In de tijd van de reformatie werd zichtbaar wat de ware aard van de Roomse Kerk was. Met veel geweld en op gruwelijke manieren werden de tegenstanders vervolgd en gemarteld. In die tijd leefde Pilgrim Marpeck.
Door het onderwijs van Maarten Luther keerde ook hij zich af van de Roomse Kerk en werd hij samen met zijn vrouw verbannen terwijl hij zijn drie geadopteerde kinderen achter moest laten. Om zich heen zag hij hoe broeders en zusters als lammetjes naar de slacht werden geleidt, maar ook hoe anderen zich gewelddadig verzetten.
In de boerenoorlog, waarin ook Zwingli omkwam, zag Marpeck dat niet alleen het verzet tegen valse leer zichtbaar werd, maar ook het verzet tegen de overheid die ten dienste stond van de kerk. Maar dit gewelddadige verzet bedekte de opofferende liefde en werkelijke vrede die aardse vrede overstijgt.
Dit wilde Marpeck laten zien en tot deze opofferende liefde wilde hij zijn broeders en zusters in deze brief aansporen. Jezus leerde vrijheid en vrede, maar niet de vrijheid voor het vlees. Vrijheid en vrede om alles te kunnen verliezen en het eeuwige leven te beërven.
Zoals Jezus het zelf gezegd heeft: “Want wie zijn leven zal willen behouden, die zal het verliezen; maar wie zijn leven zal verliezen omwille van Mij en om het Evangelie, die zal het behouden.” (Markus acht vers vijfendertig)
In de tijd van de reformatie werd zichtbaar wat de ware aard van de Roomse Kerk was. Met veel geweld en op gruwelijke manieren werden de tegenstanders vervolgd en gemarteld. In die tijd leefde Pilgrim Marpeck.
Door het onderwijs van Maarten Luther keerde ook hij zich af van de Roomse Kerk en werd hij samen met zijn vrouw verbannen terwijl hij zijn drie geadopteerde kinderen achter moest laten. Om zich heen zag hij hoe broeders en zusters als lammetjes naar de slacht werden geleidt, maar ook hoe anderen zich gewelddadig verzetten.
In de boerenoorlog, waarin ook Zwingli omkwam, zag Marpeck dat niet alleen het verzet tegen valse leer zichtbaar werd, maar ook het verzet tegen de overheid die ten dienste stond van de kerk. Maar dit gewelddadige verzet bedekte de opofferende liefde en werkelijke vrede die aardse vrede overstijgt.
Dit wilde Marpeck laten zien en tot deze opofferende liefde wilde hij zijn broeders en zusters in deze brief aansporen. Jezus leerde vrijheid en vrede, maar niet de vrijheid voor het vlees. Vrijheid en vrede om alles te kunnen verliezen en het eeuwige leven te beërven.
Zoals Jezus het zelf gezegd heeft: “Want wie zijn leven zal willen behouden, die zal het verliezen; maar wie zijn leven zal verliezen omwille van Mij en om het Evangelie, die zal het behouden.” (Markus acht vers vijfendertig)
Dit is een onthulling van de Babylonische hoer en van de oude en nieuwe geheimen en gruwelen van de Antichrist. Ook wordt de overwinning, vrede en heerschappij van waarachtige Christenen aan het licht gebracht, en hoe zij in gehoorzaamheid het kruis zonder opstand en verzet, met Christus in geduld en liefde dragen, tot eer van God en tot dienst van alle vromen en Godzoekenden, tot versterking en verbetering.
Geef aan de keizer wat des keizers is, en aan God wat Gods is. (Mattheüs 22 vers eenentwintig)
Meng u niet onder de opstandigen. (Spreuken 24 vers 21, Oude vertaling)
God geve genade tot ware kennis aan iedereen die van harte de waarheid zoekt in deze gevaarlijke laatste tijd, die nu verschijnt volgens het woord van de Heere (Mattheüs 24). Dit is de tijd dat er zulke verleidingen zullen komen, dat zelfs de uitverkorenen – als dat mogelijk zou zijn – niet behouden zouden worden, als die tijd niet verkort zou worden. Heere, kom en verkort spoedig de tijd omwille van Uw uitverkorenen. Uw wil geschiede spoedig.
Door waarneming en ervaring (buiten het getuigenis van de Schrift om) wordt voldoende door Gods werking en toelating geopenbaard. Dit wordt door de werken zelf uitgelegd, wat nu overal volgens het woord van de Heere geschiedt. Alle schepselen van God behoren te beven en te vrezen want de Profeten getuigen en vermelden op vele plaatsen over het ernstig oordeel van Gods verschrikkelijke dag die komen zal (Jesaja 23, Joël 2 tot 3, Zefanja 1-3).
Deze vervallen, Sodomitische, verdorven, verlaten en ergerlijke wereld merkt dit helemaal niet op, noch vreest zij. Dit vervult nu reeds het woord van de Heere. Het gaat zoals in de tijd van Lot en Noach: zij aten en dronken, huwden en werden uitgehuwelijkt (zonder vrees) totdat zij allemaal samen omkwamen (Lukas 17).
De wereld is vol en gaat gebukt onder al haar zonden. Deze zonden lagen voorheen verborgen in het mysterie van de goddeloosheid. Nu wordt zij ontmaskerd door haar eigen schande. Ze is als een verborgen hoer die lange tijd haar echtgenoot heeft bedrogen onder een vals vertoon van vroomheid. Later komt zij volkomen schaamteloos tevoorschijn en geeft ze zich over aan alle hoererij om anderen te verleiden en te bedriegen met haar duizendvoudige listigheid en kunsten. Hierdoor is de hele wereld vol dwaling en verleiding geworden en alle geslachten op aarde zijn dronken geworden van de wijn van haar hoererij (Openbaring 17:18). Er zijn weinigen die schrikken en in hun geweten worden getroffen. Hieruit ontspringt de zuivere vrees voor Gods ware kennis.
Gods machtige krachten tonen en openbaren zich nu in een kleine kudde, deels of geheel in menselijke zwakheid. De verdorven hoer rust echter niet. Zij probeert deze heerlijkheid (zoals vanaf het begin) opnieuw te bezoedelen en te bevlekken door vele verleidingen en dwalingen. Deze komen van hen die zich godvruchtig voordoen, maar volgens het woord van Johannes zijn zij niet uit ons (1 Johannes 2).
Ook loopt de hoer terzijde mee met veel valse leer en eigen verzinsels, om de vrijheid te bespieden volgens de woorden van Paulus (Galaten 2). Maar zalig zijn zij die niet door zulke hoererij bevlekt noch bezoedeld worden. Want zij zijn gekocht door het bloed van het Lam als eerstelingen (Openbaring 14). En zij zijn gered door de kracht van het Lam, want Hij is de Heer van alle heren. De geroepenen en uitverkorenen en gelovigen zijn met Hem aan wie alleen eer zij in eeuwigheid tot eeuwigheid, Amen (Openbaring 17).
De ontmaskerde Romeinse rode hoer moet tegengesproken worden. Zij heeft zich lange tijd in valse schijn getoond, alsof zij aan de hoogste bruidegom Christus was uitgehuwelijkt maar door haar hoererij heeft zij zichzelf en anderen verleid en bedrogen. Nu verstoot en verwerpt de waarachtige, rechtvaardige bruidegom en Man, Christus, haar met al haar boosaardigheid. Hij huwt zich nu aan een nieuw volk door Zijn kruis, bloed en verdrukking, zoals duidelijk te zien is want de Slang verzet zich nu met haar list en nieuwe kunst scherp en hard tegen de ware en zuivere bruid van Christus. Dit gebeurt in deze tijd, volgens de woorden van onze Bruidegom.
Onze Bruidegom heeft door Zijn kruis en dood de wereld met al haar boosheid overwonnen (Johannes 16). Ook wij overwinnen en zegevieren onder het kruis in de eenvoud van het geloof, door alles heen. De bedrieglijke adder en slang, samen met hun kinderen en volgelingen, herkennen, zien en voelen dat de ware eenvoud van het geloof al hun nieuwe listigheid en valse kunsten doorziet. Hun bedrieglijke kunsten zijn bekend volgens Ezechiël 23.
Ik heb mij voorgenomen om hun nieuwe kunstgrepen en listen te beschrijven, die nu tegen Gods kinderen worden gebruikt. Dit doe ik uit dwingende schuld, tot Gods eer en ter ondersteuning en versterking van de vromen. Ik zal deze tegenover elkaar stellen, zoals hierna volgt – de Heere geve genade.
Het verzet van de Slang en het geduld van het Lam
De Draak, de oude slang uit Openbaring 20, verborg zich lange tijd onder de valse schijn van Christus’ bruid en bedroog de hele wereld. Toen hij merkte dat zijn tijd naderde, heeft hij zich door Gods beschikking via zijn profeten gedeeltelijk geopenbaard, alsof hij berouw had over de merkbare dwaling en afvalligheid van de Christenen. Maar via zijn profeten heeft hij het grote mysterie van het kwaad verdraaid en listig veranderd, in valse heiligheid en schriftverklaring. Hierdoor wordt het menselijk gemoed misleid, alsof het de voornaamste onderdelen van de zaligheid waren – namelijk de kinderdoop en de goddelijke werken van de Paus. Hierover twisten en praten zij veel, om dit in beide gedaanten (sub utraque specie) te ontvangen. Zij hebben de hele wereld met hun twist en geschriften vervuld, waardoor Satan zijn spel des te beter kon uitvoeren. Tot op heden moet volgens Maarten Luther iedereen een goede christenen zijn die op beide wijzen, naar zijn mening, het vlees en bloed van Christus nuttigt of eten. Of het nu hoereerders of prostituees zijn, vraatzuchtigen of dronkaards, gokkers, moordenaars, verraders, tirannen, bedriegers, of wie dan ook – voor hem zijn ze allemaal deel van de goede gemeenschap van Zijn heiligheid.
Zoals Luther het lichaam van Christus in het brood en het bloed in de kelk heeft, zo veranderen zijn gelovigen en volgelingen naar de aard van Christus en krijgen ze Zijn eigenschappen. Want zoals elk voedsel dat de mens nuttigt verandert in de eigenschap van de natuur, zo zouden zij rechtmatig naar de aard en eigenschap van Christus in hun natuur veranderd moeten worden. Uit de vrucht blijkt hoe waar dit is.
Zoals Luther en zijn aanhangers voorheen het gewone volk, onder het mom van Gods woord, bewogen hebben om dit met tegenstand te behouden en er lijf en leven voor te laten, zo bewegen zij nu de vorsten, heren en steden tegen de keizer. Wee om het grote bloedvergieten dat zich reeds toont, dat God zal toelaten vanwege de valse profeten en hun aanhangers (Jeremia 6, Ezechiël 22 en 23). Moge de Heere de Zijnen hieruit leiden zonder tegenstand, in ware geduldige onderwerping aan het kruis en de schaduw van Zijn vleugels (Psalm 17 en zevenenvijftig). Want het Lam van Christus moet lijden en gedood worden tot het einde der wereld (Lukas 17, Openbaring 13). Pilatus, Herodes, Annas en Kajafas werden het daarover eens, zoals eerder over het Hoofd (Lukas 23).
Christus is onder alle gezag en heeft zich nooit tegen enig gezag verzet en verzet zich ook nu niet. Geef aan de keizer wat des keizers is, en aan God wat Gods is (Mattheüs 22). Want alle gezag heeft macht over het tijdelijke tot aan Gods straf, waarbij de wraak alleen aan God toebehoort en aan geen mens (Romeinen 12, Hebreeën 10). Zo vind ik geen door God aangesteld gezag anders dan de keizer, want ook alle keizers bezitten het keizerrijk tot op heden met macht, en zullen dit blijven bezitten tot aan de bestemde tijd waarover Daniël spreekt (Daniël 11), wanneer Gods wraak over de hele wereld zal komen (Jesaja 24). Want alle vlees heeft Zijn macht en heerschappij nodig. Christus is echter geen verdeler van aardse erfenis of rijk – of Zijn volgelingen nu recht of onrecht wordt aangedaan, zij vergelden en betalen met geduld en liefde.
Alle uiterlijke dingen, ook lichaam en leven, zijn onderworpen aan het wereldlijke gezag, maar het ware geloof in Christus kan niemand afdwingen of overheersen. Het aardse leven blijft niet, maar het eeuwige leven, dat noch God, noch enig schepsel, in hemel noch op aarde, zal wegnemen (Romeinen 8, Mattheüs 10). Amen, zulk een geloof hebben de ware christenen, daarom vragen zij niet naar het aardse leven (Hebreeën 11, Lukas 10, Kolossenzen 3), zoals nu bij velen blijkt – de Heere zij geloofd.
Samenvattend: Ik wil alle zogenoemde evangelischen en hun leraren en predikers slechts één tegenstelling voorhouden – de gekruisigde, geduldige en liefhebbende Christus. Wie Hem niet predikt en het tegenovergestelde leert, die is een antichrist. Dit geldt of het nu de oude of nieuwe paus is of de antichrist. Ook al kunnen zij even subtiel over Gods woord spreken als Christus zelf – als zij buiten de zachtmoedige en nederige Christus om prediken, Die alleen geleerd moet worden onder het kruis, in geduld en liefde – zullen zij onder Christus’ oordeel vallen. Hoe evangelisch zij ook willen zijn, zij zullen komen en zeggen: “Heere, Heere, hebben wij niet in Uw Naam geprofeteerd, en in Uw Naam demonen uitgedreven, en in Uw Naam veel krachten gedaan?” Christus zal antwoorden: “Ga weg van Mij, u die de wetteloosheid werkt!” (Mattheüs 7, Lukas 13).
