De HEERE nu zei tegen Abram: Gaat u uit uw land, uit uw familiekring en uit het huis van uw vader, naar het land dat Ik u wijzen zal. 2 Ik zal u tot een groot volk maken, u zegenen en uw naam groot maken; en u zult tot een zegen zijn. 3 Ik zal zegenen wie u zegenen, en wie u vervloekt, zal Ik vervloeken; en in u zullen alle geslachten van de aardbodem gezegend worden. 4 Toen ging Abram op weg, zoals de HEERE tot hem gesproken had, en Lot ging met hem mee. Abram was vijfenzeventig jaar oud, toen hij uit Haran vertrok. (Genesis 12:1-4)
Zo begint het verhaal van Israëls roeping als volk. Net als de grote rivieren op aarde heeft het een klein begin – één persoon; een Chaldeeër uit Ur; een afgodendienaar uit Mesopotamië; zonder aanbeveling of verdienste; een prachtig voorbeeld van Gods verkiezende genade en goddelijke soevereiniteit, en van de kracht van de Heilige Geest.
Voor zover bekend had God zich sinds de tijd van Noach niet persoonlijk bemoeid met de mensheid. De enige vorm van ingrijpen was bij Babel. Nu komt Hij tevoorschijn uit Zijn stilte en duisternis. Hij spreekt; ja, Hij verschijnt; Hij, als de God van de heerlijkheid (Handelingen 7:2). De shekinah verschijnt opnieuw, en daaruit spreekt God tot Abram. Het veelvuldige gebruik van de woorden “de HEERE verscheen aan Abram”, samen met Stefanus’ verwijzing naar de heerlijkheid, wijst op deze vorm van openbaring.
1. Het bevel
Het is soeverein en gezaghebbend; het is duidelijk en compromisloos. Het bevel wacht niet op onze wil of keuze; het laat geen ruimte voor aarzeling van onze kant. “Ga uit” zijn de woorden van de HEERE tot Abram. Ze verwijzen naar één enkele handeling waarover geen misverstand kan bestaan. Om elk misverstand te voorkomen worden de drie dingen die hij moet verlaten specifiek genoemd: land, familie en vaderhuis. Het uitgaan moet volledig en beslissend zijn. Het moet ook onmiddellijk gebeuren; geen wachten, dralen of voorbereiden; ga nu meteen. Dit bevel is des te dwingender omdat de bestemming niet wordt genoemd. Daar hoefde hij zich geen zorgen over te maken. Het vertrekpunt was heel duidelijk, maar de bestemming niet. Die zou later wel duidelijk worden. Hij moest handelen op het kale bevel van de HEERE. Hij moest zich, als met een blinddoek voor, in Gods handen geven. Het enige wat Abram mocht weten over zijn route of bestemming was dit: “Het is het land dat Ik u wijzen zal.” Zo volledig was hij ingesloten en aangewezen op gehoorzaamheid.
2. De belofte
Die komt net zo direct van God als het bevel, zodat hij aan het één niet meer kan twijfelen dan aan het ander. Het gaat volledig over de toekomst – veel ervan over een verre toekomst. Toch is het een zeer duidelijke en gezegende belofte, waarvan de vervulling rust op Gods waarachtigheid en onveranderlijkheid. “God, die niet liegen kan”, die “geen berouw heeft” – dit is de God van zowel het bevel als de belofte. Hij geeft beide; laten we beide aanvaarden zonder ze van elkaar te scheiden. In deze belofte komt God opvallend naar voren als degene die alles doet: “Ik zal wijzen”, “Ik zal maken”, “Ik zal zegenen.”
Alles komt van de HEERE en van niemand anders: (1.) Een land – hoewel onbekend; (2.) nakomelingen; (3.) zegen; (4.) eer; (5.) bron van zegen; (6.) aanleiding tot zegen of vloek; (7.) de zegening van de hele aarde door hem. Geweldige beloften! Glorieuze zegeningen! Ze omvatten alles wat Abram nodig had voor de eeuwigheid én voor dit leven. Dit geeft een visioen van de Messias en Zijn heerlijkheid, en van de hele aarde onder Hem; want Abram zal “erfgenaam van de wereld” zijn (Romeinen 4:11).
