“Zo bleef de ark van de HEERE in het huis van Obed-Edom, de Gethiet, drie maanden lang, en de HEERE zegende Obed-Edom en heel zijn huis.” (2 Samuël 6:11)

De ark werd in het huis van een heiden gebracht; een Filistijn; een inwoner van Gath; een “Gethiet”; maar wel iemand die de Heere God van Israël kende.

Het was de zonde van een Israëliet die ertoe leidde dat deze hierheen werd gebracht. Uzza zondigde en werd gedood. Hij durfde er niet op te vertrouwen dat de ark voor zichzelf zou zorgen. Hij legde wantrouwende handen op de ark toen de ossen struikelden. Misschien was dit niet zijn eerste overtreding van deze soort. Hij schijnt voorbarig te zijn geweest; misschien trots,—trots op zijn ambt.

Het was Davids ongeloof dat het veroorzaakte. Hij begreep niet wat God deed; en hij was bang; bang voor God, omdat Hij heilig was, en bereid om Zijn heiligheid te handhaven. Hij begon het werk, maar brak het halverwege af, door vrees,— ongelovige vrees.

Hij vreest gevaar voor zichzelf; maar vreemd genoeg, zo vreest hij niet voor Obed-Edom. Hij was bereid dat Obed-Edom het risico zou lopen dat hijzelf niet wilde nemen. In wat een vreemde strijd van gevoelens werd dit gedaan! Er is meer ongeloof en minder geloof in David dan we zouden hebben verwacht. Hij zet de ark in Obed-Edoms huis, zodat wat voor kwaad er ook zou gebeuren op hem zou vallen. Het was niet uit liefde tot Obed-Edom, noch met het plan hem te eren, noch met de wens hem zegen te schenken. Geen van deze beweegredenen schijnt David te hebben beïnvloed; maar blinde vrees,—een wens om zichzelf te beschermen. Hij schijnt niet om deze heiden te hebben gegeven; het zou lijken alsof hij zei: Als er gevaar is, laat het dan op een heiden vallen. Hij schijnt niet zijn welzijn op het oog te hebben gehad, maar toch kwam er goed uit voort.

De ark van de God van Israël kwam tot Obed-Edom. Ze klopte aan zijn deur voor onderdak, om daar een thuis te vinden. Hij ontving haar graag. Hij liet niet na om deze vreemdeling te ontvangen; en inderdaad, hij ontving, zonder het te beseffen, een engel. Hij schijnt een man van geloof te zijn geweest, iemand die de God van Israël kende,—die Hem zelfs beter kende dan Israëls koning! Toen David, in verschrikking, niets meer met de ark te maken wilde hebben, opende Obed-Edom zijn deur en heette hij de God van Israël welkom. Werkelijk zou er gezegd kunnen worden: “Voorwaar, Ik zeg u: Ik heb zelfs in Israël zo’n groot geloof niet gevonden.” (Mattheüs 8:10)

Op deze onverwachte manier kwam de zegen dit heidenhuis binnen; ja, God Zelf kwam binnen, en met Hem alle zegen. Het was slechts een tijdelijk verblijf van de ark, een verblijf van drie maanden; maar God Zelf had Zijn woonplaats opgeslagen, en Hij zou niet vertrekken. Ongetwijfeld kwamen alle soorten zegen binnen, tijdelijk en geestelijk; en deze gingen niet weg. Wat een winst was dit voor Obed-edom en wat voor verlies voor David! Door Davids val kwam redding tot deze heiden! God was niet onrechtvaardig om zijn werk van geloof te vergeten. Werkelijk had hij zijn beloning. Het was een rijke beloning. David was een verliezer, maar Obed-edom was een winnaar.

Jeruzalem was een verliezer, maar Gibea was een winnaar! Zo wonderlijk zijn Gods wegen en werken! Dit kunnen we eruit leren.

1. Hoe God gebrek aan eerbied straft.

Het was een gebrek aan eerbied in Uzza waardoor hij zijn hand uitstrekte. God had ervoor gezorgd dat de Levieten de ark zouden dragen. Hij stond niet toe dat deze instelling veranderd zou worden. Hij staat het niet toe kwaad te doen opdat er goed uit voort zou komen. Hij staat niet toe dat we zelf rechters zijn van wat goed is, wanneer Hij Zelf heeft gesproken. Wees voorzichtig met een gebrek aan eerbied in de dingen van God; gebrek aan eerbied in de gemeente; in het aanraken van heilige voorwerpen; gebrek aan eerbied wat Zijn naam betreft, of Zijn boek, of de dag van God. Wee de respectlozen! Zij zijn Uzza’s, en zullen het ten slotte weten, hoewel zij lang gespaard worden.