Ik wilde dat zij, die de enge poort van Christus’ kruis zo schuwen en anderen bang maken, het oordeel van Christus beter lezen en begrijpen. Als er nog enig geloof bij hen zou zijn, zouden ze terecht moeten vrezen. Want waarlijk, op geen ander geslacht is dit oordeel duidelijker van toepassing dan op de nieuwe evangelische predikers en hun volgelingen. Zij spreken deels de waarheid voor Christus, maar door de enge poort willen zij niet gaan (Mattheüs 7). Anderen verhinderen zij ook (zodat zij niet binnenkomen) door vleselijke voorwendselen (Mattheüs 23). Door geschrift en onderwijs gaven zij het zwaard in handen van de gewone man. Deze zijn later volgens het woord van Judas in de opstand van Korach omgekomen. Zij hitsen nu vorsten, steden en heren op, en verschuilen zich daarachter. Zij volgen de weg van Ka-in, waardoor zij in dwaling worden gestort, volgens de aanwijzing van de Bileamitische profeten. Zij zullen met nog groter en verschrikkelijker bloedvergieten dan in de Boerenoorlog, allen tezamen in de opstand van Korach omkomen. Zij zullen niet omwille van Christus vergaan – moge de Heere de Zijnen daaruit leiden.
Van volgeling van de Paus tot discipel van het kruis
Ik moet getuigen dat ik deels door hun geschriften, onderwijs en preken tot inzicht ben gedwongen, namelijk dat ik sterk door menselijke inzettingen van het pausdom bezeten en gevangen ben geweest. Dit pausdom is niets anders dan de bezetenheid van Satan, waarvan ik spoedig door hun onderwijs en geschriften werd verlost tot de vrijheid van het vlees. Waar ik voorheen gebonden was door geweten, werd ik vrij, zodat ik ook voor het aangezicht van de Heere (naar mijn toenmalig begrip) at en dronk met zulke leraren, en bij mijzelf dacht: dit zal een goede Christus zijn. En ik zette mij vanwege deze reden fel in tegen het pausdom met alle geschriften die mij daartoe dienstig waren. Alles moest zich naar dit inzicht voegen, en het was waar dat wat de mond ingaat de mens niet verontreinigt, maar wat uit het hart komt (Mattheüs 15).
Ook wat betreft de biecht en andere pauselijke verordeningen en menselijke verzinsels (die het vlees sterk bedwongen, hoewel zonder de ware Geest van Christus), nam ik alles graag aan, ook al waren deze leringen op zichzelf niet onjuist. Maar het mysterie van Christus’ kruis en de enge poort werd toen, zoals ook nu, door de evangelische leraren weinig of geheel niet verkondigd. Daardoor zou het vlees en de gehele mens (verlost uit de Babylonische gevangenschap) weer naar het vrije Jeruzalem geleid worden. Maar nu blijft het verzwegen. Ja sterker nog, zij die hierover spreken en dit onderwijzen worden door zulke leraren vervolgd en worden zelf tot hun beulen en verraders.
Daarom zijn zij waarlijk deze boosdoeners, van wie Christus in Mattheüs 7 zegt dat men zich moet afwenden, zij die deels de waarheid en het Evangelie onderwijzen en de weg wijzen als een houten wegwijzer bij een kruispunt. Bij hen ontbreekt echter het kruis van Christus, zij verzetten zich ertegen, en zij leren anderen met hen om zich hiertegen te verzetten. Zij verschuilen zich achter vorsten, heren en steden, hoewel alleen onder het kruis het geduld geleerd moet worden, dat alle verdrukking overwint. Dit kruis is het Lam van Christus, dat de overwinning zal behouden (Openbaring 17) en niet de leeuw, beer, wolf, hond en luipaard, die met tanden naar elkaar grijnzen en elkaar proberen te verslinden.
Wee, wee de leer en het antichristelijke rijk, dat zich in alle delen toont en geopenbaard moet worden (2 Timotheüs 3). Zie echter en hoor, iedereen die ogen en oren heeft om te zien en te horen, zie wie de verleiders en oproermakers zijn: het Lam Gods of de gruwelijke beesten. Jullie, kinderen Gods, vermeng je met geen enkele partij, laat je door niemand verleiden, wens je vijanden geen kwaad toe maar doe hen goed, en dat van harte; je hebt slechts één Rechter, die is in de hemel.
De macht, die door God is ingesteld zal het zwaard volgens Gods gebod en bevel voeren (Romeinen 13). Zij staat, op lichamelijke wijze, mooi onder Gods bescherming. Maar waar hij het zwaard niet rechtmatig hanteert, het kwaad beschermt, de vroomheid vernietigd, de leugen liefheeft en de waarheid vervolgt, vermaan haar dan slechts en spoor haar aan tot bekering. Verdraag en laat aan God de wraak. Zij is Zijn dienaar. Geen ander zwaard of tegenaanval heeft Christus de zijnen bevolen te gebruiken.
Wie anders leert, is een antichrist, leugenaar en verleider (1 Johannes 4, 2 Johannes 1). Wie Christus ergens anders zoekt dan onder het kruis in geduld, zal Hem niet vinden, hoeveel houten kruisen en handen er ook langs de weg opgericht mogen zijn. Het levende kruis en de hand van Christus wijzen zelf de weg. Dat kruis en die hand staan ook zelf niet stil, en ze zijn er vanaf het begin, en ze zullen tot het einde niet stilstaan, want dit is de weg waaruit het onderwijs van de waarheid komt. Ja, het is de waarheid waaruit het leven voortkomt, het leven dat uit het geloof is. Het geloof brengt alle deugd voort, en de kennis van Christus. “Dit is het eeuwige leven, dat zij U kennen, de enige waarachtige God, en Jezus Christus, Die U gezonden hebt.” (Johannes 17:3).
De kennis en het onderwijs van Christus leert niet dat het leven van het vlees ons eigendom is, dat wij meebrengen. Het is de nieuwe geboorte uit God. Wie zijn eerste leven en alles wat hij heeft en vermag wil behouden onder de erfenis van vlees en bloed, die zal het verliezen. En wie het verliest, die zal het behouden voor het eeuwige leven (Mattheüs 16 vers 12). Het vraagt slechts om een kleine tegenstand: alleen de rug er achter zetten, zich onder het kruis van Christus plaatsen, en het onze Meester en Heere Christus getrouw nadragen (Lukas 9), met alle zachtmoedigheid, liefde en geduld (Mattheüs 11), zoals de lammetjes van God.
Dit is hoe wij ons verdedigen tegen de vijanden van Christus En zo overwinnen wij ver boven alles. Zo behouden we de overwinning voor het eeuwige, niet het aardse (Romeinen 8; 1 Johannes 5). Daarom zegt Christus: “Heb goede moed: Ik heb de wereld overwonnen.” (Johannes 16:33). Want de aardse overwinning brengt geen echte overwinning voort; er komt altijd een sterkere die hem ook weer overwint en overheerst. Daarom is dat niet Christus’ overwinning, maar de overwinning van het verwerpelijke vlees, die met het vlees zal vergaan. Want waar de waarachtige Christus met leer en leven regeert, daar eindigt elk vleselijk bewind. En waar het lichamelijke, vleselijke bewind heerst, daar eindigt Christus.
Eigenbelang en de bescherming daarvan
Christus moet wijken van dezelfde grenzen en oorden van de Gadarenen vanwege tijdelijke schade (het verlies van hun varkens, Mattheüs 8). Deze tijdelijke schade moet met geduld verdragen worden omwille van de verlossing van de twee mensen die door een legioen van de vijand bezeten waren, door duizendvoudige listigheid. Deze twee vertegenwoordigen de goddelijke en broederlijke liefde, die lange tijd door Satan verhinderd is en in ons eigenbelang gevangen heeft gezeten. Wij zien dat deze twee mannen (die grote schade hebben aangericht, en van wie tot op heden niemand in de wereld veilig is) door Christus bevrijd zijn en nu Christus volgen. Maar wanneer de Gergesenen een kleine schade lijden aan tijdelijke goederen (wat allemaal om de liefde van God en de naaste verdragen moet worden) vragen zij Christus spoedig van hen weg te gaan. Want ze hebben liever hun eigenbelang. Dit eigenbelang kwelt en verleidt ook de gehele wereld. Daardoor wordt de liefde tot God en de naaste gevangen genomen en verhinderd.
Als Christus doet wat ze willen en weggaat, krijgt de ongerechtigheid de overhand, en moet de liefde, zoals in Mattheüs 24, verkillen. Eigenbelang heerst onstuimig en beschadigt alle mensen die langs die weg gaan. En wat een grote schade richt het eigenbelang aan door zijn bezeten en onbezonnen wijze. Ja, zo verdoemt de gehele wereld zichzelf onderling. Toch verdraagt men dit liever dan de vromen die Christus liefhebben, die zulke bezetenen bevrijdt van de macht en beschadiging van de duivel. Wee de blinde Gergesenen, ja, wee de gehele wereld.
Satan zoekt hier door zijn profeten een sieraad om daardoor de wereldlijke macht met het Christendom te vermengen. Zij zeggen dat men de vromen moet beschermen, maar zij beschadigen hen juist. Wie zou een overste willen zijn als zijn onderdanen hem niet helpen zijn gezag te behouden om de vromen tegen de kwaden te beschermen? Zo zou niemand veilig zijn op de wereld. Zij willen dus dat ook vrome Christenen oversten mogen zijn, ja zelfs met meer recht dan iemand van de wereld, en zo overtuigen ze vele vrome harten dat zij zich met eden verbinden om de Overheid te helpen het zwaard te handhaven, met wapens en tegenslagen onder de schijn van Christus. Maar het is slechts eigenbelang dat dit vereist.
Dit zou ik hen wel willen toestaan, allen die menen eigendom te hebben en om bescherming van eigendom vragen, die de overheid aanroepen en klagen dat diezelfde overheid verplicht is te helpen beschermen. Die overheid moet inderdaad hun tijdelijk eigendom en dat van anderen in tijdelijke vrede bewaren, want uit het houden van eigendommen in de wereld komt de Overheid en haar onderdanen voort. Maar de gemeenten van Christus worden niet gevormd op grond van eigendommen, maar op grond van Christus, zij zijn aan Hem onderworpen, en ieder is zijn deel verschuldigd aan de overheid: de geestelijken in de geestelijke vrede, de vleselijke in vleselijke vrede. De geestelijken in Christus, door het Woord in geduld en liefde tot gehoorzaamheid aan de Vader. Zo was ook Christus als de onschuldige gehoorzaam tot in de dood. De vleselijken helpen door de macht van het zwaard om de straf en wraak voor het kwaad in stand te houden, anders zou er in het hebben van eigendom geen vrede zijn, zoals men ziet bij alle vlees.
De macht van het zwaard als Gods goedheid
Dit alles komt voort uit Gods goedheid en barmhartigheid, Hij die het weet en de mens alleen het goede toewenst en niet het kwade. En hoewel God Zijn vrede aan alle mensen heeft aangeboden, maar niet allen het hebben aangenomen, heeft de goede God ook gezag (van boven) op aarde ingesteld om de uiterlijke vrede te bewaren. Waar de ware vrede van God, die in geen enkel eigendom kan bestaan, niet wordt aanvaard, daar gaat zij geheel ten onder in tijdelijke goederen en het leven onder elkaar. Het is echter niet de schuld van de goeden, of ze nu overste of onderdaan zijn, maar van de kwaden, en God laat de macht van het zwaard toe omwille van het betere, opdat de mensen niet nog erger overkomt en zij niet geheel in het tijdelijke leven ten onder gaan.
En vanuit deze welwillendheid en liefde van God voor de mensen zijn ook de ware christenen verplicht omwille van de liefde, als kinderen van God, aan het uitwendige gezag alle gehoorzaamheid en onderdanigheid te tonen tot de lichamelijke dood: Maar geef aan God wat God toebehoort (Mattheüs tweeëntwintig). Dat wil zeggen dat ware Christenen handelen tegen alles wat Gods woord en eer aantast. Ze blijven trouw aan God, en staan de macht over het lichaam in alle geduld en liefde toe, als een heer over het vlees, maar niet over woord en geest.
Zo werd ook Petrus van harte bevolen de belasting te betalen (Mattheüs 17), want de vredige God wil slechts vrede hebben met de mensen, geestelijk en lichamelijk. Dit zijn de wapenen en ridderschap van de ware Christenen, zoals Paulus meldt in 2 Korinthe 10. Zo getrouw is de eeuwige God. Zo werd ook aan Mozes het zwaard over de zedelijke wetten toevertrouwd, opdat de vrede onder de kinderen van het kwaad bewaard zou blijven. Zo ook Jozua, David en vele anderen, die door God waren aangesteld om de kinderen van het kwaad te straffen, maar dit alles enkel om de tijdelijke vrede te bewaren, waardoor het vleselijke Israël in eenheid bijeen zou blijven. Maar Christus en de Zijnen hebben een ander ambt dan het Mozaïsche ambt, zij verlangen geen vleselijke vrede zoals toen noodzakelijk was, maar de vrede van Christus, zoals Hij zegt vrede te hebben onder elkaar: “Vrede laat Ik u, Mijn vrede geef Ik u; niet zoals de wereld die geeft, geef Ik die u. Laat uw hart niet in beroering raken en niet bevreesd worden” (Johannes 14).
