichaam waartoe ik behoor, maar ik zou liever zien dat haar eer werd bevlekt, dan dat de heerlijkheid van de hele gemeente zou worden verduisterd.
Elke soldaat zou het specifieke legioen waarin hij zich heeft aangemeld moeten liefhebben, maar het is beter dat de kleuren van dat legioen aan flarden worden gescheurd, dan te zien dat de oude banier van het kruis in de modder wordt vertrapt. Nu vertrouw ik erop dat we bereid zijn om over onze eigen denominatie te zeggen: “Laat haar naam vergaan, als Christus’ naam daardoor verheerlijkt zal worden” Als het uitsterven van onze denominatie de overwinning van Christus en de bevordering van Zijn Koninkrijk zou betekenen, laat het dan worden uitgewist uit het boek van de herinnering, en laat haar naam niet meer worden gehoord.
Ieder van ons zou het lichaam waartoe we behoren moeten verdedigen, want we hebben ons er plichtbewust bij aangesloten in de overtuiging dat het het dichtst bij de oude standaard van de gemeente van Christus staat, en God verhoede dat we het zouden verlaten voor iets slechters. Als we iets beters zien, dan zouden we onze vooroordelen opofferen aan onze overtuigingen, maar we kunnen de oude standaard niet verlaten zolang we zien dat dat juist de banier is die wapperde in de hand van Paulus, en die door hem door verschillende generaties werd doorgegeven, via Chrysostomus naar Augustinus, van Augustinus naar Calvijn, en zo door het glorieuze geslacht van machtige mannen die zich niet hebben geschaamd voor het Evangelie van Christus Jezus. Maar toch zeg ik, laat onze naam, en laat onze richting, en laat onze denominatie worden weggevaagd, en laat het wegzinken, als de strijd van de Heere maar goed gestreden kan worden, en de tijd van Christus’ triomf sneller komt.
“Voer de strijd van de Heere.” Wat is die dan? Dit is de strijd tegen de zonde en strijd tegen dwaling, de strijd tegen oorlog, en de strijd tegen wereldsgezindheid. Voer deze strijd, christen, en je zult genoeg te doen hebben.
De strijd van de Heere is allereerst tegen de zonde. Zoek genade om die strijd in je eigen hart te strijden. Probeer door Gods genade die neigingen te overwinnen die je voortdurend naar ongerechtigheid drijven. Worstel op je knieën tegen de zonden die je besluipen. Wanneer gewoonten zich openbaren, probeer ze dan te breken met de strijdbijl van sterke vastberadenheid gehanteerd door de arm van het geloof. Breng al je lusten, als ze zich verroeren, naar de voet van het kruis, en laat het bloed van Jezus op die adders vallen en ze zullen sterven. Het bloed van Christus zal het bloed van de zonde vergieten. De dood van Christus zal de dood van de ongerechtigheid betekenen, het kruis van Christus zal de kruisiging van de overtreding zijn.
Werk aan jezelf om de Kanaänieten uit je hart te verdrijven. Spaar niemand, laat geen kleine lust ontsnappen. Leg trots, luiheid, lust en ongeloof af, en je hebt nu een strijd voor je waar je je handen vol aan zult hebben, meer dan vol. O! roep tot God, je kracht, en hef je ogen op naar de heuvels vanwaar je hulp komt, en vecht dan weer verder, en naarmate elke zonde wordt overwonnen, elke slechte gewoonte wordt afgebroken, elke lust wordt geweigerd, ga verder met het uitroeien van nog een andere, en de vernietiging van nog meer zonden, totdat alles onderworpen is. Lichaam, ziel en geest zal aan Christus worden gewijd als een levend offer, gezuiverd door Zijn Heilige Geest.
En terwijl deze strijd wordt gestreden, ja, terwijl er nog steeds gestreden wordt, ga dan naar buiten en strijd met de zonden van andere mensen. Sla ze eerst met het wapen van een heilig voorbeeld. Wees zelf wat je wilt dat anderen zijn. “Reinig u, u die de heilige voorwerpen van de HEERE draagt!” (Jesaja 52:11). Wees zelf rein voordat je de wereld kunt zuiveren; en ga dan, nadat je eerst de zegen van God hebt gezocht, de wereld in om je getuigenis tegen de zonde af te leggen. Laat je getuigenis onwankelbaar zijn; laat nooit een zonde onder je oog voorbijgaan zonder berisping. Sla alles, jong en oud; laat niemand ontsnappen. Spreek soms streng als de zondaar verhard is in zijn zonde, spreek zachtjes, als het zijn eerste overtreding is, waarbij je niet probeert zijn hoofd te breken maar het hoofd van zijn ongerechtigheid—niet om zijn botten te breken of zijn gevoelens te kwetsen, maar om zijn zonde in tweeën te snijden, en zijn ongerechtigheid dood voor zijn ogen te laten liggen.
