De HEERE doodt en maakt levend, Hij doet in het graf neerdalen en Hij doet daaruit opkomen. (1 Samuel 2:6)

Lees verder Johannes 14:4—11.


De HEERE doodt en maakt levend, Hij doet in het graf neerdalen en Hij doet daaruit opkomen. (1 Samuel 2:6)

Lees verder Johannes 14:4—11.


Pas hoorde ik een bevende vrouw — ik hoop dat ze zich nu verheugd in de Heere — zeggen dat ze bang was dat ze nooit gered kon worden, en ik vertelde haar dat ik daar ook bang voor was, want ze wilde niet in Christus geloven. Ze bleef maar vragen stellen en twijfelen.

Ze zei dat ze niet wist of de Heere een goed werk in haar begonnen was. Ik zei dat ik dat ook niet wist, en dat ik daar ook niet benieuwd naar was. Ik wist wat het Evangelie zei, en dat was, “Geloof in de Heere Jezus Christus en u zult zalig worden” (Handelingen 16:31).

Maar ze zei dat het misschien Gods tijd niet was. Ik zei, “Nu is het de tijd van het welbehagen, zie, nu is het de dag van het heil!” (2 Korinthe 6:2). “Maar,” zei ze, “ik kan niet geloven.” Ik vroeg waarom ze niet kon geloven. Kon ze niet geloven wat Christus zei? Was Hij een leugenaar? Durfde ze te zeggen dat ze haar God niet geloofde? Nou, dat bedoelde ze niet direct, maar nu waren daar haar zonden. Maar, zei ik, “Het bloed van Jezus Christus, Zijn Zoon, reinigt ons van alle zonde” (1 Johannes 1:7).

Ze hoopte dat ze iets van de Heilige Geest zou voelen, en dat het op een dag recht zou zijn tussen haar en God. “Zuster,” zei ik, “Ik draag het je namens God op om daar niet op te wachten, jij moet naar Christus komen, je moet nu naar Christus komen. Maar als je stopt voordat je daar bent, als je stopt in een bepaald gevoel of een ervaring, dan zul je nooit je einddoel bereiken.”

De gelovige zondaar heeft met Jezus te maken, niet met het werk van de Heilige Geest. De Geest werkt de verlossing in de zondaar, maar nergens staat dat zondaren op de Geest moeten zien voor verlossing. “Niemand komt tot de Vader dan door Mij” (Johannes 14:6).

Pas hoorde ik een bevende vrouw — ik hoop dat ze zich nu verheugd in de Heere — zeggen dat ze bang was dat ze nooit gered kon worden, en ik vertelde haar dat ik daar ook bang voor was, want ze wilde niet in Christus geloven. Ze bleef maar vragen stellen en twijfelen.

Ze zei dat ze niet wist of de Heere een goed werk in haar begonnen was. Ik zei dat ik dat ook niet wist, en dat ik daar ook niet benieuwd naar was. Ik wist wat het Evangelie zei, en dat was, “Geloof in de Heere Jezus Christus en u zult zalig worden” (Handelingen 16:31).

Maar ze zei dat het misschien Gods tijd niet was. Ik zei, “Nu is het de tijd van het welbehagen, zie, nu is het de dag van het heil!” (2 Korinthe 6:2). “Maar,” zei ze, “ik kan niet geloven.” Ik vroeg waarom ze niet kon geloven. Kon ze niet geloven wat Christus zei? Was Hij een leugenaar? Durfde ze te zeggen dat ze haar God niet geloofde? Nou, dat bedoelde ze niet direct, maar nu waren daar haar zonden. Maar, zei ik, “Het bloed van Jezus Christus, Zijn Zoon, reinigt ons van alle zonde” (1 Johannes 1:7).

Ze hoopte dat ze iets van de Heilige Geest zou voelen, en dat het op een dag recht zou zijn tussen haar en God. “Zuster,” zei ik, “Ik draag het je namens God op om daar niet op te wachten, jij moet naar Christus komen, je moet nu naar Christus komen. Maar als je stopt voordat je daar bent, als je stopt in een bepaald gevoel of een ervaring, dan zul je nooit je einddoel bereiken.”

De gelovige zondaar heeft met Jezus te maken, niet met het werk van de Heilige Geest. De Geest werkt de verlossing in de zondaar, maar nergens staat dat zondaren op de Geest moeten zien voor verlossing. “Niemand komt tot de Vader dan door Mij” (Johannes 14:6).

Ter overdenking

Het feit dat wij onszelf niet kunnen redden, maar gered moeten worden, is geen excuus om achterover te leunen en maar op het beste te hopen. God heeft een manier gegeven om gered te worden — we moeten op de Heere Jezus te vertrouwen (Markus 16:16; Johannes 3:16–17; Romeinen 10:9; Efeze 2:8). Die stap van geloof is bevolen, niet aanbevolen (Handelingen 16:30–31).

Preek nr. 523, 26 juli 1863

Beschikbaar gesteld door Day One


Ter overdenking

Het feit dat wij onszelf niet kunnen redden, maar gered moeten worden, is geen excuus om achterover te leunen en maar op het beste te hopen. God heeft een manier gegeven om gered te worden — we moeten op de Heere Jezus te vertrouwen (Markus 16:16; Johannes 3:16–17; Romeinen 10:9; Efeze 2:8). Die stap van geloof is bevolen, niet aanbevolen (Handelingen 16:30–31).

Preek nr. 523, 26 juli 1863

Beschikbaar gesteld door Day One