2. Hoe Gods volk Zijn handelen verkeerd uitlegt.

David deed dat. Hij deinsde terug voor de ark; hij vreesde haar; hij deinsde terug voor God; hij vreesde Hem; hij ging terug naar Jeruzalem zonder datgene waarvoor hij speciaal was uitgegaan; dit alles door het verkeerd uitleggen van dit oordeel over Uzza en zijn gebrek aan eerbied. God sloeg Uzza niet om David af te stoten of om hem te verschrikken; Hij wilde hem slechts waarschuwen,— Hij wilde ongepaste vertrouwelijkheid tegenhouden. David veronderstelde te snel en ongelovig dat dit betekende dat God boos op hem was,—dat God een harde Meester was, die graag voordeel haalde uit elke misstap of struikeling. Zo deed David de Heere onrecht.

3. Hoeveel zij verliezen door deze verkeerde uitleg.

Terwijl zij beweren Uzza’s roekeloosheid te schuwen, vallen zij in Davids ongeloof; en zoals David verliezen zij de eer en de zegen die de hunne hadden kunnen zijn. Op deze manier verliezen honderden de zegeningen van het Evangelie. Zij leggen God en Zijn handelen verkeerd uit; zij vluchten bij Hem weg, zij twijfelen aan Hem, zij wantrouwen Hem; en zo gaat de vrede verloren, gemeenschap gaat verloren, God Zelf wordt buiten de ziel gehouden.

4. Hoeveel zij winnen die God eenvoudig ontvangen.

Terwijl David de verliezer was, was Obed-Edom de winnaar. Hij was niet bang voor God. De ark kwam aan zijn deur en wilde naar binnen, en hij ontving haar graag. En met de ark kwam God binnen, en met God alle zegen. Alles bloeide nu in zijn huis nu God was binnengekomen. Zie hoe God het ongeloof en de mislukkingen van zijn volk kan overheersen.

1. Pas ervoor op om van God weg te vluchten, of God buiten te sluiten. Hij komt tot jou en klopt; of je nu Jood of heiden bent. Wees niet bang. Het is een Vriend, geen vijand.

2. Laat God binnen. Zowel in je hart als in je huis. Laat God in je wonen en in je huis. Verwelkom Hem. Laat niet na om Hem te ontvangen. Hij komt in liefde. Toorn is er niet in Hem. Hij zoekt een ingang voor Zichzelf, en onderdak voor Zijn ark onder de mensenkinderen. Laat Hem niet voorbij je deur gaan. Ga Hem tegemoet, en verwelkom Hem. Hij zal je zegenen.

“Zo bleef de ark van de HEERE in het huis van Obed-Edom, de Gethiet, drie maanden lang, en de HEERE zegende Obed-Edom en heel zijn huis.” (2 Samuël 6:11)

De ark werd in het huis van een heiden gebracht; een Filistijn; een inwoner van Gath; een “Gethiet”; maar wel iemand die de Heere God van Israël kende.

Het was de zonde van een Israëliet die ertoe leidde dat deze hierheen werd gebracht. Uzza zondigde en werd gedood. Hij durfde er niet op te vertrouwen dat de ark voor zichzelf zou zorgen. Hij legde wantrouwende handen op de ark toen de ossen struikelden. Misschien was dit niet zijn eerste overtreding van deze soort. Hij schijnt voorbarig te zijn geweest; misschien trots,—trots op zijn ambt.

Het was Davids ongeloof dat het veroorzaakte. Hij begreep niet wat God deed; en hij was bang; bang voor God, omdat Hij heilig was, en bereid om Zijn heiligheid te handhaven. Hij begon het werk, maar brak het halverwege af, door vrees,— ongelovige vrees.

Hij vreest gevaar voor zichzelf; maar vreemd genoeg, zo vreest hij niet voor Obed-Edom. Hij was bereid dat Obed-Edom het risico zou lopen dat hijzelf niet wilde nemen. In wat een vreemde strijd van gevoelens werd dit gedaan! Er is meer ongeloof en minder geloof in David dan we zouden hebben verwacht. Hij zet de ark in Obed-Edoms huis, zodat wat voor kwaad er ook zou gebeuren op hem zou vallen. Het was niet uit liefde tot Obed-Edom, noch met het plan hem te eren, noch met de wens hem zegen te schenken. Geen van deze beweegredenen schijnt David te hebben beïnvloed; maar blinde vrees,—een wens om zichzelf te beschermen. Hij schijnt niet om deze heiden te hebben gegeven; het zou lijken alsof hij zei: Als er gevaar is, laat het dan op een heiden vallen. Hij schijnt niet zijn welzijn op het oog te hebben gehad, maar toch kwam er goed uit voort.

