Maar u, ga heen en verkondig het Koninkrijk van God. (Lukas 9:60)

Maar u, ga heen en verkondig het Koninkrijk van God. (Lukas 9:60)


Er is iets fundamenteel veranderd met de komst van Christus in de wereld. Tot die tijd richtte God Zijn verlossingswerk op Israël en werkte Hij maar af en toe onder de heidenen. Paulus zegt, “[God] heeft in de tijden die achter ons liggen al de heidenen hun eigen wegen laten gaan” (Handelingen 14:16). Hij noemde ze “de tijden van de onwetendheid.” “God dan verkondigt, met voorbijzien van de tijden van de onwetendheid, nu overal aan alle mensen dat zij zich moeten bekeren” (Handelingen 17:30).

Nu is de focus verschoven van Israël naar de volken. Jezus zei, “Daarom zeg Ik u [Israël] dat het Koninkrijk van God van u weggenomen zal worden en aan een volk gegeven dat de vruchten ervan voortbrengt [volgers van de Messias]” (Mattheüs 21:43). Er is een verharding over Israël gekomen tot de volheid van de heidenen is binnengegaan (Romeinen 11:25).

Eén van de belangrijkste verschillen tussen deze twee tijdperken is dat God zichzelf in het Oude Testament vooral verheerlijkte door Israël te zegenen zodat de volken konden zien en weten dat de Heere God is. “Dat [de HEERE] recht verschaft aan Zijn dienaar en aan Zijn volk Israël, zoals elke dag vereist, opdat alle volken van de aarde weten: de HEERE, Hij is God en niemand anders” (1 Koningen 8:59—60). Israël was nog niet uitgezonden met de “Grote Opdracht” om de volken te verzamelen. Ze werd juist verheerlijkt zodat de volken haar grootheid zouden zien en naar haar toe zouden komen. 

Toen Salomo de tempel van de Heere had gebouwd, was die spectaculair en buitengewoon weelderig overtrokken met goud.

“Het binnenste heiligdom vooraan was twintig el in zijn lengte, twintig el in zijn breedte en twintig el in zijn hoogte. Hij overtrok die met bladgoud. Ook overtrok hij het altaar van cederhout daarmee. Salomo overtrok het huis vanbinnen met bladgoud, en hij hing gouden kettingen voor het binnenste heiligdom, dat hij met goud overtrokken had. Zo overtrok hij het hele huis met goud, totdat heel het huis voltooid was. Verder overtrok hij het hele altaar dat bij het binnenste heiligdom hoorde, met goud.” (1 Koningen 6:20—22)

En voor de inrichting werd net zo overvloedig gebruik gemaakt van goud.

“Ook maakte Salomo alle voorwerpen die voor het huis van de HEERE bestemd waren: het  gouden altaar, de  gouden tafel waarop de toonbroden lagen, de kandelaars, vijf aan de rechterzijde en vijf aan de linkerzijde, vóór het binnenste heiligdom, van bladgoud, de bloesems, de lampen en de snuiters van goud, de schalen, de messen, de sprengbekkens, de kommen, de vuurschalen van bladgoud en de scharnieren van de deuren van het binnenste huis, voor het heilige der heiligen, en voor de deuren van het binnenste deel van de tempel, alles van goud.” (1 Koningen 7:48—50)

Salomo deed zeven jaar over het huis van God. Vervolgens deed hij 13 jaar over zijn eigen huis (1 Koningen 7:1). Ook dat was buitengewoon weelderig, met goud en kostbare stenen (1 Koningen 7:10).

In 1 Koningen 10 zien we het doel van deze rijkdom als de koningin van Sjeba, die de heidenvolken vertegenwoordigd, komt om de heerlijkheid van het huis van God en het huis van Salomo te zien. Toen ze het zag, “was zij buiten zichzelf” (1 Koningen 10:5). Ze zei, “Geloofd zij de HEERE, uw God, Die behagen in u heeft gehad, door u op de troon van Israël te zetten! Omdat de HEERE Israël voor eeuwig liefheeft, daarom heeft Hij u tot koning aangesteld, om recht en gerechtigheid te doen” (1 Koningen 10:9).

Met andere woorden, het patroon in het Oude Testament is een kom & zie religie. Er is een geografisch centrum voor het volk van God. Er is een fysieke tempel, een aardse koning, een politiek regime, een ethnische identiteit, een leger om Gods aardse strijd te strijden en een groep priesters om dieren te offeren voor de zonde.

Met de komst van Christus is dit allemaal veranderd. Er is geen geografisch centrum voor het Christendom (Johannes 4:20—24); Jezus heeft de tempel, de priesters en de offers vervangen (Johannes 2:19, Hebreeën 9:25—26); er is geen Christelijk politiek regime want Christus Koninkrijk is niet van deze wereld (Johannes 18:36) en we strijden geen aardse strijd met strijdwagens en paarden of bommen en kogels, maar een geestelijke met het Woord en de Geest (Efeze 6:12—18, 2 Korinthe 10:3—5).