Ga uit naar waar de zonde het meest bloeit. Ga de donkere steeg in, klim de krakende trap op; dring door in de holen van ongerechtigheid waar de leeuw van de put in zijn grafkuil ligt. Ga en ruk uit de muil van de leeuw twee benen en een stuk van een oor, als dat alles is wat u kunt redden. Beschouw het altijd als je vreugde om het spoor van de leeuw te volgen, om hem in zijn hol uit te dagen, om daar tegen hem te vechten waar hij het zekerst regeert. Protesteer dagelijks, ieder uur, door daad, door woord, door pen, door tong, tegen kwaad van elke soort en vorm. Wees als brandende en schijnende lichten te midden van de duisternis, en als tweesnijdende zwaarden te midden van de legers van de zonde.
Een ware christen die dicht bij God leeft, die vervuld is met genade en die heilig wordt gehouden, kan te midden van zondaars staan en wonderen doen. Hoe wonderbaarlijk was het wat Jona deed! Daar was de grote stad Ninevé, waarin zich honderdtwintigduizend zielen bevonden die hun rechterhand niet van hun linkerhand konden onderscheiden, en één man ging er tegenin—Jona—en toen hij de stad naderde, begon hij te roepen: “Nog veertig dagen en Ninevé zal worden omvergeworpen.” Hij ging de stad binnen—misschien stond hij een ogenblik verbijsterd door de menigte van haar bevolking, door haar rijkdom en pracht, maar weer verhief hij zijn scherpe schelle stem: “Nog veertig dagen en Ninevé zal worden omvergeworpen.” Hij ging verder, en de menigte rond hem nam toe terwijl hij door elke straat ging, maar ze hoorden niets anders dan de plechtige eentonigheid: “Nog veertig dagen en Ninevé zal worden omvergeworpen;” en weer: “Nog veertig dagen en Ninevé zal worden omvergeworpen.” En hij ging verder, die eenzame man, totdat hij een schok veroorzaakte te midden van tienduizenden, en de koning op zijn troon zich in een zak hulde en een vasten afkondigde, een dag van rouw en droefheid. Toch ging hij verder: “Nog veertig dagen en Ninevé zal worden omvergeworpen,” “Nog veertig dagen en Ninevé zal worden omvergeworpen,” totdat alle mensen voor hem bogen, en die ene man was de overwinnaar van de tienduizenden.
Ah! gelovige, als je naar buiten zou gaan en hetzelfde zou doen, als je de straten, de stegen, de zijwegen, de huizen en de privélevens van mensen wilt ingaan, steeds met deze voortdurende roep tegen zonde en ongerechtigheid, roepend: “Kijk naar het kruis en leef, kijk naar het kruis en leef.” Hoewel er maar één ernstige man in Londen zou zijn die die eentonigheid van “Kijk naar het kruis en leef” van begin tot eind zou voortzetten, zou deze stad schudden, en de grote leviathanmetropool zou aan het beven worden gebracht. Ga dan uit, gelovige, en roep tegen de zonde, uit alle macht.
De strijd tegen dwaling
En zo moeten we ook roepen tegen dwaling. Het is de taak van de prediker, rustdag na rustdag, en doordeweeks, om het hele evangelie van God te prediken en om de waarheid zoals die in Jezus is te verdedigen tegen de weerstand van de mens. Er zijn duizenden ketterijen die nu de gemeente bestoken. O kinderen van God! Voer de strijd van de Heere voor de waarheid.
Ik ben verbaasd, en nog meer verbaasd als nadenk over het gebrek aan ernst dat er is in het protestantisme van deze dagen. Hoe denk je dat kardinaal Wiseman betaalt voor al zijn pracht en praal, en hoe de Roomse kerk wordt ondersteund? Dwazen en tragen van hart, je geeft hen veel van hun rijkdom. Als hij ergens moet preken, wie is het die de kapel vol laat stromen en voor toegang betaalt? De protestanten; en het protestantisme van Engeland betaalt de paus. Ik schaam me dat zonen van de Reformatie die Smithfield nog onbebouwd in hun midden hebben, zich buigen voor het beest, en zelfs maar een cent geven aan het heiligdom van de eerstgeboren zoon van de duivel. Let op jezelf, protestanten, opdat je geen deel hebt aan haar plagen; raak haar niet aan, opdat je niet wordt bevlekt. Geef haar een drachme, of een grein wierook voor haar wierookvaten en je zult delen in haar overspel en delen in haar plagen. Elke keer dat je langs het huis van het pausdom gaat, laat dan een vloek op haar hoofd neerdalen: Zo zegt de Heere:
“Ga uit haar weg, Mijn volk, opdat u geen deelhebt aan haar zonden, en opdat u niet van haar plagen zult ontvangen. 5 Want haar zonden hebben zich opgestapeld tot aan de hemel, en God herinnerde Zich haar ongerechtigheden. 6 Vergeld haar zoals zij ook u vergolden heeft, en vergeld haar dubbel naar haar werken. Schenk in de drinkbeker waarin zij voor anderen ingeschonken heeft, voor haar het dubbele in. 7 Overeenkomstig de maat waarin zij zichzelf heeft verheerlijkt en losbandig heeft geleefd, geef haar naar die maat pijniging en rouw. Want in haar hart zegt zij: Ik zit als een koningin en ben geen weduwe en ik zal zeker geen rouw zien. 8 Daarom zullen op één dag haar plagen komen: dood, rouw en honger, en met vuur zal zij verbrand worden, want sterk is de Heere God, Die haar oordeelt.” (Openbaring 18:4-8)
Hoe zacht worden de gedachten van sommige mensen, hoe zacht in de strijd. Ik hoor hen spreken over het Puseyisme, —en wat is dat anders dan pausdom dat erger is gemaakt dan het was door verwerpelijker en bedrieglijker te zijn dan zelfs het pausdom zelf. Hoor je mensen in deze dagen niet praten over de Puseyisten en zeggen: “Ach! nou ja, ze verschillen niet zoveel van ons.” Lijkt het evangelische deel in de Kerk van Engeland op dit moment niet gemeenschappelijk op te trekken met de Puseyist? De Hoge en Lage Kerk preken afwisselend.