De ark van de God van Israël kwam tot Obed-Edom. Ze klopte aan zijn deur voor onderdak, om daar een thuis te vinden. Hij ontving haar graag. Hij liet niet na om deze vreemdeling te ontvangen; en inderdaad, hij ontving, zonder het te beseffen, een engel. Hij schijnt een man van geloof te zijn geweest, iemand die de God van Israël kende,—die Hem zelfs beter kende dan Israëls koning! Toen David, in verschrikking, niets meer met de ark te maken wilde hebben, opende Obed-Edom zijn deur en heette hij de God van Israël welkom. Werkelijk zou er gezegd kunnen worden: “Voorwaar, Ik zeg u: Ik heb zelfs in Israël zo’n groot geloof niet gevonden.” (Mattheüs 8:10)

Op deze onverwachte manier kwam de zegen dit heidenhuis binnen; ja, God Zelf kwam binnen, en met Hem alle zegen. Het was slechts een tijdelijk verblijf van de ark, een verblijf van drie maanden; maar God Zelf had Zijn woonplaats opgeslagen, en Hij zou niet vertrekken. Ongetwijfeld kwamen alle soorten zegen binnen, tijdelijk en geestelijk; en deze gingen niet weg. Wat een winst was dit voor Obed-edom en wat voor verlies voor David! Door Davids val kwam redding tot deze heiden! God was niet onrechtvaardig om zijn werk van geloof te vergeten. Werkelijk had hij zijn beloning. Het was een rijke beloning. David was een verliezer, maar Obed-edom was een winnaar.

Jeruzalem was een verliezer, maar Gibea was een winnaar! Zo wonderlijk zijn Gods wegen en werken! Dit kunnen we eruit leren.

1. Hoe God gebrek aan eerbied straft.

Het was een gebrek aan eerbied in Uzza waardoor hij zijn hand uitstrekte. God had ervoor gezorgd dat de Levieten de ark zouden dragen. Hij stond niet toe dat deze instelling veranderd zou worden. Hij staat het niet toe kwaad te doen opdat er goed uit voort zou komen. Hij staat niet toe dat we zelf rechters zijn van wat goed is, wanneer Hij Zelf heeft gesproken. Wees voorzichtig met een gebrek aan eerbied in de dingen van God; gebrek aan eerbied in de gemeente; in het aanraken van heilige voorwerpen; gebrek aan eerbied wat Zijn naam betreft, of Zijn boek, of de dag van God. Wee de respectlozen! Zij zijn Uzza’s, en zullen het ten slotte weten, hoewel zij lang gespaard worden.

2. Hoe Gods volk Zijn handelen verkeerd uitlegt.

David deed dat. Hij deinsde terug voor de ark; hij vreesde haar; hij deinsde terug voor God; hij vreesde Hem; hij ging terug naar Jeruzalem zonder datgene waarvoor hij speciaal was uitgegaan; dit alles door het verkeerd uitleggen van dit oordeel over Uzza en zijn gebrek aan eerbied. God sloeg Uzza niet om David af te stoten of om hem te verschrikken; Hij wilde hem slechts waarschuwen,— Hij wilde ongepaste vertrouwelijkheid tegenhouden. David veronderstelde te snel en ongelovig dat dit betekende dat God boos op hem was,—dat God een harde Meester was, die graag voordeel haalde uit elke misstap of struikeling. Zo deed David de Heere onrecht.

3. Hoeveel zij verliezen door deze verkeerde uitleg.

Terwijl zij beweren Uzza’s roekeloosheid te schuwen, vallen zij in Davids ongeloof; en zoals David verliezen zij de eer en de zegen die de hunne hadden kunnen zijn. Op deze manier verliezen honderden de zegeningen van het Evangelie. Zij leggen God en Zijn handelen verkeerd uit; zij vluchten bij Hem weg, zij twijfelen aan Hem, zij wantrouwen Hem; en zo gaat de vrede verloren, gemeenschap gaat verloren, God Zelf wordt buiten de ziel gehouden.

4. Hoeveel zij winnen die God eenvoudig ontvangen.

Terwijl David de verliezer was, was Obed-Edom de winnaar. Hij was niet bang voor God. De ark kwam aan zijn deur en wilde naar binnen, en hij ontving haar graag. En met de ark kwam God binnen, en met God alle zegen. Alles bloeide nu in zijn huis nu God was binnengekomen. Zie hoe God het ongeloof en de mislukkingen van zijn volk kan overheersen.

1. Pas ervoor op om van God weg te vluchten, of God buiten te sluiten. Hij komt tot jou en klopt; of je nu Jood of heiden bent. Wees niet bang. Het is een Vriend, geen vijand.

2. Laat God binnen. Zowel in je hart als in je huis. Laat God in je wonen en in je huis. Verwelkom Hem. Laat niet na om Hem te ontvangen. Hij komt in liefde. Toorn is er niet in Hem. Hij zoekt een ingang voor Zichzelf, en onderdak voor Zijn ark onder de mensenkinderen. Laat Hem niet voorbij je deur gaan. Ga Hem tegemoet, en verwelkom Hem. Hij zal je zegenen.

Horatius Bonar (1808-1889) was een prediker en dichter die verschillende boeken heeft geschreven om twijfelende zielen te leiden tot geloofszekerheid en prachtige liederen zoals “Ik hoorde Jezus’ zachte stem.” Deze reflecties zijn onderdeel van de serie “Licht en waarheid.”