Dit alles ondersteunt de grote verandering van missie. Het Nieuwe Testament presenteert ons geen kom & zie religie maar een ga & vertel religie. “En Jezus kwam naar hen toe, sprak met hen en zei:  Mij is gegeven alle macht in hemel en op aarde. Ga dan heen, onderwijs al de volken, hen dopend in de Naam van de Vader en van de Zoon en van de Heilige Geest, hun lerend alles wat Ik u geboden heb, in acht te nemen” (Mattheüs 28:18—20).

De gevolgen hiervan zijn groot voor de manier waarop we leven en nadenken over geld en levensstijl. Eén van de grootste gevolgen is dat we “bijwoners en vreemdelingen” (1 Petrus 2:11) zijn op aarde. We gebruiken deze tegenwoordige wereld niet alsof het ons primaire thuis is. “Ons burgerschap is echter in de hemelen, waaruit wij ook de Zaligmaker verwachten, namelijk de Heere Jezus Christus” (Filippenzen 3:20).

Dit leidt tot een levensstijl die past bij oorlogstijd. Dit betekent dat we geen rijkdom verzamelen om de wereld te laten zien hoe rijk onze God ons kan maken. We werken hard en streven naar een soberheid die bij oorlogstijd past om het Evangelie te verspreiden naar de einden van de aarde. We geven het maximale aan de inspanningen van de strijd, niet aan de gemakken thuis. We voeden onze kinderen op, lettend op het omhelzen van lijden wat het kost om de missie te volbrengen.

Als een welvaartsprediker mij vraagt over beloften van welvaart voor de trouwe mensen in het Oude Testament is mijn antwoord: Lees je Nieuwe Testament zorgvuldig en kijk of je er dezelfde nadruk ziet. Die zul je daar niet vinden. En de reden hiervoor is dat alles drastisch veranderd is.

“Want wij hebben niets de wereld ingedragen, het is duidelijk dat wij ook niets daaruit kunnen wegdragen. Als wij echter voedsel en kleding hebben, zullen wij daarmee tevreden zijn” (1 Timotheüs 6:7—8). Waarom? Omdat de uitnodiging tot Christus een uitnodiging is om verdrukkingen te lijden “als een goed soldaat van Jezus Christus” (2 Timotheüs 2:3). De nadruk in het Nieuwe Testament ligt niet op rijkdommen die ons in zonde leiden, maar op opoffering om ons uit zonde te bevrijden.

Er is iets fundamenteel veranderd met de komst van Christus in de wereld. Tot die tijd richtte God Zijn verlossingswerk op Israël en werkte Hij maar af en toe onder de heidenen. Paulus zegt, “[God] heeft in de tijden die achter ons liggen al de heidenen hun eigen wegen laten gaan” (Handelingen 14:16). Hij noemde ze “de tijden van de onwetendheid.” “God dan verkondigt, met voorbijzien van de tijden van de onwetendheid, nu overal aan alle mensen dat zij zich moeten bekeren” (Handelingen 17:30).

Nu is de focus verschoven van Israël naar de volken. Jezus zei, “Daarom zeg Ik u [Israël] dat het Koninkrijk van God van u weggenomen zal worden en aan een volk gegeven dat de vruchten ervan voortbrengt [volgers van de Messias]” (Mattheüs 21:43). Er is een verharding over Israël gekomen tot de volheid van de heidenen is binnengegaan (Romeinen 11:25).

Eén van de belangrijkste verschillen tussen deze twee tijdperken is dat God zichzelf in het Oude Testament vooral verheerlijkte door Israël te zegenen zodat de volken konden zien en weten dat de Heere God is. “Dat [de HEERE] recht verschaft aan Zijn dienaar en aan Zijn volk Israël, zoals elke dag vereist, opdat alle volken van de aarde weten: de HEERE, Hij is God en niemand anders” (1 Koningen 8:59—60). Israël was nog niet uitgezonden met de “Grote Opdracht” om de volken te verzamelen. Ze werd juist verheerlijkt zodat de volken haar grootheid zouden zien en naar haar toe zouden komen. 

Toen Salomo de tempel van de Heere had gebouwd, was die spectaculair en buitengewoon weelderig overtrokken met goud.

“Het binnenste heiligdom vooraan was twintig el in zijn lengte, twintig el in zijn breedte en twintig el in zijn hoogte. Hij overtrok die met bladgoud. Ook overtrok hij het altaar van cederhout daarmee. Salomo overtrok het huis vanbinnen met bladgoud, en hij hing gouden kettingen voor het binnenste heiligdom, dat hij met goud overtrokken had. Zo overtrok hij het hele huis met goud, totdat heel het huis voltooid was. Verder overtrok hij het hele altaar dat bij het binnenste heiligdom hoorde, met goud.” (1 Koningen 6:20—22)

En voor de inrichting werd net zo overvloedig gebruik gemaakt van goud.