Het gaat allemaal heel goed met die Gemeente wanneer ze gescheiden is van haar ketterse zonen, en er een grote kloof is vastgesteld, maar alles wat helpt om die kloof te overbruggen, laat haar glorie bederven en doet haar macht teniet. Er kan geen wapenstilstand zijn en we kunnen geen verdrag met Rome hebben. Oorlog! oorlog met het mes op de keel! Vrede kan er niet zijn. Zij kan geen vrede met ons hebben—wij kunnen geen vrede met haar hebben. Zij haat de ware Gemeente, en we kunnen alleen maar zeggen dat de haat wederzijds is. We zouden de hand niet aan haar priesters slaan; we zouden geen haar van hun hoofden aanraken. Laat hen vrij zijn; maar hun onderwijs vernietigen we van de aarde als het onderwijs van duivels. Laat het zo vergaan, o God, en laat dat kwaad worden als het vet van lammeren. Laat het in rook opgaan: ja, laat het in rook geheel vergaan.
We moeten de strijd van de Heere voeren tegen deze reusachtige dwaling, in welke vorm dan ook; en zo moeten we strijden tegen elke dwaling die de gemeente bezoedelt. Sla ze volledig neer; laat niemand ontsnappen. “Voer de strijd van de Heere.” Zelfs al is het een dwaling die in een Evangelische gemeente is geslopen, toch moeten we hem neerslaan.
Ik houd van iedereen die de Heere Jezus Christus liefhebben, maar toch kan ik geen wapenstilstand of verdrag hebben met verschillende dwalingen die de gemeente zijn binnengeslopen, en ik wil ook niet dat jullie ze met genoegen aanzien. We zijn één in Christus; laten we vrienden met elkaar zijn; maar laten we nooit vrienden zijn met elkaars dwalingen. Als ik ongelijk heb, bestraf me dan streng; ik kan het verdragen, ja, ik kan het opgewekt verdragen en als jij ongelijk hebt, verwacht dan dezelfde maat van mij. Ik zal noch vrede sluiten, noch onderhandelen met jouw vergissingen. Laten we allemaal trouw zijn aan elkaar, en trouw aan Christus; en zodra we een dwaling zien, al is het maar als de schaduw van een dwaling, laten we die uitroeien en verdrijven, opdat het niet het hele lichaam teistert, en melaatsheid in het hele lichaam van de gemeente brengt. Geen vrede met zonde, geen vrede met dwaling. Oorlog, oorlog, oorlog zonder beraad: altijd oorlog tegen dwaling en bedrog!
En nogmaals, het is de plicht van de christen om altijd te strijden tegen oorlog. Als er in ons hart bitterheid is tegen wie dan, dienen we enkel Satan. We moeten heel hard en streng spreken tegen dwaling, en tegen zonde; maar tegen mensen hebben we geen woord te zeggen, al was het de paus zelf: ik heb geen vijandschap in mijn hart tegen hem als mens, maar als antichrist. Met mensen is de christen één. Zijn we niet ieders broeder? God maakte “uit één bloed heel het menselijke geslacht uit één bloed heel het menselijke geslacht om op heel de aardbodem te wonen” (Handelingen 17:26)
De zaak van Christus is de zaak van de mensheid. We zijn vrienden van iedereen, en vijanden van niemand. We spreken geen kwaad, zelfs niet van de valse profeet zelf; als mens, maar als valse profeet zijn we zijn gezworen tegenstanders. Nu, christenen, jullie hebben een moeilijke strijd te strijden, omdat je vecht tegen alle kwaad en vijandschap tussen mens en mens: we moeten vredestichters zijn. Waar je ook gaat, als je een ruzie ziet, moet je die sussen. Je moet brandende stukken hout uit het vuur rukken en proberen ze te blussen in de wateren van liefdevolle vriendelijkheid. Het is je missie om de volken samen te brengen en ze samen te smeden tot één. Het is aan jullie om de mens de mens te laten liefhebben, om hem niet langer de verslinder van zijn soort te laten zijn.