Vrede die het vleselijke overstijgt
De wereld kent deze troost van Gods Geest niet, daarom weet zij niets van de vrede des harten. Deze vrede klaagt niet over enige tijdelijke vervolging, hoe wreed die ook mag zijn. Niemand heeft vóór Christus ooit zulke vrede gekend. Christus heeft ons eerst tot deze vrede verlost, en voor ons is Zijn lichamelijk heengaan nuttig, anders zouden we Zijn troost niet ontvangen hebben waardoor wij alle tijdelijke beproeving met vrede in het hart en zonder tegenspraak verdragen (Johannes 16). Dit zijn de ware christenen (en niet de aanklagers die mensen voor mensen aanklagen en verder geen troost kennen zoals de wereldse mensen). Want Christus is hun Rechter en Heer, die ook de gehele aardbol zal oordelen (Handelingen 17). Christus heeft een veel hoger ambt dan Mozes (Hebreeën 3 vers 8, 2 Korinthe 3), zodat zij nooit door de wet aangeklaagd worden, noch iemand door diezelfde wet kunnen aanklagen.
Waar Mozes volgens de wet aanklaagt of oordeelt, daar is Christus zonder nut (Galaten 5). Daarom zegt Christus tot de Joden die niet in Hem geloofden: “Denk niet dat Ik u zal aanklagen bij de Vader; die u aanklaagt, is Mozes, op wie u uw hoop gevestigd hebt” (Johannes 5:45). Want noch Christus, noch de Zijnen zijn aanklagers, noch geestelijk noch lichamelijk, maar gelovigen, liefhebbers, geduldig en zachtmoedig van hart, en tot zulke gelovigen zegt Hij: “Als u in Mijn woord blijft, bent u werkelijk Mijn discipelen, en u zult de waarheid kennen, en de waarheid zal u vrijmaken.” (Johannes 8:31-32) Deze vrijheid in Christus overstijgt alles, en alle schepselen moeten die vrijheid dienen. Deze vrijheid heerst niet maar dient alleen (1 Korinthe 9 tot 10). Want de hoogste Heer zelf, Christus, is niet gekomen om te heersen, te overheersen, te oordelen, te regeren, of om iemand voor Hem aan te klagen, noch klaagt Hij zelf iemand aan, maar Hij heeft gediend en liet zich overheersen, beschuldigen, veroordelen, verdoemen en onrecht aandoen.
Dit is onze spiegel waarin wij moeten zien of wij de gestalte van Christus hebben of niet; zo zou de twist over het gezag snel opgeheven zijn. De tegenstanders beroepen zich hier op de goddelijke mannen zoals Abraham, Jacob, Mozes, David en dergelijken en geven aan dat zij ook de Geest van God hadden en het zwaard voerden tegen de boosaardigen. Ze stellen dat wie de Geest van God heeft, ook de Geest van Christus heeft. Hier vermomt Satan zich zonder enig onderscheid hardnekkig om zijn heerlijkheid en eigendom te behouden. Dat deze goddelijke mannen het zwaard gebruikten, moest in die tijd zo zijn, zoals eerder aangetoond, volgens de ordening van de getrouwe God. Hij herkende de eigenschap van het gevallen vlees en wist dat er buiten de lichamelijke vrees geen vrede zou zijn, zoals direct bleek bij Kain en Abel (Genesis 3).
De geestelijke vrede van Christus kon er nog niet zijn. Die zou Christus pas verwerven door Zijn heengaan naar het vlees, toen Hij aan alle vleselijke heerschappij een einde maakte en sprak: “Het is volbracht” (Johannes 19). Daarom regeert Hij alleen door Zijn Geest op lichamelijke wijze in de Zijnen. Hij maakt onderscheid tussen de geest van de klagende en wraakzuchtige Elia en de Geest die Hij gaf en nog steeds geeft aan de Zijnen, die daardoor opnieuw geboren waren en worden.
Toen de Zijnen (die later deze Geest van Hem zouden ontvangen en ervaren) de wraak van Elia wilden uitoefenen, vermaande Hij hen over het onderscheid tussen Zijn Geest en die van Elia. Hij zei daarover: “U beseft niet wat voor geest u hebt, want de Zoon des mensen is niet gekomen om zielen van mensen te gronde te richten, maar om ze te behouden” (Lukas 9:55-56). Zo kunnen de Zijnen ook niemand verderven. Maar de straffende en wraakzuchtige Elia had toch ook de Geest van God? (2 Koningen 1) Als de profetische opvatting (dat Geest van God en de Geest van Christus dezelfde is in de werking en het verschil in de ambten, van de wet en het ambt van Christus), dan zou Christus onrecht hebben gedaan, doordat Hij de discipelen de wraak niet toestond, toen zij zich op Elia beriepen.
Het zwaard ter bescherming van de naaste
Verder siert de zelfzucht zich met naastenliefde en zegt: “Zou ik mijn naaste niet te hulp komen, als zijn leven bedreigd wordt en ik het kan voorkomen? Dit is immers ieders plicht – God heeft geboden dat we onze naaste in nood niet in de steek mogen laten. Want wat ik zelf graag heb, dat moet ik volgens Mattheüs 7 ook een ander doen?” Zulke lichamelijke hulp wilde Petrus de Heere Christus bieden. Maar hoor wat Christus deed: degene die Petrus uit lichamelijke liefde voor Christus verwondde en sloeg, maakte de Heere ook lichamelijk weer gezond (Lukas 22). Zo stellig wilde de Heere geen hulp of liefde waardoor anderen beschadigd of gehaat kunnen worden, en dat wil Hij nog steeds niet. Ja, Hij wil zelfs dat wij onze grootste vijanden alleen maar liefhebben en niet haten (Lukas 6), ook al beledigen zij ons gezamenlijk en persoonlijk.
Er is één lichaam onder het hoofd Christus, en als één lid lijdt, dan moet het andere mee lijden (1 Korinthe 12). Het is het lichaam van geduld en liefde, en niemand mag gekwetst worden omwille van de liefde voor een ander. Anders breekt men de liefde tegenover onze vijanden en mist men de weg van Christus. Dan wordt het slechts een vleselijk verbond, zoals de hele wereld elkaar helpt: “Help jij mij, dan help ik jou.” Maar ik en de waarachtige Christenen zullen niet ophouden of tekortschieten om iemand in nood te helpen, of het nu vrienden of vijanden zijn. Dit zullen we doen zolang dit kan gebeuren zonder iemand te bena-delen, omwille van de ware liefde voor Christus hun meester. Volgens Zijn woord, dat Hij tot in de dood voor Zijn vijanden heeft betuigd, zullen ook Zijn volgelingen dit ook voor hun vijanden tot in de dood betuigen.
Dit is ware, volledige liefde in Christus, die niemand kwetst, vriend noch vijand. Een dergelijk geestelijk verbond heeft Christus met de Zijnen, door een vrijwillige geest. Deze geest heeft Christus voor de Zijnen (die in Hem geloven) van de Vader heeft verkregen. Hij heeft die verkregen door zulke gehoorzaamheid van de geest – zonder de kracht van vlees noch bloed, noch werelds gezag, noch dwang van oversten, noch van onderdanen. Enkel door Christus’ eigen kracht. Zoals in Mattheüs 26, waar het vlees zwak was maar de geest gewillig en gehoorzaam. En waar werelds gezag zich nog met het rijk van Christus vermengt, is Christus tevergeefs en voor niets gestorven in gehoorzaamheid aan de Vader.
Deze gehoorzaamheid, die alleen geduld en liefde kent, heeft Hij aan het kruis en in verdrukking tegenover vrienden en vijanden geleerd en betuigd, zonder enige andere heerschappij of macht noch overheid. Hoe vastberaden de tegenpartij zich ook met geschriften verdedigt wanneer het voor eigen bezit en nut gebruikt wordt, want “wie onder u groot wil worden, die moet uw dienaar zijn” (Mattheüs 20 vers 26), het zal slechts leiden tot aardse heerlijkheid.
Onderwerping tegenover overheersing
De tegenstanders van Christus en de Zijnen worden ervan beschuldigd dat zij de keizer willen weerstaan, de belasting willen verbieden, ongehoorzaam willen zijn, geen gezag willen erkennen, zelf heer willen zijn, en zich koning der Joden noemen, en dergelijke. Hoor welke listen Satan en zijn volgelingen hier gebruiken: waarvan zij vol zijn en wat zij uit overmatige boosheid begaan, daarvan beschuldigen zij Christus en de Zijnen.
Een vraag, en laat iemand uit de wereldse mensen en alle vermeende christenen, nieuwe en oude (die het wereldlijk zwaard onder de schijn van Christus willen behouden) naar voren treden: Zijn zij het niet die met hun aanhang twisten en ernaar verlangen om wereldlijk te heersen. God geve dat niet ieder voor zichzelf wenst te heersen, opdat niemand op wereldlijke wijze over hem heerst, omwille van zijn eigen belang.
Zij verlangen slechts bescherming, beschutting en veiligheid. Maar het gezag dat ook bij bescherming hoort, wil niemand verdragen, want de macht kan recht of onrecht doen volgens Gods beschikking, aan wie zij voor de straf is voorbehouden. Zo oordeelt Pilatus over het onschuldige bloed van Christus, Hij werd aan de macht van boven overgegeven (Johannes 19). En Christus verdroeg het zonder Pilatus’ bescherming te verlangen, hoewel deze daartoe was aangesteld, net zoals tot macht. Christus vroeg noch eiste dit, maar de lammetjes van God moeten onder wereldlijk gezag staan tot het einde der tijden. Daarom bevelen Petrus en Paulus om alle menselijke ordening onderdanig te zijn naar het vlees tot de dood (Romeinen 13, 1 Petrus 2). Dit hebben we hiervoor en zullen we ook hierna aantonen betreffende de gehoorzaamheid van de christenen (en hoever deze zich uitstrekt). Maar zij zullen niemand overheersen noch overweldigen, maar alle gezag verdragen in gehoorzaamheid aan God, tot eer van hun Christus.
Laten zij nu antwoorden: wie zijn gehoorzamer aan de overheid – zij die beschermd willen worden en geen gezag willen verdragen, of zij die geen bescherming verlangen en alle gezag in Gods liefde verdragen? O blinde, verdorven aard, je moet wel verstommen bij dit oordeel.
Maar deze verdorven aard handelt als voorheen: zij beroemen zich op Christus en Zijn geestelijke heerschappij, maar verlangen toch een andere heerser dan Zijn Geest. Zij komen in Christus’ gedaante en willen een koning hebben, maar dan wel een die hen slechts beschermt en over hen geen macht heeft. Ze spreken zoals de heidenen.
Luister wat Samuel in 1 Samuel 8 zegt tot de Israëlieten, toen zij een beschermer verlangden zoals de heidenen. Hij vertelde hen over de macht die een heidense koning rechtens heeft. En God zei tegen Samuel dat zij niet hem, maar God zelf hadden verworpen. En Hij staat het toe hun eigen ongeluk te begeren. Zo zegt ook Christus tot zijn discipelen in Mattheüs 20:22: “U weet niet wat u vraagt”, en Hij droeg hen op de lijdensbeker in geduld te aanvaarden.
Met zulke heerlijkheid heerst en regeert de Mensenzoon door Zijn Geest over de Zijnen. Hij zegt verder tot Zijn discipelen in Mattheüs 10:42-44: “U weet dat zij die geacht worden leiders te zijn van de volken, heerschappij over hen voeren, en dat hun groten gezag over hen uitoefenen. Maar zo zal het onder u niet zijn; maar wie onder u belangrijk wil worden, die moet uw dienaar zijn. En wie van u de eerste zal willen worden, die moet slaaf van allen zijn.” Want wie zich niet laat vermanen en terechtwijzen door de tucht en straf van de Geest door het Woord des Heren, die is geen christen (Hebreeën 12); die moet onder de wet zijn (Galaten 3).
Het zwaard van Christus
Alleen het Woord van de Heere is de rechter en het zwaard van de christenen (Efeze 6, Mattheüs 10). De ware christenen zullen geen andere rechter en zwaard gebruiken en wie dit niet gebruikt en veracht, veracht niet Christus maar de Vader die Hem gezonden heeft (Mattheüs 10). Zoals ook Samuel niet werd veracht maar God. Hier is meer dan Samuel, Mozes, de vaderen en profeten (Mattheüs 12). Zij verachten de Zoon en niet de dienaar. Als men zich zo aan dienaren heeft vergrepen, hoeveel te meer aan de Zoon? En het is zo dat vermeende christenen terecht verlangen dat God hun heersers zal geven, en wel voldoende, die het recht van de koning zullen gebruiken. Dit omdat zij volgens heidense gewoonten, naar Christus’ woorden, om heersers vragen en ook heersers zullen krijgen die hen uiteindelijk met geweld zullen overheersen en binnenvallen.
