Wat een gedicht, wat een schilderij was dat eerste hoofdstuk! Ongeëvenaard in pracht. Zowel het werk als de woorden die het beschrijven, zijn van God. Nu krijgen we enkele details van het werk.
1. De voltooiing
Zo werden de hemelen en de aarde voltooid, met heel hun menigte en alles wat ze bevatten. God maakt af waar Hij aan begint. Hij laat niets onvolmaakt. En Hij verheugt Zich erover om het als voltooid te benoemen. Zo ging het met de schepping, zo ging het met de tabernakel, zo ging het met de tempel en zo ging het met het grote werk aan het kruis. “Het is volbracht.” En zo zal het ook zijn aan het einde der tijden. “Het is geschied.”
2. De rust
De zevende dag was al het werk gedaan. Tot dan toe was het onafgebroken werk geweest. Nu is het rust. God rust. De schepping rust. De morgensterren beginnen hun lied, en Gods zonen hun gejuich. Wat rust betekent voor Hem die “niet moede noch mat wordt,” kunnen we niet zeggen. Het betekent meer dan alleen ophouden met werken. Gods rust moet net zo werkelijk zijn als Zijn vreugde en Zijn liefde; al kunnen we niet zeggen wat het is. Hij noemt het rust. Het moet iets in Hem zijn wat precies overeenkomt met wat rust voor ons betekent. De dag waarop Hij rust “zegent” Hij; en zegenen is bij Hem geen leeg woord.
Het moet een dag zijn die meer zegen brengt voor ons en de schepping dan de andere dagen. Er vloeit meer zegen uit op die dag. Er zitten diepere dingen in dan we denken. We zullen ooit ontdekken dat noch de aarde noch de mens het zonder deze dag van zegen had gekund. Onzichtbare zegen vloeit eruit voort, zelfs naar hen die hem ontheiligen. God heiligt hem; zet er een omheining omheen; maakt het tot een heilige zaak, zoals het altaar wanneer het met bloed besprenkeld wordt. Hij heeft dit gedaan omdat Hij rustte, en omdat Hij zal rusten. Het is de SABBAT, de rustdag. Zullen we die naam niet liefhebben?
3. De details
God herhaalt genadig; en geeft ons een glimp van het scheppingsproces. Alle planten en kruiden waren Zijn handwerk; niet het werk van toeval; de natuur of de mens. Tot dan toe was de aarde onbewerkt; en was er geen regen gevallen. Maar nu grijpt God in. Hij bedekt de aarde met een verkwikkende nevel, en Hij schept de mens. Waarschijnlijk was de toestand van de atmosfeer toen zodanig dat er nevel ontstond in plaats van regen; en het kan zijn dat dit zo bleef tot de zondvloed. Hoe wonderlijk zijn Zijn werken; met wijsheid heeft Hij ze alle gemaakt, de voltooide en de onvoltooide!
4. De vorming van de mens.
Er wordt gezegd dat de mens “gevormd” is, “gemaakt”, en “geschapen”. Alles door God; en uit het stof. Zijn oorsprong is deels aards en deels hemels; zijn lichaam van beneden, zijn ziel van boven. God blaast de “levensadem” in hem, en hij wordt een levende ziel. Zo wordt zijn lichaam “gemaakt” of “gevormd”; maar zijn ziel wordt “geschapen”. De eerste Adam werd tot een levend wezen gemaakt, de laatste Adam tot een levendmakende geest. De eerste mens is uit de aarde, aards, de tweede mens is de Heere uit de hemel. In Hem leven wij, bewegen wij ons en zijn wij. Wij zijn Zijn nageslacht.
5. De woonplaats van de mens
God plant een hof voor de mens, in een gebied dat Hij Eden (genot) noemt. Deze hof ligt in het oostelijk deel van Eden; later Paradijs genoemd. Hij vult hem met alles wat mooi en vruchtbaar is: een boom des levens zet Hij daar; ook een boom der kennis. Vanaf de hoogten van Eden komt een rivier, die de hof bevloeit, en zich dan in vier stromen verdeeld, in vier richtingen, elk stromend door een vruchtbaar land. Zo wordt de hof dubbel bewaterd door de nevel en de rivier. Het is een geschikte woonplaats voor de mens; en een plek die God waardig is. God schaamt Zich niet hun God genoemd te worden; aangezien Hij zo’n woonplaats voor hen heeft bereid. Deze woonplaats moet de mens bewerken en bewaren. Het heeft zijn verzorging nodig; maar de verzorging is licht. Geen zweet des aanschijns; geen angstige arbeid. Gemakkelijke en aangename arbeid! Zó is de liefde van God.
6. De beproeving
De mens had recht op elke boom, behalve één! Ruime en vrije toegang tot elke boom behalve die der kennis. Hierin is liefde. Toch is hier een band die de mens aan God verbindt. De mens mag niet vrij rondlopen, zonder iets dat hem herinnert aan God, goddelijke wet, of goddelijke heerschappij. Zelfs in deze aangename hof moet Gods gezag erkend worden. U zult, en u zult niet; u mag, en u mag niet, is de formule waarin God Zijn gezag presenteert, en een toets stelt voor gehoorzame liefde. Hier is liefde op de grootst mogelijke schaal van weldadigheid; hier is gehoorzaamheid teruggebracht tot het kleinst mogelijke punt; vrijheid, zo ruim mogelijk; beperking, bijna niets; slechts één klein stukje onthouding.