3. De gehoorzaamheid
“Toen hij geroepen werd, [is hij] gehoorzaam geweest om weg te gaan” zegt de apostel (Hebreeën 11:8). God riep, hij volgde. Hij redeneerde niet, treuzelde niet, aarzelde niet, hij keek niet om. Hij vertrok meteen. Hij wist niet waar hij heen ging; kende geen stap van de weg of iets van het land. Hij had geen aardse raadgever of gids. Alleen de God van de heerlijkheid – de HEERE in Zijn shekinah – ging voor hem uit, zoals in de wolkkolom. Alles aan deze gehoorzaamheid was bovennatuurlijk en goddelijk. De HEERE verbrak zijn aardse banden; stelde hem in staat te zegevieren over aardse genegenheden; maakte zijn gezicht als een rots tegen alle tegenstand en Hij nam hem bij de hand en leidde hem uit.
Hier zien we gehoorzaamheid in zijn eenvoudigste, zuiverste vorm – gelovende, vertrouwende gehoorzaamheid. “God heeft gesproken,” dat is zijn antwoord op alle suggesties van buiten of van binnen. “God heeft gesproken,” dat bemoedigt en verblijdt hem. Hij kon de stem niet verkeerd begrijpen – noch de betekenis, noch waar die vandaan kwam. Dat was genoeg voor hem. We hoeven niet specifiek te vragen of dit zijn bekering was. Waarschijnlijk wel. Het was de dag van Gods kracht voor hem. Het was wat Christus’ woorden waren voor de zonen van Zebedeüs, of voor Zacheüs. God sprak, en de Heilige Geest bracht de boodschap naar de innerlijke mens. Hij werd bekeerd van stomme afgoden om de levende God te dienen; hij werd erfgenaam van de gerechtigheid die uit het geloof is; hij werd voorvader van de Messias, maar ook een beloning voor de kracht van de Messias
Er zijn enkele treffende teksten in latere Schriftgedeelten die veel licht en betekenis ontlenen aan deze gebeurtenis. Het zijn de volgende:
(1.) Psalm 45:11: “Luister, dochter, en zie, en neig uw oor: vergeet uw volk en het huis van uw vader.” Zo spreekt God tot Zijn uitverkorenen, de bruid van Christus. Zo spreekt Hij luid tot een onoplettende wereld. “Hoor, en uw ziel zal leven.” O, luister nu – keer de wereld de rug toe, richt je gezicht naar Jezus!
(2.) Mattheüs 16:24: “Als iemand achter Mij aan wil komen, moet hij zichzelf verloochenen, zijn kruis opnemen en Mij volgen.” Christus’ bevel is net zo duidelijk als dat aan Abram. “Kom achter Mij aan” – kom direct. Kom nu! Verloochenen jezelf en kom! Verloochenen jezelf en neem je kruis op! Wat er ook in de weg staat, kom!
(3.) 2 Korinthe 6:17: “Ga daarom uit hun midden weg en zonder u af, zegt de Heere.” Hier lijken de woorden opmerkelijk veel op die tot Abram. Het bevel is dus: ga uit, zonder je af, raak het onreine niet aan; en ook hier komt de belofte overeen: “Ik zal u aannemen, en Ik zal u tot een Vader zijn, en u zult Mij tot zonen en dochters zijn, zegt de Heere, de Almachtige. God spreekt tot ons en zegt: “Ga uit.”
(4.) Openbaring 18:4: “Ga uit haar weg, Mijn volk.” In één opzicht lijkt dit het meest op Abrams roeping, want het is een roeping uit Babylon. Het past goed bij deze laatste dagen. Ga uit Babylon! Ga uit elke valse kerk, elke stad van afgoden, elke schuilplaats van leugens! Ga uit! Zeg niet: ik blijf wel, maar aanbid de ware God in mijn hart! Nee. Ga uit! Dit is Gods bevel!