Christus heeft uit Joodse en heidense inzettingen één nieuwe inzetting gemaakt. Hij heeft volgens Efeze 2 de middenmuur afgebroken en alles samengevoegd, heidense en Joodse inzettingen. Beide inzettingen moesten de vleselijke mens beheersen en regeren, en niet de geestelijke Christus, want wie de Geest van Christus niet heeft, die is niet van Hem (Romeinen 8). Zij die van die Joodse en heidense inzettingen verlost zijn, worden onder Christus gebracht als een nieuwe geboorte van vlees en dood naar geest en leven (1 Johannes 3, 4 en 5). Het nieuwe geestelijke leven is enkel liefde en geduld. Het volgt niet langer Mozes of de heidense inzettingen na. Dit is een Christen. Want buiten Christus is er noch de wet van Joden, noch die van de heidenen, want de wet op zichzelf is niet nuttig voor het leven, ze is slechts een teugel voor het boosaardige en onverstandige vlees.
Hoe vroom het vlees zonder geest ook wil zijn, het heeft een teugel nodig, want het ene redeloze dier is vromer dan het andere, zoals men ziet bij paarden en ezels, toch moeten ze allen worden beteugeld. Deze teugel is de dode letter en menselijke ordening, niet van Christus, want de Geest van Christus (buiten de vrees voor de wet) geeft het leven. Zij die door de Geest van God worden geleid, zijn Gods kinderen, want wij hebben niet een geest van slavernij ontvangen om opnieuw te vrezen, maar wij hebben een geest van kindschap ontvangen, waardoor wij roepen: “Abba, Vader.” Zo zijn wij kinderen en erfgenamen als wij met Hem lijden – er staat niet: als wij heersen (Romeinen 8:7)
Ook Christus en de Zijnen straffen niemand door de wet, of die nu Joods of heidens is, maar alleen door het Woord van de Vader, dat Christus is. Wie Christus niet in zich heeft, leeft ook niet naar het Woord, is niets dan vlees zonder geest. Maar wie Christus in zich heeft, voor die is het Woord een zekere heerser in het hart, en heeft geen andere heer nodig. Dit vermeldt ook Paulus in zijn eerste brief aan de Kolossenzen. Zij die anders straffen dan door het Woord (dat Christus is, Johannes 1:8) zijn overheid van de duisternis en vijanden van hen die getrokken zijn in het rijk van het Woord. Dit Woord is de Zoon, het licht der wereld, zoals Johannes 1 zegt dat Hij alle mensen verlicht.
Daarom is nu voortaan de wet van de Joden en de wet van de heidenen hetzelfde (beide staan buiten Christus). In Christus is er noch Jood noch heiden, maar een levend schepsel in God (Galaten 3:6). De zogenaamde evangelische christenen wijzen het keizerlijke recht onder schijn van heiligheid af, als dek-mantel voor hun vleselijkheid en ter bescherming van hun eigendom, en ze oordelen volgens de wet van Mozes. Zo bezoedelen ze de Heere Christus met bloed. Toch zijn, buiten Christus, Joden en heidenen onder één wet. Hoe zeer zij zich ook tegen het keizerlijk recht verzetten, hun valse schijn zal hen niet baten, want Christus is het einde der wet tot gerechtigheid voor een ieder die gelooft (Romeinen 10). Daarom zegt Paulus in 1 Korinthe 6, dat “er al volledig sprake van verlies is onder u, dat u onder elkaar rechtszaken hebt” Ze zoeken voor het tijdelijke recht, en dat bij ongelovigen. “Is er dan onder u niemand die wijs is, zelfs niet één”, niemand die de ander vermaant tot geduld en liefde? Zelfs de geringste, zou tot de liefde en het geduld van Christus moeten kunnen vermanen (als we werkelijk broeders van liefde en geduld zouden zijn), en niet de ongelovigen, want de broederschap in Christus is geduld en liefde, die noch overste noch onderdaan begeert of heeft. Deze broederschap is één in Christus.
Want waar geen oversten zijn, kunnen geen onderdanen zijn, en toch zijn de ware christenen alle schepselen onderdanig omwille van God en hun Christus. Sinds Hij gekomen is die vooraf gezonden zou worden, en vóór het vlees, buiten de levende kracht van Christus en Zijn Geest, moest het door de vrees voor de wet behouden worden tot aan Christus (Galaten 3). En de scepter en heerschappij moest bij het geslacht Juda blijven, uit wie Christus naar het vlees geboren werd (Romeinen 1 vers 9, Openbaring 5, Hebreeën 7). Daarom zegt de patriarch Jakob tot zijn zoon Juda (Genesis 49) dat de scepter noch de heerser uit zijn nageslacht van zijn voeten weggenomen zal worden totdat de held komt tot wie het volk zal vallen.
Ook werd, volgens Jakobs woorden, bij de komst van Christus de scepter van het fysieke volk Gods weggenomen en onder de heidenen als zwijnenherders van het rijk geworpen. Want alle aardse rijken en rijkdom zijn voor Gods aangezicht in het rijk van Christus slechts zwijnen die de wijngaard Gods omwoelen (Psalm 80), en hun regeerders, beschermers en heersers zijn tegen het rijk van Christus. Christus regeert nu in de Zijnen, ook nu slechts als herder, want buiten Christus is er geen geloof meer, of men nu Jood is, heiden of vermeend christen (Johannes 15 vers 2, Johannes 1 vers 3, Johannes 1). Wie niet door de vreze van Christus’ woord vermaand en bestraft kan worden, is geen Christen. Ook wie op een andere wijze bestraft of vermaant, zelfs als het door Gods wet naar de letter en het uiterlijke zwaard is – zoals de vermeende christenen doen – in plaats van door de zachtmoedige en nederige woorden van Christus, wiens woord enkel geduld en liefde is, die is ook geen christen.
Want aan Christus is macht gegeven over alle vlees (Mattheüs 28), zodat deze macht van Christus door Zijn Geest (Romeinen 8) het vlees tot volkomen vreze en zuiverheid brengt. Hij die ook (Johannes 6:2, 2 Korinthe 3) het leven geeft en niet doodt, want niemand mag het zwaard van Mozes, de dienaar Gods, hanteren, dat hij zelf opgaf bij zijn afscheid en naar Christus wees, toen hij zei: “Een Profeet uit uw midden, uit uw broeders, zoals ik, zal de HEERE, uw God, voor u doen opstaan; naar Hem moet u luisteren.” (Deuteronomium 18 vers 15). Zo getuigt ook Christus zelf: “Als u Mozes geloofde, zou u Mij geloven; want hij heeft over Mij geschreven.” (Johannes 5 vers 46) En het heil komt (Johannes 3) van de Joden.
Nu Christus gekomen is, hoef ik niet meer naar Mozes te luisteren, die slechts het zwaard van de wet had, en niet de wet van de Geest, maar naar Christus door het Woord, dat is het tweesnijdende zwaard scheidt goed en kwaad (Hebreeën 4). Onder de kwaden behoort ook het zwaard van de bozen en slechte heersers, naar hun eigen boosaardige vleselijke aard, waarmee zij uit eigenbelang de uiterlijke vrede met elkaar bewaren omwille van hun eigendom, want Christus stemt niet overeen met Belial (2 Korinthe 6). Maar de vrede van Christus is anders: zij brengt voor wie haar waarlijk bezit onvrede in zichzelf met het vlees en alle eigendom, zonder anderen te beledigen, maar vrede tegenover vrienden en vijanden. Dit is de vrede van Christus, waarover Christus spreekt, niet zoals de wereld die geeft, want de wereld houdt alleen vrede omwille van haar eigenbelang; zodra haar eigenbelang schade leidt, heeft zij al onvrede.
Het antichristelijke zwaard
Bij de vroege christenen, ten tijde van de apostelen tot aan keizer Constantijn, werd geen wereldlijke macht noch zwaard onder de christenen gebruikt, noch werd dit onder hen toegestaan volgens het bevel van hun meester, maar alleen het zwaard van het woord. Wie na voldoende vermaning niet wilde luisteren, werd als een heiden en ongelovige beschouwd. Toen echter de paus als dienaar van de kerk zich destijds verbond met de Leviathan, de tijdelijke macht, onder de schijn van Christus, toen werd de Antichrist geschapen en geboren en nu geopenbaard, want het mysterie der wetteloosheid (2 Thessalonicenzen 2) lag lang verborgen. Het heeft zich een goede tijd lang, maar onder valse schijn, gemanifesteerd, totdat de boosheid van de schijnheilige geestelijkheid zich moest openbaren (zoals nu de nieuwe Antichrist). Ze hebben zich sterk bediend van de Schrift, als valse herders, van wie de schapen niet eigen zijn, die door het dak naar binnen klimmen en alleen komen om te verslinden, te roven en te omsingelen (Johannes 10). Het is de geestelijke duivel en zijn aanhang, die vanaf het begin een moordenaar is (Johannes 8), ook met geweld binnengevallen, het zwaard volledig van wereldlijke macht geroofd en gestolen. Ja, zij wurgen en doden nog erger dan enige heidense tiran ooit heeft gedaan, en dit allergruwelijkste beest, meer dan zijn andere metgezellen, wat het niet verslindt, dat vertrapt, vernietigt en verwoest het door de valse ban, zo openlijk toont zich de boosheid.
Hoewel sommigen, zoals de getrouwe Pilatus, vragen: “Is Christus een koning?” Wanneer men dan uit Christus’ mond hoort (Johannes 18) dat Zijn rijk niet van deze wereld is, en men Christus graag wil redden van de valse Joden (dat wil zeggen, van de valse belijders van God) die ook nu nog Christus overleveren, zeggen zij daarmee dat zij geen koning willen hebben wiens rijk niet van deze wereld is, maar een keizer wiens rijk van deze wereld is. Ze handelen juist, want zij zijn kinderen van de wereld en niet van God, dus moeten zij ook geregeerd worden door wereldse heersers, waarover Paulus spreekt in Efeze 6, zij die tegen Christus strijden, en niet door Christus, want Hij is een geestelijk Koning.
Toen het volk Hem tot wereldlijk koning wilde maken vanwege de tijdelijke weldaden die zij van Hem hadden ontvangen, vluchtte Hij en week van hen (Johannes 6). Men zou zich nog verder moeten distantiëren van zulke profeten, die onder geestelijke schijn de geduldige en liefhebbende Christus met wereldlijke macht willen verbinden. Zo zou er zoals voorheen een nieuwe antichrist geboren of gemaakt kunnen worden. Ik hoop echter dat de Heere dit zal voorkomen, omwille van Zichzelf, opdat de Zijnen niet tot zwijnen en zwijnenhoeders worden die Gods wijngaard verwoesten (Psalm 80 en 89) maar tot schapen en herders behouden worden, die Zijn wijngaard planten en niet kaal grazen, en dat Christus alleen onze opperherder blijft, van nu aan tot in eeuwigheid, Amen.
Geduld tot het laatste oordeel
Ten laatste, en tot besluit, aan allen die het rijk van Christus met wereldlijke macht niet vermengen en het kwade en goede niet anders onderscheiden of uitroeien dan door het Woord en de Geest van God, luister naar het oordeel en de gelijkenis van Christus volgens Mattheüs 13:
“Het Koninkrijk der hemelen is gelijk aan iemand die goed zaad zaaide in zijn akker. Maar toen de mensen sliepen, kwam zijn vijand en zaaide onkruid tussen de tarwe, en ging weg. Toen het gewas opkwam en vrucht voortbracht, kwam ook het onkruid tevoorschijn. De slaven van de heer des huizes gingen naar hem toe en zeiden: Heer, hebt u niet goed zaad in uw akker gezaaid? Waar komt dan dit onkruid vandaan? Hij zei tegen hen: Een vijandig mens heeft dat gedaan. De slaven zeiden tegen hem: Wilt u dan dat wij erheen gaan en het verzamelen? Maar hij zei: Nee, opdat u bij het verzamelen van het onkruid niet misschien tegelijk ook de tarwe zelf uittrekt. Laat ze allebei samen tot de oogst opgroeien, en in de oogsttijd zal ik tegen de maaiers zeggen: Verzamel eerst het onkruid en bind het in bossen om het te verbranden, maar breng de tarwe bijeen in mijn schuur.”
En de discipelen vroegen Hem wat de gelijkenis betekende. Luister naar Christus’ uitleg en laat de tegensprekers zelf oordelen of Christus aan de Zijnen het zwaard van wereldlijke macht overdraagt, of beveelt het onkruid uit te trekken voor het einde der wereld. Jezus antwoordde en sprak tot Zijn discipelen:
“Hij die het goede zaad zaait, is de Zoon des mensen. De akker is de wereld, het goede zaad zijn de kinderen van het Koninkrijk en het onkruid zijn de kinderen van de boze. De vijand die het gezaaid heeft, is de duivel; de oogst is de voleinding van de wereld en de maaiers zijn engelen. Zoals dan het onkruid verzameld en met vuur verbrand wordt, zo zal het ook zijn bij de voleinding van deze wereld: de Zoon des mensen zal Zijn engelen uitzenden, en zij zullen uit Zijn Koninkrijk verzamelen alle struikelblokken, en hen die de wetteloosheid doen, en zij zullen hen in de vurige oven werpen; daar zal gejammer zijn en tandengeknars. Dan zullen de rechtvaardigen stralen als de zon, in het Koninkrijk van hun Vader. Wie oren heeft om te horen, laat hij horen.”