Dit kun je alleen door de vrienden van zuiverheid te zijn. Vrede met dwaling is oorlog met de mens: maar oorlog met dwaling is vrede met de mens. Tref dwaling, tref zonde, en je hebt je best gedaan om geluk en eenheid onder de mensheid te bevorderen. O, ga, christen, in de kracht van de Geest, en tref je eigen boosheid—breng die ter dood, tref je eigen trots—leg die neer, en tref dan de boosheid van ieder andere mens. Breng vrede waar je maar kunt; strooi vrede met beide handen. Laat dit de lucht zijn die je ademt; laat niets van je lippen vallen dan woorden van genezing, woorden van tederheid, woorden die de strijd en het lawaai van deze arme, verdeelde wereld zullen verzachten. En nu heb je een strijd voor je, —een strijd tegen zonde en tegen dwaling, en dan ook een strijd tegen oorlog, —de strijd van liefde.
2. Wie zijn de soldaten van de Heere?
Niet iedereen. De Heere heeft Zijn leger, Zijn gemeente: wie zijn ze? De soldaten van de Heere zijn allemaal door Hem zelf uitgekozen. Hij heeft hen uit de wereld gekozen; en zij zijn niet van de wereld, zoals Christus niet van de wereld is. Maar als je wilt weten wie de soldaten van de Heere zijn, zal ik je vertellen hoe je kunt weten of je er een bent.
Wanneer de Heere Jezus een soldaat in Zijn gemeente in dienst neemt, vertelt Hij hem allereerst dat hij elke lap van de oude kleren die hij gewend was te dragen, moet afdoen. Jezus zegt tegen hem dat hij die gescheurde kleren moet afstaan; “Je zonden en je eigengerechtigheid moeten beide worden opgegeven. Hier is het uniform, hier is het innerlijke kledingstuk van Mijn toegerekende gerechtigheid, en hier is het uiterlijke gewaad van goddelijke heiliging. Trek deze aan, en je bent van Mij. Maar in je eigen kleren, zal Ik niets met je te maken hebben, je zult een erfgenaam van toorn blijven, en Ik zal je niet in dienst nemen onder de erfgenamen van genade.”
Zodra een mens zijn gescheurde kleren heeft afgedaan, als Christus hem in dienst heeft genomen, is het volgende wat van hem wordt verlangd, dat hij gewassen wordt. Hij wordt gewassen, van top tot teen, in een ongeëvenaard bad van bloed; en wanneer hij gewassen is, wordt hij gekleed, en bedekt met de gerechtigheid van Jezus Christus. Als dit gedaan is, wordt hij in het midden van het leger gebracht en aan zijn kameraden voorgesteld, en hij wordt ertoe gebracht om het hele leger lief te hebben. “Nou,” zegt iemand, “ik houd van mijn eigen rang.” Is dat zo? Dan behoor je er niet toe, als je niet ook van de andere rangen houdt. Hij die een ware soldaat van Christus is, draagt zijn regiment, en hij houdt van het hele leger. Hij blijft bij zijn eigen regiment, en hij houdt van zijn banier—de vlag die zo vaak de veldslag en de storm heeft getrotseerd; toch houdt hij van het hele leger, hoe verschillend de kleuren ook mogen zijn. Hij houdt van iedereen die de Heere Jezus Christus dienen. “Hierdoor zullen allen inzien dat u Mijn discipelen bent: als u liefde onder elkaar hebt.” (Johannes 13:34-35) “Daarom, aanvaard elkaar zoals ook Christus ons aanvaard heeft, tot heerlijkheid van God.” (Romeinen 15:7)
Eenmaal in het leger gebracht, is er één kenmerk waaraan je Christus’ soldaat kunt herkennen, namelijk dat hij niet voor zichzelf leeft. Als je hem ontmoet, zal hij zeggen: “Van top tot teen behoor ik toe aan mijn Aanvoerder, elke centimeter van mij; en wat meer is, spullen en vermogen, vrouw en kinderen, tijd en talenten, alles heb ik aan hem gegeven. Ik ben niet van mijzelf, ik ben gekocht met een prijs.” Hij heeft mij ingewijd.