“Ook maakte Salomo alle voorwerpen die voor het huis van de HEERE bestemd waren: het  gouden altaar, de  gouden tafel waarop de toonbroden lagen, de kandelaars, vijf aan de rechterzijde en vijf aan de linkerzijde, vóór het binnenste heiligdom, van bladgoud, de bloesems, de lampen en de snuiters van goud, de schalen, de messen, de sprengbekkens, de kommen, de vuurschalen van bladgoud en de scharnieren van de deuren van het binnenste huis, voor het heilige der heiligen, en voor de deuren van het binnenste deel van de tempel, alles van goud.” (1 Koningen 7:48—50)

Salomo deed zeven jaar over het huis van God. Vervolgens deed hij 13 jaar over zijn eigen huis (1 Koningen 7:1). Ook dat was buitengewoon weelderig, met goud en kostbare stenen (1 Koningen 7:10).

In 1 Koningen 10 zien we het doel van deze rijkdom als de koningin van Sjeba, die de heidenvolken vertegenwoordigd, komt om de heerlijkheid van het huis van God en het huis van Salomo te zien. Toen ze het zag, “was zij buiten zichzelf” (1 Koningen 10:5). Ze zei, “Geloofd zij de HEERE, uw God, Die behagen in u heeft gehad, door u op de troon van Israël te zetten! Omdat de HEERE Israël voor eeuwig liefheeft, daarom heeft Hij u tot koning aangesteld, om recht en gerechtigheid te doen” (1 Koningen 10:9).

Met andere woorden, het patroon in het Oude Testament is een kom & zie religie. Er is een geografisch centrum voor het volk van God. Er is een fysieke tempel, een aardse koning, een politiek regime, een ethnische identiteit, een leger om Gods aardse strijd te strijden en een groep priesters om dieren te offeren voor de zonde.

Met de komst van Christus is dit allemaal veranderd. Er is geen geografisch centrum voor het Christendom (Johannes 4:20—24); Jezus heeft de tempel, de priesters en de offers vervangen (Johannes 2:19, Hebreeën 9:25—26); er is geen Christelijk politiek regime want Christus Koninkrijk is niet van deze wereld (Johannes 18:36) en we strijden geen aardse strijd met strijdwagens en paarden of bommen en kogels, maar een geestelijke met het Woord en de Geest (Efeze 6:12—18, 2 Korinthe 10:3—5).

Dit alles ondersteunt de grote verandering van missie. Het Nieuwe Testament presenteert ons geen kom & zie religie maar een ga & vertel religie. “En Jezus kwam naar hen toe, sprak met hen en zei:  Mij is gegeven alle macht in hemel en op aarde. Ga dan heen, onderwijs al de volken, hen dopend in de Naam van de Vader en van de Zoon en van de Heilige Geest, hun lerend alles wat Ik u geboden heb, in acht te nemen” (Mattheüs 28:18—20).

De gevolgen hiervan zijn groot voor de manier waarop we leven en nadenken over geld en levensstijl. Eén van de grootste gevolgen is dat we “bijwoners en vreemdelingen” (1 Petrus 2:11) zijn op aarde. We gebruiken deze tegenwoordige wereld niet alsof het ons primaire thuis is. “Ons burgerschap is echter in de hemelen, waaruit wij ook de Zaligmaker verwachten, namelijk de Heere Jezus Christus” (Filippenzen 3:20).

Dit leidt tot een levensstijl die past bij oorlogstijd. Dit betekent dat we geen rijkdom verzamelen om de wereld te laten zien hoe rijk onze God ons kan maken. We werken hard en streven naar een soberheid die bij oorlogstijd past om het Evangelie te verspreiden naar de einden van de aarde. We geven het maximale aan de inspanningen van de strijd, niet aan de gemakken thuis. We voeden onze kinderen op, lettend op het omhelzen van lijden wat het kost om de missie te volbrengen.

Als een welvaartsprediker mij vraagt over beloften van welvaart voor de trouwe mensen in het Oude Testament is mijn antwoord: Lees je Nieuwe Testament zorgvuldig en kijk of je er dezelfde nadruk ziet. Die zul je daar niet vinden. En de reden hiervoor is dat alles drastisch veranderd is.

“Want wij hebben niets de wereld ingedragen, het is duidelijk dat wij ook niets daaruit kunnen wegdragen. Als wij echter voedsel en kleding hebben, zullen wij daarmee tevreden zijn” (1 Timotheüs 6:7—8). Waarom? Omdat de uitnodiging tot Christus een uitnodiging is om verdrukkingen te lijden “als een goed soldaat van Jezus Christus” (2 Timotheüs 2:3). De nadruk in het Nieuwe Testament ligt niet op rijkdommen die ons in zonde leiden, maar op opoffering om ons uit zonde te bevrijden.