Let nu op, tegensprekers, wat hier in deze tijd (tot verlossing van alle mensen tot aan de bepaalde tijd van het strenge oordeel, wanneer er geen tijd meer zal zijn voor boetvaardigheid) de Heere Christus als Zaligmaker, en niet als verderver Zijn dienaren beveelt als mensen die alleen het uiterlijke en tegenwoordige beoordelen, en niet het toekomstige en innerlijke, waardoor Gods genade verkort wordt en ook het koren uitgeroeid zou kunnen worden.
Christus heeft deze gelijkenis niet zonder reden gesproken, want zolang de mens in het lichaam leeft, hoe slecht hij ook mag zijn, kan hij door Christus’ genade en door het tonen van Zijn geduld en liefde tot verbetering bekeerd worden. Er zijn immers twaalf uren in een dag, zoals de Heere zelf zegt in Johannes 11, maar als hij uitgeroeid is, zal het niet meer gebeuren. Daarom beveelt ook de zachtmoedige en nederige Christus de Zijnen in Johannes 13 en Mattheüs 11 om van Hem te leren en de mens gedurende zijn hele tijd trouw te verwachten. Hij wil ook dat de Zijnen door deze gelijkenis bevolen worden om te wachten, en Hij beveelt niemand met het zwaard te oordelen of te richten, zoals bijna het hele hoofdstuk Mattheüs 5 getuigt: niemand te dwingen of te overheersen, maar zich te laten bedwingen en overweldigen, en ons onder alle geduld te leren onderwerpen.
Zij die anders handelen zijn van de wereld en niet van Christus, ongelovig en niet gelovig. Zij die met het zwaard vechten, zullen door het zwaard geoordeeld worden, Handelingen 13, Mattheüs 26. Zo moeten de ongelovigen sinds Christus (het scherpe zwaard van het Woord, dat Hij zelf is) in de wereld is gekomen, elkaar door het zwaard verderven en verslinden (Lukas 21). Want wie niet gelooft, is reeds geoordeeld (Johannes 3). Daarom zei de Heere tegen hen die Hem wilden volgen (Mattheüs 8) dat zij de doden hun doden moesten laten begraven, want er is geen vroomheid buiten Christus – al noemen kwaaddoeners en het vlees zich vroom, het blijft boosheid en onreinheid. In Christus is het Woord, het zwaard door het geloof waarmee de christenen oordelen en geoordeeld worden; geen ander zwaard is hun door Christus bevolen te gebruiken.
Ons oordeel in deze tijd
Wie niet gelooft, die moeten zij mijden en ze moeten zich van hen afzonderen, totdat men zich bekeert. Zo vaak als iemand tot geloof komt, moet men hem in geduld en liefde weer trouw aannemen. Dit is het oordeel van de ware christenen in deze tijd; geen ander oordeel wordt hun door hun Christus toegestaan en bevolen. En zulk een reinheid, waarin de Zijnen rein blijven en voor hen alle dingen rein zijn, zullen de ware christenen gebruiken in de vrijheid van de Geest. Wat tot zachtmoedigheid, geduld en nederigheid door de hoop van het geloof in de liefde dient – en buiten dit zal niets rein zijn, hoe stellig Satan zich ook verschuilt achter de uitspraak van Paulus in Titus 1:15: “Alle dingen zijn wel rein voor hen die rein zijn, maar voor hen die bezoedeld en ongelovig zijn, is niets rein”
Geloof, liefde, hoop, geduld, zachtmoedigheid, nederigheid, reinheid des harten, zedelijkheid, en alle andere deugden en kunsten zijn alleen rein door het geloof – dat de reinheid zelf is. En buiten het geloof zijn alle deugden en kunsten, hoe kostbaar ze ook mogen zijn, op zichzelf onreinheid en een gruwel voor Gods aangezicht. Zoals men dan vele vrome heidenen heeft gevonden, die grote zuiverheid, deugd en kunst bezaten, maar dit alles werd als onrein beschouwd vanwege hun ongeloof voor Gods aangezicht. En al zou men de werken van de engelen en alle apostelen, ja zelfs van Christus zelf doen, buiten het ware geloof in Christus, dan zouden ze onrein zijn. Daarom zegt Paulus dat alle deugden buitenom het geloof in Christus onrein zijn, en in het geloof is alles rein. Dit moet niet zo begrepen worden dat men daarom buitenom Christus’ opdracht kan doen wat men wil, zoals Satan zich tooit met de vrijheid van Christus. De ware christenen zullen zich de vrijheid (of ze nu slecht of vroom zijn, om te beheersen en te regeren) niet onderwerpen aan enige macht of overheid, maar zullen zich laten beheersen, regeren en overheersen in geduld en liefde tot het einde der wereld.
Laten wij slechts dienaren blijven zoals onze Meester en Christus, die niet gekomen is opdat men Hem zou dienen, noch om in de wereld op lichamelijke wijze te regeren, maar Hij heeft gediend en Zich laten regeren en overheersen. Wij hoeven ons geen zorgen te maken om de overheid, wij vinden heersers genoeg, laten wij er slechts voor zorgen dat wij christenen blijven, verdragen, en de overwinning van het Lam behouden tot eer van onze Vader en Christus, wie alleen alle heerlijkheid, macht en majesteit, lof en eer toekomt, van nu aan tot in eeuwigheid, zo zij het, Amen.
Waarom Christus geen oversten aanwees
Het verbaast mij dat Christus en de apostelen, in het bijzonder de heilige Petrus, toen hij volgens Handelingen 2 zovelen tot Christus bekeerde en zij gelovig werden, dat hij niet één overste onder hen heeft gekozen die over hen zou heersen. Maar de Geest van God was volgens deze profeten destijds blijkbaar niet wijs genoeg, daarom worden zij terecht de nieuwe evangelischen genoemd – de Heere ontfermde zich over hen.
Waarom heeft God aan de stam van Levi geen deel van het land in het beloofde land gegeven noch lichamelijke heerschappij bevolen noch toegestaan: Deuteronomium 17, Jozua 13? Hoeveel te minder aan de geestelijke en koninklijke priesters van Christus, van eeuwigheid hier naar de ordening van Melchizedek, waaronder al het vlees en diens regering teniet moet worden gedaan. Deze figuurlijke betekenis, namelijk ons priesterschap in Christus, wordt betuigd en is over ons geschreven, zoals Paulus zegt in Hebreeën 7, 8, 9 en 10 en Christus zelf in Lukas 9: “De Zoon des mensen heeft niets waarop Hij het hoofd kan neerleggen.”
Tijdens het eerste Concilie werd dit door de Heilige Geest via de apostelen bekrachtigd en aan de Antiocheners en andere gemeenten geschreven en gezonden door Judas en Silas. Zij hebben dit ook mondeling verkondigd. “Het heeft de Heilige Geest en ons goedgedacht u verder geen last op te leggen dan deze noodzakelijke dingen: dat u zich onthoudt van afgodenoffers, van bloed, van het verstikte en van hoererij. Als u zich ver van deze dingen houdt, zult u juist handelen.” (Handelingen 15:28-29)
Als deze tekst slechts letterlijk begrepen zou moeten worden, en er geen diepere betekenis in zou liggen die tot op heden verborgen is geweest, dan zou het meer een Joodse verordening zijn dan vrijheid. Maar de Geest van God spreekt door de apostelen van de toekomstige tijd die zal verschijnen, en nu geopenbaard is, dat namelijk het offer van de Paus en de Antichrist een afgodisch en gruwelijk offer is voor Gods aangezicht, erger dan alle heidense afgodenoffers. Want Paulus zegt immers in 1 Korinthe 10: als men hem niet zegt dat het een afgodenoffer is, zou hij het eten, maar als men hem zegt dat het afgodenoffer is, zou hij het niet eten. Zo is het pauselijke afgodenwerk niet alleen een afgodenoffer, maar de afgod zelf, die we nu door de Antichrist en zijn volgelingen gedwongen worden te eten. Daarom waarschuwt de Geest van God niet ten onrechte dat het een noodzakelijk punt is zich hiervoor te hoeden.
Ten tweede, aangaande het bloed en het verstikte heeft de Heilige Geest, na het verbod van de wet van Mozes, niet het bloedvergieten bedoeld zoals de Psalmist spreekt in hoofdstuk 16:4: “Ik echter giet geen plengoffers van bloed voor ze uit.” En ook de diepere betekenis is pas de laatste tijd geopenbaard, zodra de wereldlijke macht zich, zoals eerder aangetoond, in het rijk van Christus heeft vermengd. Toen is het bloedvergieten onder de zogenaamde christenen begonnen door het vergieten van mensenbloed. Hiervan verbiedt de Heilige Geest ons nu terecht, als kinderen Gods, en vermaant ons te waken voor het verstikte, waaruit al het bloedvergieten voortkomt. Dat is de zelfzucht, rijkdom en heerlijkheid van deze wereld.
Hierover spreekt ook de Heere Christus in Mattheüs 13, waar Hij zegt dat als het zaad tussen de doornen valt, het zonder vrucht vergaat en verstikt wordt. Dit verstikte Woord is geheel in bezit genomen door het anti-christelijke rijk, en bijna alle mensen eten daarvan, tegen de getrouwe waarschuwing van de Heilige Geest in. God beware de Zijnen.
Ten derde, voor hoererij, wat niet alleen de lichamelijke hoererij betreft, die een vrucht is van de geestelijke hoererij, maar ook die hoererij waarmee volgens Openbaring 17 en 18 alle koningen der aarde en alle mensen met hen gehoereerd hebben en nog steeds hoereren, zoals openbaar is. Het is noodzakelijk dat wij hiervoor als kinderen van God zorgvuldig voor hoeden en ervoor waken. Als wij dit doen, handelen wij juist, en het ga u wel door de troost van de Geest. Amen.
Dit is een onthulling van de Babylonische hoer en van de oude en nieuwe geheimen en gruwelen van de Antichrist. Ook wordt de overwinning, vrede en heerschappij van waarachtige Christenen aan het licht gebracht, en hoe zij in gehoorzaamheid het kruis zonder opstand en verzet, met Christus in geduld en liefde dragen, tot eer van God en tot dienst van alle vromen en Godzoekenden, tot versterking en verbetering.
Geef aan de keizer wat des keizers is, en aan God wat Gods is. (Mattheüs 22 vers eenentwintig)
Meng u niet onder de opstandigen. (Spreuken 24 vers 21, Oude vertaling)
God geve genade tot ware kennis aan iedereen die van harte de waarheid zoekt in deze gevaarlijke laatste tijd, die nu verschijnt volgens het woord van de Heere (Mattheüs 24). Dit is de tijd dat er zulke verleidingen zullen komen, dat zelfs de uitverkorenen – als dat mogelijk zou zijn – niet behouden zouden worden, als die tijd niet verkort zou worden. Heere, kom en verkort spoedig de tijd omwille van Uw uitverkorenen. Uw wil geschiede spoedig.
Door waarneming en ervaring (buiten het getuigenis van de Schrift om) wordt voldoende door Gods werking en toelating geopenbaard. Dit wordt door de werken zelf uitgelegd, wat nu overal volgens het woord van de Heere geschiedt. Alle schepselen van God behoren te beven en te vrezen want de Profeten getuigen en vermelden op vele plaatsen over het ernstig oordeel van Gods verschrikkelijke dag die komen zal (Jesaja 23, Joël 2 tot 3, Zefanja 1-3).
Deze vervallen, Sodomitische, verdorven, verlaten en ergerlijke wereld merkt dit helemaal niet op, noch vreest zij. Dit vervult nu reeds het woord van de Heere. Het gaat zoals in de tijd van Lot en Noach: zij aten en dronken, huwden en werden uitgehuwelijkt (zonder vrees) totdat zij allemaal samen omkwamen (Lukas 17).
De wereld is vol en gaat gebukt onder al haar zonden. Deze zonden lagen voorheen verborgen in het mysterie van de goddeloosheid. Nu wordt zij ontmaskerd door haar eigen schande. Ze is als een verborgen hoer die lange tijd haar echtgenoot heeft bedrogen onder een vals vertoon van vroomheid. Later komt zij volkomen schaamteloos tevoorschijn en geeft ze zich over aan alle hoererij om anderen te verleiden en te bedriegen met haar duizendvoudige listigheid en kunsten. Hierdoor is de hele wereld vol dwaling en verleiding geworden en alle geslachten op aarde zijn dronken geworden van de wijn van haar hoererij (Openbaring 17:18). Er zijn weinigen die schrikken en in hun geweten worden getroffen. Hieruit ontspringt de zuivere vrees voor Gods ware kennis.
Gods machtige krachten tonen en openbaren zich nu in een kleine kudde, deels of geheel in menselijke zwakheid. De verdorven hoer rust echter niet. Zij probeert deze heerlijkheid (zoals vanaf het begin) opnieuw te bezoedelen en te bevlekken door vele verleidingen en dwalingen. Deze komen van hen die zich godvruchtig voordoen, maar volgens het woord van Johannes zijn zij niet uit ons (1 Johannes 2).