Stel jezelf deze vragen. Ben je gewassen in het bloed van Christus? Roem je in de toegerekende gerechtigheid van Christus? En ben je bekleed met Zijn Geest die je heiligt? Heb je alles voor Zijn zaak opgegeven, en ben je omwille van de liefde die je voor Zijn naam hebt, bereid om te leven of bereid om te sterven, zoals het Hem behaagt, als je Hem zo maar meer kunt verheerlijken? Ja, dan ben je Zijn soldaat, en daarom hoef ik geen verdere onderscheidingslijnen te trekken; maar ga naar het derde punt.
3. De aansporing
“Strijd!” “Voer de strijd van de Heere.” Als je de soldaat van de hemelse Koning bent; “Grijp de wapens! Grijp de wapens!” “Voer de strijd van de Heere.”
Hier zou ik willen opmerken dat er sommige mensen zijn die liever toekijken, en niet vechten. Zo’n vijf van de zes mensen in onze gemeente doen niet meer dan toekijken. Je gaat naar hen toe, en je vraagt: “Wat doet jouw gemeente?” “Nou, we danken God, we doen veel; we hebben een zondagsschool, met zoveel kinderen; onze dominee preekt zo vaak, en zoveel leden zijn aan de gemeenten toegevoegd. De zieken worden bezocht; de armen worden geholpen.” Je onderbreekt hen, en vraagt: “Vriend, ik ben blij te horen dat je gemeente zoveel doet; maar wat doe jij? Geef je les in de zondagsschool?” “Nee.” “Preek je op straat?” “Nee.” “Bezoek je de zieken?” “Nee.” “Help je bij de tucht van de gemeente?” “Nee.” “Draag je bij aan de armen?” “Nee.” Toch dacht ik dat je zei dat je zoveel deed. Wees eerlijk, alsjeblieft, jij doet helemaal niets. Schaam je! Je meester zegt niet: “Kijk naar de strijd van de Heere;” maar “Voer de strijd”.
“Ah,” zegt iemand. “maar weet je, ik draag bij aan het onderhoud van de dominees; hij moet die strijd voeren.” O! ik begrijp het, je hebt je vergist; je dacht dat je bij de Engelse regering hoorde, en niet bij Christus’ regering. Je hebt voor een vervanger betaald, nietwaar? Je gaat zelf niet vechten; je betaalt voor een vervanger die voor jou de strijd voert. Ah, je hebt hier een grote vergissing gemaakt. Christus wil dat al zijn soldaten vechten. Ik word niet onderhouden om in jouw plaats te strijden: ik zal proberen je aan te moedigen en je helpen in de strijd; maar wat betreft het doen van jouw plicht, nee, daar bedankt ik voor. De Rooms-Katholieke mag geloven dat zijn priester het werk voor hem doet; ik geloof zoiets niet in mijn geval, noch in het geval van jouw dominees. Christus diende je niet bij volmacht, en je kunt hem niet bij volmacht dienen. Nee, “Hij zelf droeg onze zonden in Zijn eigen lichaam,” en jij moet voor Christus werken in jouw eigen lichaam, jouw eigen zelf, met je eigen hart en met je eigen handen.
Ik haat die godsdienst die een ander mens voor je kan doen. Wees ervan overtuigd, het deugt nergens voor. Ware godsdienst is een persoonlijke zaak. O soldaten van de hemelse Koning, laat onze luitenants en je officieren niet alleen vechten. Kom met ons mee; wij zwaaien onze zwaarden vooraan. Kom kameraden, voorwaarts! Wij zijn bereid om de oproep te beantwoorden, of de gevaarlijke aanval te leiden. Zul jij ons in de steek laten? Klim de ladder met ons op. Laten we de vijand laten zien wat christelijk bloed kan doen, en laten we met de punt van het zwaard onze vijanden opjagen. Als je ons alles laat doen, zal er niets gebeuren; we hebben iedereen nodig om iets te doen, iedereen om te werken voor Christus. Hier is dan de aansporing voor elke individuele christen—”Voer de strijd van de Heere.”
De krijgscode van Jezus’ leger
En nu zal ik je de krijgscode voorlezen—de regels die Christus, de Kapitein, wil dat je gehoorzaamt in het voeren van Zijn strijd.
Reglement I.—Communiceer en verenig je niet met de wereld.
“U bent niet van deze wereld.” (Johannes 17:16) Geen wapenstilstand, geen verbond, geen verdrag mag je sluiten met de vijanden van Christus. “Ga uit van hen, en leef afgezonderd, en raak het onreine niet aan.”
Reglement II. — Neem of verwacht niets van de wereld!
Zeg niet tegen de wereld: “Vertrouw er op dat ik beter ben dan ik werkelijk ben”—en geloof nooit dat de wereld beter is dan ze werkelijk is. Vraag haar niet om je te accepteren en accepteer haar niet. Onderhandel niet met haar in welke vorm dan ook. Als ze je prijst, geef niet om haar lof; als ze je veracht, lach erom. Heb niets te maken met haar voorgewende vriendschap. Vraag niets van haar handen; laat ze voor jou gekruisigd zijn, en jij voor haar.