7. De hulp
De mens kan het niet alleen. Het ligt niet in zijn natuur; het kan niet samengaan met zijn geluk. Hij heeft niet veel nodig om de somberheid van eenzaamheid weg te nemen; één metgezel zal volstaan. God vormt deze ene voor hem – een hulp; niet uit het stof genomen, maar uit hemzelf; niet uit zijn hoofd, alsof superieur; niet uit zijn voeten, alsof inferieur; maar uit zijn zijde; waar zijn hart ligt; zijn gelijke in één opzicht; en toch is hij het hoofd – de eerste Adam de afbeelding van de tweede, uit wiens doorboorde zijde, toen Hij de slaap des doods sliep, zijn Eva, de kerk, werd voortgebracht; het nageslacht van Zijn hart, het voorwerp van Zijn liefde – volkomen één.
8. De zuiverheid
Naakt, toch niet beschaamd. Dit is heiligheid; de volmaaktheid van onschuld. Geen vrees; geen blos; niets te verbergen. Ze kunnen elkaar aankijken zonder schaamte. Ze kunnen opzien naar God zonder vrees. Want zonde is er niet. Het is zonde die een kwaad geweten geeft. Het is zonde die het gezicht doet blozen. Bewuste schuld; hoe doet dit iemand het hoofd buigen!
Laten we leren:
1. Dat het kwade niet van God komt. God schept niets zondigs. Zonde komt van het schepsel, niet van de Schepper; van beneden, niet van boven.
2. Dat Gods werken in verband met de aarde en de mens werken van liefde zijn. Hij maakte de wereld en haar volheid zo voortreffelijk omdat Hij de mens liefhad. God is liefde.
3. Dat God heiligheid liefheeft. Hij maakte de mens heilig omdat Hij heilig is, en Hij heeft lief wat heilig is. Hij houdt ervan om heiligheid te zien in de wereld die Hij gemaakt heeft; en Hij zal het weer zien wanneer alle dingen nieuw worden gemaakt.
Wat een gedicht, wat een schilderij was dat eerste hoofdstuk! Ongeëvenaard in pracht. Zowel het werk als de woorden die het beschrijven, zijn van God. Nu krijgen we enkele details van het werk.
1. De voltooiing
Zo werden de hemelen en de aarde voltooid, met heel hun menigte en alles wat ze bevatten. God maakt af waar Hij aan begint. Hij laat niets onvolmaakt. En Hij verheugt Zich erover om het als voltooid te benoemen. Zo ging het met de schepping, zo ging het met de tabernakel, zo ging het met de tempel en zo ging het met het grote werk aan het kruis. “Het is volbracht.” En zo zal het ook zijn aan het einde der tijden. “Het is geschied.”
2. De rust
De zevende dag was al het werk gedaan. Tot dan toe was het onafgebroken werk geweest. Nu is het rust. God rust. De schepping rust. De morgensterren beginnen hun lied, en Gods zonen hun gejuich. Wat rust betekent voor Hem die “niet moede noch mat wordt,” kunnen we niet zeggen. Het betekent meer dan alleen ophouden met werken. Gods rust moet net zo werkelijk zijn als Zijn vreugde en Zijn liefde; al kunnen we niet zeggen wat het is. Hij noemt het rust. Het moet iets in Hem zijn wat precies overeenkomt met wat rust voor ons betekent. De dag waarop Hij rust “zegent” Hij; en zegenen is bij Hem geen leeg woord.
Het moet een dag zijn die meer zegen brengt voor ons en de schepping dan de andere dagen. Er vloeit meer zegen uit op die dag. Er zitten diepere dingen in dan we denken. We zullen ooit ontdekken dat noch de aarde noch de mens het zonder deze dag van zegen had gekund. Onzichtbare zegen vloeit eruit voort, zelfs naar hen die hem ontheiligen. God heiligt hem; zet er een omheining omheen; maakt het tot een heilige zaak, zoals het altaar wanneer het met bloed besprenkeld wordt. Hij heeft dit gedaan omdat Hij rustte, en omdat Hij zal rusten. Het is de SABBAT, de rustdag. Zullen we die naam niet liefhebben?
3. De details
God herhaalt genadig; en geeft ons een glimp van het scheppingsproces. Alle planten en kruiden waren Zijn handwerk; niet het werk van toeval; de natuur of de mens. Tot dan toe was de aarde onbewerkt; en was er geen regen gevallen. Maar nu grijpt God in. Hij bedekt de aarde met een verkwikkende nevel, en Hij schept de mens. Waarschijnlijk was de toestand van de atmosfeer toen zodanig dat er nevel ontstond in plaats van regen; en het kan zijn dat dit zo bleef tot de zondvloed. Hoe wonderlijk zijn Zijn werken; met wijsheid heeft Hij ze alle gemaakt, de voltooide en de onvoltooide!