De HEERE nu zei tegen Abram: Gaat u uit uw land, uit uw familiekring en uit het huis van uw vader, naar het land dat Ik u wijzen zal. 2 Ik zal u tot een groot volk maken, u zegenen en uw naam groot maken; en u zult tot een zegen zijn. 3 Ik zal zegenen wie u zegenen, en wie u vervloekt, zal Ik vervloeken; en in u zullen alle geslachten van de aardbodem gezegend worden. 4 Toen ging Abram op weg, zoals de HEERE tot hem gesproken had, en Lot ging met hem mee. Abram was vijfenzeventig jaar oud, toen hij uit Haran vertrok. (Genesis 12:1-4)
Zo begint het verhaal van Israëls roeping als volk. Net als de grote rivieren op aarde heeft het een klein begin – één persoon; een Chaldeeër uit Ur; een afgodendienaar uit Mesopotamië; zonder aanbeveling of verdienste; een prachtig voorbeeld van Gods verkiezende genade en goddelijke soevereiniteit, en van de kracht van de Heilige Geest.
Voor zover bekend had God zich sinds de tijd van Noach niet persoonlijk bemoeid met de mensheid. De enige vorm van ingrijpen was bij Babel. Nu komt Hij tevoorschijn uit Zijn stilte en duisternis. Hij spreekt; ja, Hij verschijnt; Hij, als de God van de heerlijkheid (Handelingen 7:2). De shekinah verschijnt opnieuw, en daaruit spreekt God tot Abram. Het veelvuldige gebruik van de woorden “de HEERE verscheen aan Abram”, samen met Stefanus’ verwijzing naar de heerlijkheid, wijst op deze vorm van openbaring.
1. Het bevel
Het is soeverein en gezaghebbend; het is duidelijk en compromisloos. Het bevel wacht niet op onze wil of keuze; het laat geen ruimte voor aarzeling van onze kant. “Ga uit” zijn de woorden van de HEERE tot Abram. Ze verwijzen naar één enkele handeling waarover geen misverstand kan bestaan. Om elk misverstand te voorkomen worden de drie dingen die hij moet verlaten specifiek genoemd: land, familie en vaderhuis. Het uitgaan moet volledig en beslissend zijn. Het moet ook onmiddellijk gebeuren; geen wachten, dralen of voorbereiden; ga nu meteen. Dit bevel is des te dwingender omdat de bestemming niet wordt genoemd. Daar hoefde hij zich geen zorgen over te maken. Het vertrekpunt was heel duidelijk, maar de bestemming niet. Die zou later wel duidelijk worden. Hij moest handelen op het kale bevel van de HEERE. Hij moest zich, als met een blinddoek voor, in Gods handen geven. Het enige wat Abram mocht weten over zijn route of bestemming was dit: “Het is het land dat Ik u wijzen zal.” Zo volledig was hij ingesloten en aangewezen op gehoorzaamheid.
2. De belofte
Die komt net zo direct van God als het bevel, zodat hij aan het één niet meer kan twijfelen dan aan het ander. Het gaat volledig over de toekomst – veel ervan over een verre toekomst. Toch is het een zeer duidelijke en gezegende belofte, waarvan de vervulling rust op Gods waarachtigheid en onveranderlijkheid. “God, die niet liegen kan”, die “geen berouw heeft” – dit is de God van zowel het bevel als de belofte. Hij geeft beide; laten we beide aanvaarden zonder ze van elkaar te scheiden. In deze belofte komt God opvallend naar voren als degene die alles doet: “Ik zal wijzen”, “Ik zal maken”, “Ik zal zegenen.”
Alles komt van de HEERE en van niemand anders: (1.) Een land – hoewel onbekend; (2.) nakomelingen; (3.) zegen; (4.) eer; (5.) bron van zegen; (6.) aanleiding tot zegen of vloek; (7.) de zegening van de hele aarde door hem. Geweldige beloften! Glorieuze zegeningen! Ze omvatten alles wat Abram nodig had voor de eeuwigheid én voor dit leven. Dit geeft een visioen van de Messias en Zijn heerlijkheid, en van de hele aarde onder Hem; want Abram zal “erfgenaam van de wereld” zijn (Romeinen 4:11).