Reglement III. — De wapens en munitie van de vijand mogen niet door Immanuels soldaten gebruikt worden. Ze moeten allemaal verbrand worden met vuur.
Als je hen verslaat, en je vindt hun geweren op de grond liggen, maak ze onklaar en smelt ze; vuur ze nooit af: —dat wil zeggen, gebruik voor Christus’ strijd nooit de wapens van de duivel. Als je vijand boos wordt, word niet boos op hem; als hij je belastert, belaster hem niet. Een van de geweren van de duivel is laster: maak het onklaar en smelt het om; probeer ze niet tegen de vijand te gebruiken. Alle soorten bitterheid—dit zijn granaten van de dood die Satan tegen ons slingert: gooi ze nooit terug naar hem. Denk aan je Meester. “Toen Hij uitgescholden werd, schold Hij niet terug.” Bemoei je nooit met de wapens van de vijand, ook al zou je ze kunnen hanteren. Als je denkt dat je hem kunt verpletteren door zijn eigen manier van oorlogsvoering, doe het dan niet (Romeinen 12:14, 21). Het was heel goed voor David om Goliaths hoofd af te snijden met zijn eigen zwaard; maar hij kon dat niet proberen, voordat hij eerst zijn hoofd had opengespleten met een steen. Probeer een steen uit de beek van de waarheid te halen, en werp die met de slinger van het geloof, maar heb niets te maken met Goliaths zwaard; je zult je vingers ermee snijden, en geen eer verkrijgen.
Reglement IV. —Geen vrees, beven of lafheid!
“De zonen van Efraïm, gewapende boogschutters, keerden om op de dag van de strijd.” (Psalm 78:9) maar Christus wil geen lafheid van jou. Vrees niet. Bedenk, “Wie zich voor Mij en Mijn woorden geschaamd zal hebben, voor hem zal de Zoon des mensen Zich schamen, wanneer Hij zal komen in Zijn heerlijkheid en in die van de Vader en in die van de heilige engelen.” (Lukas 9:26) “Wees niet bevreesd voor hen die het lichaam doden en de ziel niet kunnen doden, maar wees veeleer bevreesd voor Hem Die zowel ziel als lichaam te gronde kan richten in de hel.” (Mattheüs 10:28)
Reglement V.—Geen slaap, rust, gemak of overgave!
Voer de strijd voortdurend, constant. Wees er elk moment mee bezig, met al je kracht. Rust niet. Je rusttijd komt nog wel, in het graf. Vecht altijd tegen de vijand. Vraag elke dag om genade om een overwinning te behalen, en slaap ’s nachts niet tenzij je voelt dat je iets hebt gedaan in de zaak van Christus—dat je hebt geholpen om de vlag een beetje verder temidden van de vijandelijke legers te dragen. O! als we maar naar deze reglementen zouden luisteren, hoeveel zou er kunnen worden gedaan! Maar omdat we ze vergeten, wordt de zaak van Christus vertraagd en laat de overwinning op zich wachten.
De exercitie van Jezus leger
En nu, voordat ik jullie laat gaan, zou ik Christus’ soldaten willen oproepen, en hen een minuut of twee willen drillen. Ik zie soms de kapiteins hun soldaten heen en weer laten marcheren, en je kunt lachen en zeggen dat ze niets doen; maar let op, al dat manoeuvreren, dat in vierkanten opstellen, enzovoort, heeft zijn praktisch effect wanneer ze op het slagveld staan. Sta mij dan toe om de christen exercitiebewegingen voor te houden
De eerste houding die de christen zou moeten aannemen, en waarin hij zeer goed geoefend zou moeten zijn, is deze met het commando: Geknield op beide knieën, handen omhoog en de ogen omhoog naar de hemel.
Er is geen houding zoals deze. Het wordt de houding van gebed genoemd. Wanneer Christus’ gemeente op elke andere manier is verslagen, heeft ze uiteindelijk haar toevlucht genomen tot haar knieën, en dan is het hele leger van de vijand voor ons gevlucht, want op haar knieën is Christus’ gemeente meer dan overwinnaar. De biddende krijgsmacht is een krijgsmacht van helden. Hij die deze houding begrijpt, heeft het eerste deel van de hemelse dril geleerd.
De volgende houding is deze met commando: Voeten vast, handen stil en ogen omhoog.
Een moeilijke houding, hoewel het er heel gemakkelijk uitziet. “Houd stand, zie het heil van de HEERE.” (Exodus 14:13) Ik heb veel mannen gekend die de eerste positie konden beoefenen, maar niet de tweede. Dat was misschien het moeilijkste wat de kinderen van Israël ooit deden. Toen ze de zee voor zich hadden en Farao achter zich, werd hun bevolen stil te staan. Maar jij moet leren stil te staan wanneer je wordt uitgedaagd, te zwijgen wanneer je wordt bespot, te wachten onder tegenslagen, en nog steeds te geloven dat in het donkerste uur de zon niet vergaan is, maar opnieuw zal schijnen. Geduldig wachten op Christus’ komst, laten we dat allemaal leren.