Ook loopt de hoer terzijde mee met veel valse leer en eigen verzinsels, om de vrijheid te bespieden volgens de woorden van Paulus (Galaten 2). Maar zalig zijn zij die niet door zulke hoererij bevlekt noch bezoedeld worden. Want zij zijn gekocht door het bloed van het Lam als eerstelingen (Openbaring 14). En zij zijn gered door de kracht van het Lam, want Hij is de Heer van alle heren. De geroepenen en uitverkorenen en gelovigen zijn met Hem aan wie alleen eer zij in eeuwigheid tot eeuwigheid, Amen (Openbaring 17).
De ontmaskerde Romeinse rode hoer moet tegengesproken worden. Zij heeft zich lange tijd in valse schijn getoond, alsof zij aan de hoogste bruidegom Christus was uitgehuwelijkt maar door haar hoererij heeft zij zichzelf en anderen verleid en bedrogen. Nu verstoot en verwerpt de waarachtige, rechtvaardige bruidegom en Man, Christus, haar met al haar boosaardigheid. Hij huwt zich nu aan een nieuw volk door Zijn kruis, bloed en verdrukking, zoals duidelijk te zien is want de Slang verzet zich nu met haar list en nieuwe kunst scherp en hard tegen de ware en zuivere bruid van Christus. Dit gebeurt in deze tijd, volgens de woorden van onze Bruidegom.
Onze Bruidegom heeft door Zijn kruis en dood de wereld met al haar boosheid overwonnen (Johannes 16). Ook wij overwinnen en zegevieren onder het kruis in de eenvoud van het geloof, door alles heen. De bedrieglijke adder en slang, samen met hun kinderen en volgelingen, herkennen, zien en voelen dat de ware eenvoud van het geloof al hun nieuwe listigheid en valse kunsten doorziet. Hun bedrieglijke kunsten zijn bekend volgens Ezechiël 23.
Ik heb mij voorgenomen om hun nieuwe kunstgrepen en listen te beschrijven, die nu tegen Gods kinderen worden gebruikt. Dit doe ik uit dwingende schuld, tot Gods eer en ter ondersteuning en versterking van de vromen. Ik zal deze tegenover elkaar stellen, zoals hierna volgt – de Heere geve genade.
Het verzet van de Slang en het geduld van het Lam
De Draak, de oude slang uit Openbaring 20, verborg zich lange tijd onder de valse schijn van Christus’ bruid en bedroog de hele wereld. Toen hij merkte dat zijn tijd naderde, heeft hij zich door Gods beschikking via zijn profeten gedeeltelijk geopenbaard, alsof hij berouw had over de merkbare dwaling en afvalligheid van de Christenen. Maar via zijn profeten heeft hij het grote mysterie van het kwaad verdraaid en listig veranderd, in valse heiligheid en schriftverklaring. Hierdoor wordt het menselijk gemoed misleid, alsof het de voornaamste onderdelen van de zaligheid waren – namelijk de kinderdoop en de goddelijke werken van de Paus. Hierover twisten en praten zij veel, om dit in beide gedaanten (sub utraque specie) te ontvangen. Zij hebben de hele wereld met hun twist en geschriften vervuld, waardoor Satan zijn spel des te beter kon uitvoeren. Tot op heden moet volgens Maarten Luther iedereen een goede christenen zijn die op beide wijzen, naar zijn mening, het vlees en bloed van Christus nuttigt of eten. Of het nu hoereerders of prostituees zijn, vraatzuchtigen of dronkaards, gokkers, moordenaars, verraders, tirannen, bedriegers, of wie dan ook – voor hem zijn ze allemaal deel van de goede gemeenschap van Zijn heiligheid.
Zoals Luther het lichaam van Christus in het brood en het bloed in de kelk heeft, zo veranderen zijn gelovigen en volgelingen naar de aard van Christus en krijgen ze Zijn eigenschappen. Want zoals elk voedsel dat de mens nuttigt verandert in de eigenschap van de natuur, zo zouden zij rechtmatig naar de aard en eigenschap van Christus in hun natuur veranderd moeten worden. Uit de vrucht blijkt hoe waar dit is.
Zoals Luther en zijn aanhangers voorheen het gewone volk, onder het mom van Gods woord, bewogen hebben om dit met tegenstand te behouden en er lijf en leven voor te laten, zo bewegen zij nu de vorsten, heren en steden tegen de keizer. Wee om het grote bloedvergieten dat zich reeds toont, dat God zal toelaten vanwege de valse profeten en hun aanhangers (Jeremia 6, Ezechiël 22 en 23). Moge de Heere de Zijnen hieruit leiden zonder tegenstand, in ware geduldige onderwerping aan het kruis en de schaduw van Zijn vleugels (Psalm 17 en zevenenvijftig). Want het Lam van Christus moet lijden en gedood worden tot het einde der wereld (Lukas 17, Openbaring 13). Pilatus, Herodes, Annas en Kajafas werden het daarover eens, zoals eerder over het Hoofd (Lukas 23).
Christus is onder alle gezag en heeft zich nooit tegen enig gezag verzet en verzet zich ook nu niet. Geef aan de keizer wat des keizers is, en aan God wat Gods is (Mattheüs 22). Want alle gezag heeft macht over het tijdelijke tot aan Gods straf, waarbij de wraak alleen aan God toebehoort en aan geen mens (Romeinen 12, Hebreeën 10). Zo vind ik geen door God aangesteld gezag anders dan de keizer, want ook alle keizers bezitten het keizerrijk tot op heden met macht, en zullen dit blijven bezitten tot aan de bestemde tijd waarover Daniël spreekt (Daniël 11), wanneer Gods wraak over de hele wereld zal komen (Jesaja 24). Want alle vlees heeft Zijn macht en heerschappij nodig. Christus is echter geen verdeler van aardse erfenis of rijk – of Zijn volgelingen nu recht of onrecht wordt aangedaan, zij vergelden en betalen met geduld en liefde.
Alle uiterlijke dingen, ook lichaam en leven, zijn onderworpen aan het wereldlijke gezag, maar het ware geloof in Christus kan niemand afdwingen of overheersen. Het aardse leven blijft niet, maar het eeuwige leven, dat noch God, noch enig schepsel, in hemel noch op aarde, zal wegnemen (Romeinen 8, Mattheüs 10). Amen, zulk een geloof hebben de ware christenen, daarom vragen zij niet naar het aardse leven (Hebreeën 11, Lukas 10, Kolossenzen 3), zoals nu bij velen blijkt – de Heere zij geloofd.
Samenvattend: Ik wil alle zogenoemde evangelischen en hun leraren en predikers slechts één tegenstelling voorhouden – de gekruisigde, geduldige en liefhebbende Christus. Wie Hem niet predikt en het tegenovergestelde leert, die is een antichrist. Dit geldt of het nu de oude of nieuwe paus is of de antichrist. Ook al kunnen zij even subtiel over Gods woord spreken als Christus zelf – als zij buiten de zachtmoedige en nederige Christus om prediken, Die alleen geleerd moet worden onder het kruis, in geduld en liefde – zullen zij onder Christus’ oordeel vallen. Hoe evangelisch zij ook willen zijn, zij zullen komen en zeggen: “Heere, Heere, hebben wij niet in Uw Naam geprofeteerd, en in Uw Naam demonen uitgedreven, en in Uw Naam veel krachten gedaan?” Christus zal antwoorden: “Ga weg van Mij, u die de wetteloosheid werkt!” (Mattheüs 7, Lukas 13).
Ik wilde dat zij, die de enge poort van Christus’ kruis zo schuwen en anderen bang maken, het oordeel van Christus beter lezen en begrijpen. Als er nog enig geloof bij hen zou zijn, zouden ze terecht moeten vrezen. Want waarlijk, op geen ander geslacht is dit oordeel duidelijker van toepassing dan op de nieuwe evangelische predikers en hun volgelingen. Zij spreken deels de waarheid voor Christus, maar door de enge poort willen zij niet gaan (Mattheüs 7). Anderen verhinderen zij ook (zodat zij niet binnenkomen) door vleselijke voorwendselen (Mattheüs 23). Door geschrift en onderwijs gaven zij het zwaard in handen van de gewone man. Deze zijn later volgens het woord van Judas in de opstand van Korach omgekomen. Zij hitsen nu vorsten, steden en heren op, en verschuilen zich daarachter. Zij volgen de weg van Ka-in, waardoor zij in dwaling worden gestort, volgens de aanwijzing van de Bileamitische profeten. Zij zullen met nog groter en verschrikkelijker bloedvergieten dan in de Boerenoorlog, allen tezamen in de opstand van Korach omkomen. Zij zullen niet omwille van Christus vergaan – moge de Heere de Zijnen daaruit leiden.
Van volgeling van de Paus tot discipel van het kruis
Ik moet getuigen dat ik deels door hun geschriften, onderwijs en preken tot inzicht ben gedwongen, namelijk dat ik sterk door menselijke inzettingen van het pausdom bezeten en gevangen ben geweest. Dit pausdom is niets anders dan de bezetenheid van Satan, waarvan ik spoedig door hun onderwijs en geschriften werd verlost tot de vrijheid van het vlees. Waar ik voorheen gebonden was door geweten, werd ik vrij, zodat ik ook voor het aangezicht van de Heere (naar mijn toenmalig begrip) at en dronk met zulke leraren, en bij mijzelf dacht: dit zal een goede Christus zijn. En ik zette mij vanwege deze reden fel in tegen het pausdom met alle geschriften die mij daartoe dienstig waren. Alles moest zich naar dit inzicht voegen, en het was waar dat wat de mond ingaat de mens niet verontreinigt, maar wat uit het hart komt (Mattheüs 15).
Ook wat betreft de biecht en andere pauselijke verordeningen en menselijke verzinsels (die het vlees sterk bedwongen, hoewel zonder de ware Geest van Christus), nam ik alles graag aan, ook al waren deze leringen op zichzelf niet onjuist. Maar het mysterie van Christus’ kruis en de enge poort werd toen, zoals ook nu, door de evangelische leraren weinig of geheel niet verkondigd. Daardoor zou het vlees en de gehele mens (verlost uit de Babylonische gevangenschap) weer naar het vrije Jeruzalem geleid worden. Maar nu blijft het verzwegen. Ja sterker nog, zij die hierover spreken en dit onderwijzen worden door zulke leraren vervolgd en worden zelf tot hun beulen en verraders.
Daarom zijn zij waarlijk deze boosdoeners, van wie Christus in Mattheüs 7 zegt dat men zich moet afwenden, zij die deels de waarheid en het Evangelie onderwijzen en de weg wijzen als een houten wegwijzer bij een kruispunt. Bij hen ontbreekt echter het kruis van Christus, zij verzetten zich ertegen, en zij leren anderen met hen om zich hiertegen te verzetten. Zij verschuilen zich achter vorsten, heren en steden, hoewel alleen onder het kruis het geduld geleerd moet worden, dat alle verdrukking overwint. Dit kruis is het Lam van Christus, dat de overwinning zal behouden (Openbaring 17) en niet de leeuw, beer, wolf, hond en luipaard, die met tanden naar elkaar grijnzen en elkaar proberen te verslinden.
Wee, wee de leer en het antichristelijke rijk, dat zich in alle delen toont en geopenbaard moet worden (2 Timotheüs 3). Zie echter en hoor, iedereen die ogen en oren heeft om te zien en te horen, zie wie de verleiders en oproermakers zijn: het Lam Gods of de gruwelijke beesten. Jullie, kinderen Gods, vermeng je met geen enkele partij, laat je door niemand verleiden, wens je vijanden geen kwaad toe maar doe hen goed, en dat van harte; je hebt slechts één Rechter, die is in de hemel.
De macht, die door God is ingesteld zal het zwaard volgens Gods gebod en bevel voeren (Romeinen 13). Zij staat, op lichamelijke wijze, mooi onder Gods bescherming. Maar waar hij het zwaard niet rechtmatig hanteert, het kwaad beschermt, de vroomheid vernietigd, de leugen liefheeft en de waarheid vervolgt, vermaan haar dan slechts en spoor haar aan tot bekering. Verdraag en laat aan God de wraak. Zij is Zijn dienaar. Geen ander zwaard of tegenaanval heeft Christus de zijnen bevolen te gebruiken.
Wie anders leert, is een antichrist, leugenaar en verleider (1 Johannes 4, 2 Johannes 1). Wie Christus ergens anders zoekt dan onder het kruis in geduld, zal Hem niet vinden, hoeveel houten kruisen en handen er ook langs de weg opgericht mogen zijn. Het levende kruis en de hand van Christus wijzen zelf de weg. Dat kruis en die hand staan ook zelf niet stil, en ze zijn er vanaf het begin, en ze zullen tot het einde niet stilstaan, want dit is de weg waaruit het onderwijs van de waarheid komt. Ja, het is de waarheid waaruit het leven voortkomt, het leven dat uit het geloof is. Het geloof brengt alle deugd voort, en de kennis van Christus. “Dit is het eeuwige leven, dat zij U kennen, de enige waarachtige God, en Jezus Christus, Die U gezonden hebt.” (Johannes 17:3).
De kennis en het onderwijs van Christus leert niet dat het leven van het vlees ons eigendom is, dat wij meebrengen. Het is de nieuwe geboorte uit God. Wie zijn eerste leven en alles wat hij heeft en vermag wil behouden onder de erfenis van vlees en bloed, die zal het verliezen. En wie het verliest, die zal het behouden voor het eeuwige leven (Mattheüs 16 vers 12). Het vraagt slechts om een kleine tegenstand: alleen de rug er achter zetten, zich onder het kruis van Christus plaatsen, en het onze Meester en Heere Christus getrouw nadragen (Lukas 9), met alle zachtmoedigheid, liefde en geduld (Mattheüs 11), zoals de lammetjes van God.