3. De gehoorzaamheid
“Toen hij geroepen werd, [is hij] gehoorzaam geweest om weg te gaan” zegt de apostel (Hebreeën 11:8). God riep, hij volgde. Hij redeneerde niet, treuzelde niet, aarzelde niet, hij keek niet om. Hij vertrok meteen. Hij wist niet waar hij heen ging; kende geen stap van de weg of iets van het land. Hij had geen aardse raadgever of gids. Alleen de God van de heerlijkheid – de HEERE in Zijn shekinah – ging voor hem uit, zoals in de wolkkolom. Alles aan deze gehoorzaamheid was bovennatuurlijk en goddelijk. De HEERE verbrak zijn aardse banden; stelde hem in staat te zegevieren over aardse genegenheden; maakte zijn gezicht als een rots tegen alle tegenstand en Hij nam hem bij de hand en leidde hem uit.
Hier zien we gehoorzaamheid in zijn eenvoudigste, zuiverste vorm – gelovende, vertrouwende gehoorzaamheid. “God heeft gesproken,” dat is zijn antwoord op alle suggesties van buiten of van binnen. “God heeft gesproken,” dat bemoedigt en verblijdt hem. Hij kon de stem niet verkeerd begrijpen – noch de betekenis, noch waar die vandaan kwam. Dat was genoeg voor hem. We hoeven niet specifiek te vragen of dit zijn bekering was. Waarschijnlijk wel. Het was de dag van Gods kracht voor hem. Het was wat Christus’ woorden waren voor de zonen van Zebedeüs, of voor Zacheüs. God sprak, en de Heilige Geest bracht de boodschap naar de innerlijke mens. Hij werd bekeerd van stomme afgoden om de levende God te dienen; hij werd erfgenaam van de gerechtigheid die uit het geloof is; hij werd voorvader van de Messias, maar ook een beloning voor de kracht van de Messias
Er zijn enkele treffende teksten in latere Schriftgedeelten die veel licht en betekenis ontlenen aan deze gebeurtenis. Het zijn de volgende:
(1.) Psalm 45:11: “Luister, dochter, en zie, en neig uw oor: vergeet uw volk en het huis van uw vader.” Zo spreekt God tot Zijn uitverkorenen, de bruid van Christus. Zo spreekt Hij luid tot een onoplettende wereld. “Hoor, en uw ziel zal leven.” O, luister nu – keer de wereld de rug toe, richt je gezicht naar Jezus!
(2.) Mattheüs 16:24: “Als iemand achter Mij aan wil komen, moet hij zichzelf verloochenen, zijn kruis opnemen en Mij volgen.” Christus’ bevel is net zo duidelijk als dat aan Abram. “Kom achter Mij aan” – kom direct. Kom nu! Verloochenen jezelf en kom! Verloochenen jezelf en neem je kruis op! Wat er ook in de weg staat, kom!
(3.) 2 Korinthe 6:17: “Ga daarom uit hun midden weg en zonder u af, zegt de Heere.” Hier lijken de woorden opmerkelijk veel op die tot Abram. Het bevel is dus: ga uit, zonder je af, raak het onreine niet aan; en ook hier komt de belofte overeen: “Ik zal u aannemen, en Ik zal u tot een Vader zijn, en u zult Mij tot zonen en dochters zijn, zegt de Heere, de Almachtige. God spreekt tot ons en zegt: “Ga uit.”
(4.) Openbaring 18:4: “Ga uit haar weg, Mijn volk.” In één opzicht lijkt dit het meest op Abrams roeping, want het is een roeping uit Babylon. Het past goed bij deze laatste dagen. Ga uit Babylon! Ga uit elke valse kerk, elke stad van afgoden, elke schuilplaats van leugens! Ga uit! Zeg niet: ik blijf wel, maar aanbid de ware God in mijn hart! Nee. Ga uit! Dit is Gods bevel!
Horatius Bonar (1808-1889) was een prediker en dichter die verschillende boeken heeft geschreven om twijfelende zielen te leiden tot geloofszekerheid en prachtige liederen zoals “Ik hoorde Jezus’ zachte stem.” Deze reflecties zijn onderdeel van de serie “Licht en waarheid.”