Een andere houding is deze met het commando: Snel vooruit, steeds vooruit.
Ah! er zijn sommige christenen die voortdurend op hun geweren slapen; maar ze begrijpen de houding van vooruit gaan niet. Snel vooruit! Veel christenen lijken beter bedreven te zijn in een ganzenpas waarbij ze de ene voet na de andere optillen om ze weer op dezelfde plaats neer te zetten, ze komen niet vooruit. O! ik zou willen dat we allemaal wisten hoe we vooruit konden gaan—om te “groeien in de genade en kennis van onze Heere en Zaligmaker Jezus Christus.” (2 Petrus 3:18) Denk nooit dat je iets doet tenzij je vooruitgang boekt—tenzij je meer liefde, meer hoop en meer vreugde hebt, tenzij je breder inzetbaar bent. Soldaten van Christus, snel vooruit! “Spreek tot de Israëlieten en zeg dat zij opbreken.” (Exodus 14:15) Laat hen niet teruggaan; laat hen niet stilstaan. Vooruit, vooruit, vooruit, soldaten van Christus! Ga vooruit!
Een andere houding is er een die inderdaad erg moeilijk te leren is. Het is wat geen enkele soldaat, denk ik, ooit door zijn kapitein werd opgedragen, behalve de soldaat van Christus. Dit is het commando: Ogen dicht, oren dicht en hart dicht.
Dat is wanneer je over de IJdelheidskermis gaat. Ogen dicht, om niet naar verleiding te kijken; oren dicht, om noch de lof noch de spot van de wereld te horen; en hart dicht tegen het kwaad, bedekt met de grote steen van het voorschrift. “Ik heb Uw belofte in mijn hart opgeborgen, opdat ik tegen U niet zondig.” (Psalm 119:11) Rol een steen voor de deur van je hart, zodat de zonde er niet uit kan komen. Dat is een moeilijke houding; maar je zult nooit de strijd van de Heere voeren totdat je weet hoe je die moet uitvoeren.
En dan is er nog een andere houding met het commando: Voeten stevig, zwaard in de hand, ogen open; let op je vijand, let op elke schijnbeweging die hij maakt en let op je kans om Hem aan te vallen.
Die houding moet je elke dag oefenen. Wees op je hoede tegen de pijlen van de vijand; houd je schild omhoog, en wees bereid om op hem af te rennen en hem een dodelijke wond toe te brengen. Ik hoef dat niet uit te leggen. Als je zaken doet, als je dient, als je God dient als diaken of ouderling, moet je de pijlen afweren en goed op je vijand letten, en hem met het zwaard in de hand ontmoeten, klaar om toe te slaan wanneer je tijd gekomen is. Laat geen enkele kans—laat geen enkele gelegenheid voorbijgaan. Verwond je vijand wanneer je maar kunt; versla de zonde, versla de dwaling, en vernietig bitterheid, zo vaak als je de gelegenheid hebt om dat te doen.
Er is nog een andere houding, een heerlijke houding voor het kind van God en ik zou willen dat je die vandaag onthoudt. Dit is het commando: Handen wijd open, hart wijd open wanneer je broeders helpt.
Een hand klaar om te geven wat de gemeente ook nodig heeft, en een oog klaar om omhoog te kijken voor hulp wanneer je zelf niet kunt helpen, en klaar om de hand te openen wanneer hulp nodig is; en een hart open om het verhaal van andermans behoefte te horen, om “blij te zijn met hen die blij zijn en te huilen met hen die huilen.”
Boven alles, de beste houding voor Christus’ gemeente, is die met het commando: Wacht geduldig op de komst van Christus, verwacht Zijn heerlijke verschijning. Hij zal komen en niet uitblijven, Hij zal de overwinning voor Zichzelf behalen.
Als je nu naar huis gaat, en als Gods genade je zal helpen om jezelf deze houdingen te leren, zul je machtig zijn op de dag van de strijd om de vijand neer te slaan.
Een laatste aansporing
Verdraag als laatste nog woord van vermaning, heel kort, maar vurig en ernstig. O christelijke mannen en vrouwen, hoe meer je erover nadenkt, hoe meer je je zult schamen over jezelf, en over de huidige toestand van de gemeente, dat wij zo weinig voor Christus doen. Ongeveer achttien honderd jaar geleden, was er een handvol mannen en vrouwen in een bovenzaal; en dat handjevol mannen en vrouwen was zo toegewijd aan hun meester en zo trouw aan Zijn zaak, dat zij binnen honderd jaar elk volk van de bewoonde wereld hadden bereikt; ja, binnen vijftig jaar hadden zij het Evangelie in elk land gepredikt.