Dit is hoe wij ons verdedigen tegen de vijanden van Christus En zo overwinnen wij ver boven alles. Zo behouden we de overwinning voor het eeuwige, niet het aardse (Romeinen 8; 1 Johannes 5). Daarom zegt Christus: “Heb goede moed: Ik heb de wereld overwonnen.” (Johannes 16:33). Want de aardse overwinning brengt geen echte overwinning voort; er komt altijd een sterkere die hem ook weer overwint en overheerst. Daarom is dat niet Christus’ overwinning, maar de overwinning van het verwerpelijke vlees, die met het vlees zal vergaan. Want waar de waarachtige Christus met leer en leven regeert, daar eindigt elk vleselijk bewind. En waar het lichamelijke, vleselijke bewind heerst, daar eindigt Christus.
Eigenbelang en de bescherming daarvan
Christus moet wijken van dezelfde grenzen en oorden van de Gadarenen vanwege tijdelijke schade (het verlies van hun varkens, Mattheüs 8). Deze tijdelijke schade moet met geduld verdragen worden omwille van de verlossing van de twee mensen die door een legioen van de vijand bezeten waren, door duizendvoudige listigheid. Deze twee vertegenwoordigen de goddelijke en broederlijke liefde, die lange tijd door Satan verhinderd is en in ons eigenbelang gevangen heeft gezeten. Wij zien dat deze twee mannen (die grote schade hebben aangericht, en van wie tot op heden niemand in de wereld veilig is) door Christus bevrijd zijn en nu Christus volgen. Maar wanneer de Gergesenen een kleine schade lijden aan tijdelijke goederen (wat allemaal om de liefde van God en de naaste verdragen moet worden) vragen zij Christus spoedig van hen weg te gaan. Want ze hebben liever hun eigenbelang. Dit eigenbelang kwelt en verleidt ook de gehele wereld. Daardoor wordt de liefde tot God en de naaste gevangen genomen en verhinderd.
Als Christus doet wat ze willen en weggaat, krijgt de ongerechtigheid de overhand, en moet de liefde, zoals in Mattheüs 24, verkillen. Eigenbelang heerst onstuimig en beschadigt alle mensen die langs die weg gaan. En wat een grote schade richt het eigenbelang aan door zijn bezeten en onbezonnen wijze. Ja, zo verdoemt de gehele wereld zichzelf onderling. Toch verdraagt men dit liever dan de vromen die Christus liefhebben, die zulke bezetenen bevrijdt van de macht en beschadiging van de duivel. Wee de blinde Gergesenen, ja, wee de gehele wereld.
Satan zoekt hier door zijn profeten een sieraad om daardoor de wereldlijke macht met het Christendom te vermengen. Zij zeggen dat men de vromen moet beschermen, maar zij beschadigen hen juist. Wie zou een overste willen zijn als zijn onderdanen hem niet helpen zijn gezag te behouden om de vromen tegen de kwaden te beschermen? Zo zou niemand veilig zijn op de wereld. Zij willen dus dat ook vrome Christenen oversten mogen zijn, ja zelfs met meer recht dan iemand van de wereld, en zo overtuigen ze vele vrome harten dat zij zich met eden verbinden om de Overheid te helpen het zwaard te handhaven, met wapens en tegenslagen onder de schijn van Christus. Maar het is slechts eigenbelang dat dit vereist.
Dit zou ik hen wel willen toestaan, allen die menen eigendom te hebben en om bescherming van eigendom vragen, die de overheid aanroepen en klagen dat diezelfde overheid verplicht is te helpen beschermen. Die overheid moet inderdaad hun tijdelijk eigendom en dat van anderen in tijdelijke vrede bewaren, want uit het houden van eigendommen in de wereld komt de Overheid en haar onderdanen voort. Maar de gemeenten van Christus worden niet gevormd op grond van eigendommen, maar op grond van Christus, zij zijn aan Hem onderworpen, en ieder is zijn deel verschuldigd aan de overheid: de geestelijken in de geestelijke vrede, de vleselijke in vleselijke vrede. De geestelijken in Christus, door het Woord in geduld en liefde tot gehoorzaamheid aan de Vader. Zo was ook Christus als de onschuldige gehoorzaam tot in de dood. De vleselijken helpen door de macht van het zwaard om de straf en wraak voor het kwaad in stand te houden, anders zou er in het hebben van eigendom geen vrede zijn, zoals men ziet bij alle vlees.
De macht van het zwaard als Gods goedheid
Dit alles komt voort uit Gods goedheid en barmhartigheid, Hij die het weet en de mens alleen het goede toewenst en niet het kwade. En hoewel God Zijn vrede aan alle mensen heeft aangeboden, maar niet allen het hebben aangenomen, heeft de goede God ook gezag (van boven) op aarde ingesteld om de uiterlijke vrede te bewaren. Waar de ware vrede van God, die in geen enkel eigendom kan bestaan, niet wordt aanvaard, daar gaat zij geheel ten onder in tijdelijke goederen en het leven onder elkaar. Het is echter niet de schuld van de goeden, of ze nu overste of onderdaan zijn, maar van de kwaden, en God laat de macht van het zwaard toe omwille van het betere, opdat de mensen niet nog erger overkomt en zij niet geheel in het tijdelijke leven ten onder gaan.
En vanuit deze welwillendheid en liefde van God voor de mensen zijn ook de ware christenen verplicht omwille van de liefde, als kinderen van God, aan het uitwendige gezag alle gehoorzaamheid en onderdanigheid te tonen tot de lichamelijke dood: Maar geef aan God wat God toebehoort (Mattheüs tweeëntwintig). Dat wil zeggen dat ware Christenen handelen tegen alles wat Gods woord en eer aantast. Ze blijven trouw aan God, en staan de macht over het lichaam in alle geduld en liefde toe, als een heer over het vlees, maar niet over woord en geest.
Zo werd ook Petrus van harte bevolen de belasting te betalen (Mattheüs 17), want de vredige God wil slechts vrede hebben met de mensen, geestelijk en lichamelijk. Dit zijn de wapenen en ridderschap van de ware Christenen, zoals Paulus meldt in 2 Korinthe 10. Zo getrouw is de eeuwige God. Zo werd ook aan Mozes het zwaard over de zedelijke wetten toevertrouwd, opdat de vrede onder de kinderen van het kwaad bewaard zou blijven. Zo ook Jozua, David en vele anderen, die door God waren aangesteld om de kinderen van het kwaad te straffen, maar dit alles enkel om de tijdelijke vrede te bewaren, waardoor het vleselijke Israël in eenheid bijeen zou blijven. Maar Christus en de Zijnen hebben een ander ambt dan het Mozaïsche ambt, zij verlangen geen vleselijke vrede zoals toen noodzakelijk was, maar de vrede van Christus, zoals Hij zegt vrede te hebben onder elkaar: “Vrede laat Ik u, Mijn vrede geef Ik u; niet zoals de wereld die geeft, geef Ik die u. Laat uw hart niet in beroering raken en niet bevreesd worden” (Johannes 14).
Vrede die het vleselijke overstijgt
De wereld kent deze troost van Gods Geest niet, daarom weet zij niets van de vrede des harten. Deze vrede klaagt niet over enige tijdelijke vervolging, hoe wreed die ook mag zijn. Niemand heeft vóór Christus ooit zulke vrede gekend. Christus heeft ons eerst tot deze vrede verlost, en voor ons is Zijn lichamelijk heengaan nuttig, anders zouden we Zijn troost niet ontvangen hebben waardoor wij alle tijdelijke beproeving met vrede in het hart en zonder tegenspraak verdragen (Johannes 16). Dit zijn de ware christenen (en niet de aanklagers die mensen voor mensen aanklagen en verder geen troost kennen zoals de wereldse mensen). Want Christus is hun Rechter en Heer, die ook de gehele aardbol zal oordelen (Handelingen 17). Christus heeft een veel hoger ambt dan Mozes (Hebreeën 3 vers 8, 2 Korinthe 3), zodat zij nooit door de wet aangeklaagd worden, noch iemand door diezelfde wet kunnen aanklagen.
Waar Mozes volgens de wet aanklaagt of oordeelt, daar is Christus zonder nut (Galaten 5). Daarom zegt Christus tot de Joden die niet in Hem geloofden: “Denk niet dat Ik u zal aanklagen bij de Vader; die u aanklaagt, is Mozes, op wie u uw hoop gevestigd hebt” (Johannes 5:45). Want noch Christus, noch de Zijnen zijn aanklagers, noch geestelijk noch lichamelijk, maar gelovigen, liefhebbers, geduldig en zachtmoedig van hart, en tot zulke gelovigen zegt Hij: “Als u in Mijn woord blijft, bent u werkelijk Mijn discipelen, en u zult de waarheid kennen, en de waarheid zal u vrijmaken.” (Johannes 8:31-32) Deze vrijheid in Christus overstijgt alles, en alle schepselen moeten die vrijheid dienen. Deze vrijheid heerst niet maar dient alleen (1 Korinthe 9 tot 10). Want de hoogste Heer zelf, Christus, is niet gekomen om te heersen, te overheersen, te oordelen, te regeren, of om iemand voor Hem aan te klagen, noch klaagt Hij zelf iemand aan, maar Hij heeft gediend en liet zich overheersen, beschuldigen, veroordelen, verdoemen en onrecht aandoen.
Dit is onze spiegel waarin wij moeten zien of wij de gestalte van Christus hebben of niet; zo zou de twist over het gezag snel opgeheven zijn. De tegenstanders beroepen zich hier op de goddelijke mannen zoals Abraham, Jacob, Mozes, David en dergelijken en geven aan dat zij ook de Geest van God hadden en het zwaard voerden tegen de boosaardigen. Ze stellen dat wie de Geest van God heeft, ook de Geest van Christus heeft. Hier vermomt Satan zich zonder enig onderscheid hardnekkig om zijn heerlijkheid en eigendom te behouden. Dat deze goddelijke mannen het zwaard gebruikten, moest in die tijd zo zijn, zoals eerder aangetoond, volgens de ordening van de getrouwe God. Hij herkende de eigenschap van het gevallen vlees en wist dat er buiten de lichamelijke vrees geen vrede zou zijn, zoals direct bleek bij Kain en Abel (Genesis 3).
De geestelijke vrede van Christus kon er nog niet zijn. Die zou Christus pas verwerven door Zijn heengaan naar het vlees, toen Hij aan alle vleselijke heerschappij een einde maakte en sprak: “Het is volbracht” (Johannes 19). Daarom regeert Hij alleen door Zijn Geest op lichamelijke wijze in de Zijnen. Hij maakt onderscheid tussen de geest van de klagende en wraakzuchtige Elia en de Geest die Hij gaf en nog steeds geeft aan de Zijnen, die daardoor opnieuw geboren waren en worden.
Toen de Zijnen (die later deze Geest van Hem zouden ontvangen en ervaren) de wraak van Elia wilden uitoefenen, vermaande Hij hen over het onderscheid tussen Zijn Geest en die van Elia. Hij zei daarover: “U beseft niet wat voor geest u hebt, want de Zoon des mensen is niet gekomen om zielen van mensen te gronde te richten, maar om ze te behouden” (Lukas 9:55-56). Zo kunnen de Zijnen ook niemand verderven. Maar de straffende en wraakzuchtige Elia had toch ook de Geest van God? (2 Koningen 1) Als de profetische opvatting (dat Geest van God en de Geest van Christus dezelfde is in de werking en het verschil in de ambten, van de wet en het ambt van Christus), dan zou Christus onrecht hebben gedaan, doordat Hij de discipelen de wraak niet toestond, toen zij zich op Elia beriepen.
Het zwaard ter bescherming van de naaste
Verder siert de zelfzucht zich met naastenliefde en zegt: “Zou ik mijn naaste niet te hulp komen, als zijn leven bedreigd wordt en ik het kan voorkomen? Dit is immers ieders plicht – God heeft geboden dat we onze naaste in nood niet in de steek mogen laten. Want wat ik zelf graag heb, dat moet ik volgens Mattheüs 7 ook een ander doen?” Zulke lichamelijke hulp wilde Petrus de Heere Christus bieden. Maar hoor wat Christus deed: degene die Petrus uit lichamelijke liefde voor Christus verwondde en sloeg, maakte de Heere ook lichamelijk weer gezond (Lukas 22). Zo stellig wilde de Heere geen hulp of liefde waardoor anderen beschadigd of gehaat kunnen worden, en dat wil Hij nog steeds niet. Ja, Hij wil zelfs dat wij onze grootste vijanden alleen maar liefhebben en niet haten (Lukas 6), ook al beledigen zij ons gezamenlijk en persoonlijk.