4. De vorming van de mens.
Er wordt gezegd dat de mens “gevormd” is, “gemaakt”, en “geschapen”. Alles door God; en uit het stof. Zijn oorsprong is deels aards en deels hemels; zijn lichaam van beneden, zijn ziel van boven. God blaast de “levensadem” in hem, en hij wordt een levende ziel. Zo wordt zijn lichaam “gemaakt” of “gevormd”; maar zijn ziel wordt “geschapen”. De eerste Adam werd tot een levend wezen gemaakt, de laatste Adam tot een levendmakende geest. De eerste mens is uit de aarde, aards, de tweede mens is de Heere uit de hemel. In Hem leven wij, bewegen wij ons en zijn wij. Wij zijn Zijn nageslacht.
5. De woonplaats van de mens
God plant een hof voor de mens, in een gebied dat Hij Eden (genot) noemt. Deze hof ligt in het oostelijk deel van Eden; later Paradijs genoemd. Hij vult hem met alles wat mooi en vruchtbaar is: een boom des levens zet Hij daar; ook een boom der kennis. Vanaf de hoogten van Eden komt een rivier, die de hof bevloeit, en zich dan in vier stromen verdeeld, in vier richtingen, elk stromend door een vruchtbaar land. Zo wordt de hof dubbel bewaterd door de nevel en de rivier. Het is een geschikte woonplaats voor de mens; en een plek die God waardig is. God schaamt Zich niet hun God genoemd te worden; aangezien Hij zo’n woonplaats voor hen heeft bereid. Deze woonplaats moet de mens bewerken en bewaren. Het heeft zijn verzorging nodig; maar de verzorging is licht. Geen zweet des aanschijns; geen angstige arbeid. Gemakkelijke en aangename arbeid! Zó is de liefde van God.
6. De beproeving
De mens had recht op elke boom, behalve één! Ruime en vrije toegang tot elke boom behalve die der kennis. Hierin is liefde. Toch is hier een band die de mens aan God verbindt. De mens mag niet vrij rondlopen, zonder iets dat hem herinnert aan God, goddelijke wet, of goddelijke heerschappij. Zelfs in deze aangename hof moet Gods gezag erkend worden. U zult, en u zult niet; u mag, en u mag niet, is de formule waarin God Zijn gezag presenteert, en een toets stelt voor gehoorzame liefde. Hier is liefde op de grootst mogelijke schaal van weldadigheid; hier is gehoorzaamheid teruggebracht tot het kleinst mogelijke punt; vrijheid, zo ruim mogelijk; beperking, bijna niets; slechts één klein stukje onthouding.
7. De hulp
De mens kan het niet alleen. Het ligt niet in zijn natuur; het kan niet samengaan met zijn geluk. Hij heeft niet veel nodig om de somberheid van eenzaamheid weg te nemen; één metgezel zal volstaan. God vormt deze ene voor hem – een hulp; niet uit het stof genomen, maar uit hemzelf; niet uit zijn hoofd, alsof superieur; niet uit zijn voeten, alsof inferieur; maar uit zijn zijde; waar zijn hart ligt; zijn gelijke in één opzicht; en toch is hij het hoofd – de eerste Adam de afbeelding van de tweede, uit wiens doorboorde zijde, toen Hij de slaap des doods sliep, zijn Eva, de kerk, werd voortgebracht; het nageslacht van Zijn hart, het voorwerp van Zijn liefde – volkomen één.
8. De zuiverheid
Naakt, toch niet beschaamd. Dit is heiligheid; de volmaaktheid van onschuld. Geen vrees; geen blos; niets te verbergen. Ze kunnen elkaar aankijken zonder schaamte. Ze kunnen opzien naar God zonder vrees. Want zonde is er niet. Het is zonde die een kwaad geweten geeft. Het is zonde die het gezicht doet blozen. Bewuste schuld; hoe doet dit iemand het hoofd buigen!
Laten we leren:
1. Dat het kwade niet van God komt. God schept niets zondigs. Zonde komt van het schepsel, niet van de Schepper; van beneden, niet van boven.
2. Dat Gods werken in verband met de aarde en de mens werken van liefde zijn. Hij maakte de wereld en haar volheid zo voortreffelijk omdat Hij de mens liefhad. God is liefde.
3. Dat God heiligheid liefheeft. Hij maakte de mens heilig omdat Hij heilig is, en Hij heeft lief wat heilig is. Hij houdt ervan om heiligheid te zien in de wereld die Hij gemaakt heeft; en Hij zal het weer zien wanneer alle dingen nieuw worden gemaakt.
Horatius Bonar (1808-1889) was een prediker en dichter die verschillende boeken heeft geschreven om twijfelende zielen te leiden tot geloofszekerheid en prachtige liederen zoals “Ik hoorde Jezus’ zachte stem.” Deze reflecties zijn onderdeel van de serie “Licht en waarheid.”