En kijk nu naar deze grote menigte die hier vandaag is verzameld. Waarschijnlijk zijn er niet minder dan twee of drie duizend leden van christelijke gemeenten, naast deze menigte. Dus wat hebben jullie over vijftig jaar gedaan? Wat doet de gemeente wanneer dan ook? Bijna niets. Ik vraag me soms af hoe lang God zal toestaan dat de gemeente in Engeland opgesloten blijft. Ik vrees dat we de wereld nooit bekeerd zullen zien, totdat dit land wordt binnengevallen.
Als het ooit zou gebeuren dat onze huizen zouden worden binnengevallen, en dat we verspreid zouden worden, noord, zuid, oost en west, over de hele wereld, dan zou dat het meest grootse zijn dat ooit is gebeurd voor de gemeente van Christus. Ik zal op mijn knieën gaan en dag en nacht bidden dat het niet zal gebeuren omwille van dit land; maar toch denk ik soms dat de grootste ramp die ons land ooit kan overkomen, de enige manier zal zijn waarop Christus’ gemeente zal worden verspreid.
Kijk naar de gemeenten. Hier komen ze samen in bijna elke straat, en ondanks de nood van Londen, is er geen nood als je het vergelijkt met de volken van de wereld. O, zouden wij als dienaren van Christus niet in legioenen moeten uitgaan? En zouden onze mensen niet overal in de bewoonbare wereld, alleen, en met z’n tweeën, en met z’n drieën, het Evangelie moeten gaan prediken?
“Zou je dan willen dat we vrouw, en huis, en kinderen achterlaten?” Ik vraag dat niet van je; maar als je het zou doen, dan zou Christus’ kracht worden gezien, en dan zou de macht van de gemeente terugkeren. Het waren mannen zonder beurs of tas die overal heengingen om het woord te prediken, en God was met hen, en de wereld hoorde hen en werd bekeerd. We kunnen niet gaan als we niet gezonden worden, en misschien kunnen we het ook niet vragen; maar toch, als het leven van God in de gemeente was, zou het nooit lang in Engeland blijven; het zou zijn benden en legioenen uitzenden, voortrollend in één geweldige stroom; een nieuwe kruistocht zou worden gepredikt tegen de heidense naties, en het zwaard van de Heere en van Gideon zou de sterkste van onze vijanden treffen, en Christus zou regeren, en Zijn koninkrijk zonder lijden zou snel gevestigd zijn.
O dat de gemeente macht had met mensen, en macht met God! Lieve broeders en zusters, kijk naar buiten en kijk wat je kunt doen, wij allemaal. Doe vandaag iets. Laat deze dag niet voorbijgaan zonder dat we een middel proberen te zijn om een ziel voor God te winnen. Ga vanmiddag naar je zondagsscholen; ga de straat op om te preken of om flyers uit te delen, ieder in zijn eigen gebied; ga naar je families, je moeders, vaders, broers, zusters; ga naar huis en doe vandaag iets. “Voer de strijd van de Heere.” Je kunt niets uit jezelf doen; maar God zal met je zijn. Als je de wil hebt om Hem te dienen, zal Hij je de kracht geven. Ga vandaag, en zoek een breuk te genezen, om vijandschap weg te nemen, om een zonde te doden, of om een dwaling uit te drijven; God zal met je zijn. Dit zal een heerlijkere dag zijn voor je ziel, en een heiligere dag voor de wereld dan je ooit hebt gezien.
Ik zal nog één slag toebrengen, en dan mogen jullie gaan. Zondaar! Ik bedenk me dat je hier vanmorgen bent net als de heilige. Zondaar! Je bent geen soldaat van Christus; je bent een soldaat van Satan; je zult binnenkort je loon krijgen. Mens, wanneer je je zwaard hebt afgesleten, en je armen hebt versleten in het vechten tegen Christus, zul je je loon krijgen. Kijk ernaar en beef. “Het loon van de zonde is de dood,” en ook verdoemenis. Wil je deze twee ontvangen, of wil je nu de zwarte oude tiran ontvluchten, en je aanmelden onder de banier van Christus? O dat God je het voorschot van vrije genade zou geven, en je nu zou aanwerven als een soldaat van het kruis. Bedenk, Christus neemt zelfs de slechtste om zijn soldaten te zijn. Wie een schuld had, en wie verbitterd was, kwam naar David, en hij werd hun leider. Als jij vanmorgen in de schuld bent bij Gods wet en niet kunt betalen, als je verbitterd bent over de dienst van de duivel, afgemat en uitgeput door plezier, kom tot Christus, en Hij zal je ontvangen. Hij zal je een soldaat van het kruis maken, en een volgeling van het Lam. God zij met je en zegene je, vanaf deze dag, tot in eeuwigheid!
Dit is een vertaling van de preek van Charles Spurgeon gehouden op 1 mei, 1859 met de titel: War! War! War!