Er is één lichaam onder het hoofd Christus, en als één lid lijdt, dan moet het andere mee lijden (1 Korinthe 12). Het is het lichaam van geduld en liefde, en niemand mag gekwetst worden omwille van de liefde voor een ander. Anders breekt men de liefde tegenover onze vijanden en mist men de weg van Christus. Dan wordt het slechts een vleselijk verbond, zoals de hele wereld elkaar helpt: “Help jij mij, dan help ik jou.” Maar ik en de waarachtige Christenen zullen niet ophouden of tekortschieten om iemand in nood te helpen, of het nu vrienden of vijanden zijn. Dit zullen we doen zolang dit kan gebeuren zonder iemand te bena-delen, omwille van de ware liefde voor Christus hun meester. Volgens Zijn woord, dat Hij tot in de dood voor Zijn vijanden heeft betuigd, zullen ook Zijn volgelingen dit ook voor hun vijanden tot in de dood betuigen.
Dit is ware, volledige liefde in Christus, die niemand kwetst, vriend noch vijand. Een dergelijk geestelijk verbond heeft Christus met de Zijnen, door een vrijwillige geest. Deze geest heeft Christus voor de Zijnen (die in Hem geloven) van de Vader heeft verkregen. Hij heeft die verkregen door zulke gehoorzaamheid van de geest – zonder de kracht van vlees noch bloed, noch werelds gezag, noch dwang van oversten, noch van onderdanen. Enkel door Christus’ eigen kracht. Zoals in Mattheüs 26, waar het vlees zwak was maar de geest gewillig en gehoorzaam. En waar werelds gezag zich nog met het rijk van Christus vermengt, is Christus tevergeefs en voor niets gestorven in gehoorzaamheid aan de Vader.
Deze gehoorzaamheid, die alleen geduld en liefde kent, heeft Hij aan het kruis en in verdrukking tegenover vrienden en vijanden geleerd en betuigd, zonder enige andere heerschappij of macht noch overheid. Hoe vastberaden de tegenpartij zich ook met geschriften verdedigt wanneer het voor eigen bezit en nut gebruikt wordt, want “wie onder u groot wil worden, die moet uw dienaar zijn” (Mattheüs 20 vers 26), het zal slechts leiden tot aardse heerlijkheid.
Onderwerping tegenover overheersing
De tegenstanders van Christus en de Zijnen worden ervan beschuldigd dat zij de keizer willen weerstaan, de belasting willen verbieden, ongehoorzaam willen zijn, geen gezag willen erkennen, zelf heer willen zijn, en zich koning der Joden noemen, en dergelijke. Hoor welke listen Satan en zijn volgelingen hier gebruiken: waarvan zij vol zijn en wat zij uit overmatige boosheid begaan, daarvan beschuldigen zij Christus en de Zijnen.
Een vraag, en laat iemand uit de wereldse mensen en alle vermeende christenen, nieuwe en oude (die het wereldlijk zwaard onder de schijn van Christus willen behouden) naar voren treden: Zijn zij het niet die met hun aanhang twisten en ernaar verlangen om wereldlijk te heersen. God geve dat niet ieder voor zichzelf wenst te heersen, opdat niemand op wereldlijke wijze over hem heerst, omwille van zijn eigen belang.
Zij verlangen slechts bescherming, beschutting en veiligheid. Maar het gezag dat ook bij bescherming hoort, wil niemand verdragen, want de macht kan recht of onrecht doen volgens Gods beschikking, aan wie zij voor de straf is voorbehouden. Zo oordeelt Pilatus over het onschuldige bloed van Christus, Hij werd aan de macht van boven overgegeven (Johannes 19). En Christus verdroeg het zonder Pilatus’ bescherming te verlangen, hoewel deze daartoe was aangesteld, net zoals tot macht. Christus vroeg noch eiste dit, maar de lammetjes van God moeten onder wereldlijk gezag staan tot het einde der tijden. Daarom bevelen Petrus en Paulus om alle menselijke ordening onderdanig te zijn naar het vlees tot de dood (Romeinen 13, 1 Petrus 2). Dit hebben we hiervoor en zullen we ook hierna aantonen betreffende de gehoorzaamheid van de christenen (en hoever deze zich uitstrekt). Maar zij zullen niemand overheersen noch overweldigen, maar alle gezag verdragen in gehoorzaamheid aan God, tot eer van hun Christus.
Laten zij nu antwoorden: wie zijn gehoorzamer aan de overheid – zij die beschermd willen worden en geen gezag willen verdragen, of zij die geen bescherming verlangen en alle gezag in Gods liefde verdragen? O blinde, verdorven aard, je moet wel verstommen bij dit oordeel.
Maar deze verdorven aard handelt als voorheen: zij beroemen zich op Christus en Zijn geestelijke heerschappij, maar verlangen toch een andere heerser dan Zijn Geest. Zij komen in Christus’ gedaante en willen een koning hebben, maar dan wel een die hen slechts beschermt en over hen geen macht heeft. Ze spreken zoals de heidenen.
Luister wat Samuel in 1 Samuel 8 zegt tot de Israëlieten, toen zij een beschermer verlangden zoals de heidenen. Hij vertelde hen over de macht die een heidense koning rechtens heeft. En God zei tegen Samuel dat zij niet hem, maar God zelf hadden verworpen. En Hij staat het toe hun eigen ongeluk te begeren. Zo zegt ook Christus tot zijn discipelen in Mattheüs 20:22: “U weet niet wat u vraagt”, en Hij droeg hen op de lijdensbeker in geduld te aanvaarden.
Met zulke heerlijkheid heerst en regeert de Mensenzoon door Zijn Geest over de Zijnen. Hij zegt verder tot Zijn discipelen in Mattheüs 10:42-44: “U weet dat zij die geacht worden leiders te zijn van de volken, heerschappij over hen voeren, en dat hun groten gezag over hen uitoefenen. Maar zo zal het onder u niet zijn; maar wie onder u belangrijk wil worden, die moet uw dienaar zijn. En wie van u de eerste zal willen worden, die moet slaaf van allen zijn.” Want wie zich niet laat vermanen en terechtwijzen door de tucht en straf van de Geest door het Woord des Heren, die is geen christen (Hebreeën 12); die moet onder de wet zijn (Galaten 3).
Het zwaard van Christus
Alleen het Woord van de Heere is de rechter en het zwaard van de christenen (Efeze 6, Mattheüs 10). De ware christenen zullen geen andere rechter en zwaard gebruiken en wie dit niet gebruikt en veracht, veracht niet Christus maar de Vader die Hem gezonden heeft (Mattheüs 10). Zoals ook Samuel niet werd veracht maar God. Hier is meer dan Samuel, Mozes, de vaderen en profeten (Mattheüs 12). Zij verachten de Zoon en niet de dienaar. Als men zich zo aan dienaren heeft vergrepen, hoeveel te meer aan de Zoon? En het is zo dat vermeende christenen terecht verlangen dat God hun heersers zal geven, en wel voldoende, die het recht van de koning zullen gebruiken. Dit omdat zij volgens heidense gewoonten, naar Christus’ woorden, om heersers vragen en ook heersers zullen krijgen die hen uiteindelijk met geweld zullen overheersen en binnenvallen.
Christus heeft uit Joodse en heidense inzettingen één nieuwe inzetting gemaakt. Hij heeft volgens Efeze 2 de middenmuur afgebroken en alles samengevoegd, heidense en Joodse inzettingen. Beide inzettingen moesten de vleselijke mens beheersen en regeren, en niet de geestelijke Christus, want wie de Geest van Christus niet heeft, die is niet van Hem (Romeinen 8). Zij die van die Joodse en heidense inzettingen verlost zijn, worden onder Christus gebracht als een nieuwe geboorte van vlees en dood naar geest en leven (1 Johannes 3, 4 en 5). Het nieuwe geestelijke leven is enkel liefde en geduld. Het volgt niet langer Mozes of de heidense inzettingen na. Dit is een Christen. Want buiten Christus is er noch de wet van Joden, noch die van de heidenen, want de wet op zichzelf is niet nuttig voor het leven, ze is slechts een teugel voor het boosaardige en onverstandige vlees.
Hoe vroom het vlees zonder geest ook wil zijn, het heeft een teugel nodig, want het ene redeloze dier is vromer dan het andere, zoals men ziet bij paarden en ezels, toch moeten ze allen worden beteugeld. Deze teugel is de dode letter en menselijke ordening, niet van Christus, want de Geest van Christus (buiten de vrees voor de wet) geeft het leven. Zij die door de Geest van God worden geleid, zijn Gods kinderen, want wij hebben niet een geest van slavernij ontvangen om opnieuw te vrezen, maar wij hebben een geest van kindschap ontvangen, waardoor wij roepen: “Abba, Vader.” Zo zijn wij kinderen en erfgenamen als wij met Hem lijden – er staat niet: als wij heersen (Romeinen 8:7)
Ook Christus en de Zijnen straffen niemand door de wet, of die nu Joods of heidens is, maar alleen door het Woord van de Vader, dat Christus is. Wie Christus niet in zich heeft, leeft ook niet naar het Woord, is niets dan vlees zonder geest. Maar wie Christus in zich heeft, voor die is het Woord een zekere heerser in het hart, en heeft geen andere heer nodig. Dit vermeldt ook Paulus in zijn eerste brief aan de Kolossenzen. Zij die anders straffen dan door het Woord (dat Christus is, Johannes 1:8) zijn overheid van de duisternis en vijanden van hen die getrokken zijn in het rijk van het Woord. Dit Woord is de Zoon, het licht der wereld, zoals Johannes 1 zegt dat Hij alle mensen verlicht.
Daarom is nu voortaan de wet van de Joden en de wet van de heidenen hetzelfde (beide staan buiten Christus). In Christus is er noch Jood noch heiden, maar een levend schepsel in God (Galaten 3:6). De zogenaamde evangelische christenen wijzen het keizerlijke recht onder schijn van heiligheid af, als dek-mantel voor hun vleselijkheid en ter bescherming van hun eigendom, en ze oordelen volgens de wet van Mozes. Zo bezoedelen ze de Heere Christus met bloed. Toch zijn, buiten Christus, Joden en heidenen onder één wet. Hoe zeer zij zich ook tegen het keizerlijk recht verzetten, hun valse schijn zal hen niet baten, want Christus is het einde der wet tot gerechtigheid voor een ieder die gelooft (Romeinen 10). Daarom zegt Paulus in 1 Korinthe 6, dat “er al volledig sprake van verlies is onder u, dat u onder elkaar rechtszaken hebt” Ze zoeken voor het tijdelijke recht, en dat bij ongelovigen. “Is er dan onder u niemand die wijs is, zelfs niet één”, niemand die de ander vermaant tot geduld en liefde? Zelfs de geringste, zou tot de liefde en het geduld van Christus moeten kunnen vermanen (als we werkelijk broeders van liefde en geduld zouden zijn), en niet de ongelovigen, want de broederschap in Christus is geduld en liefde, die noch overste noch onderdaan begeert of heeft. Deze broederschap is één in Christus.
Want waar geen oversten zijn, kunnen geen onderdanen zijn, en toch zijn de ware christenen alle schepselen onderdanig omwille van God en hun Christus. Sinds Hij gekomen is die vooraf gezonden zou worden, en vóór het vlees, buiten de levende kracht van Christus en Zijn Geest, moest het door de vrees voor de wet behouden worden tot aan Christus (Galaten 3). En de scepter en heerschappij moest bij het geslacht Juda blijven, uit wie Christus naar het vlees geboren werd (Romeinen 1 vers 9, Openbaring 5, Hebreeën 7). Daarom zegt de patriarch Jakob tot zijn zoon Juda (Genesis 49) dat de scepter noch de heerser uit zijn nageslacht van zijn voeten weggenomen zal worden totdat de held komt tot wie het volk zal vallen.
Ook werd, volgens Jakobs woorden, bij de komst van Christus de scepter van het fysieke volk Gods weggenomen en onder de heidenen als zwijnenherders van het rijk geworpen. Want alle aardse rijken en rijkdom zijn voor Gods aangezicht in het rijk van Christus slechts zwijnen die de wijngaard Gods omwoelen (Psalm 80), en hun regeerders, beschermers en heersers zijn tegen het rijk van Christus. Christus regeert nu in de Zijnen, ook nu slechts als herder, want buiten Christus is er geen geloof meer, of men nu Jood is, heiden of vermeend christen (Johannes 15 vers 2, Johannes 1 vers 3, Johannes 1). Wie niet door de vreze van Christus’ woord vermaand en bestraft kan worden, is geen Christen. Ook wie op een andere wijze bestraft of vermaant, zelfs als het door Gods wet naar de letter en het uiterlijke zwaard is – zoals de vermeende christenen doen – in plaats van door de zachtmoedige en nederige woorden van Christus, wiens woord enkel geduld en liefde is, die is ook geen christen.
Want aan Christus is macht gegeven over alle vlees (Mattheüs 28), zodat deze macht van Christus door Zijn Geest (Romeinen 8) het vlees tot volkomen vreze en zuiverheid brengt. Hij die ook (Johannes 6:2, 2 Korinthe 3) het leven geeft en niet doodt, want niemand mag het zwaard van Mozes, de dienaar Gods, hanteren, dat hij zelf opgaf bij zijn afscheid en naar Christus wees, toen hij zei: “Een Profeet uit uw midden, uit uw broeders, zoals ik, zal de HEERE, uw God, voor u doen opstaan; naar Hem moet u luisteren.” (Deuteronomium 18 vers 15). Zo getuigt ook Christus zelf: “Als u Mozes geloofde, zou u Mij geloven; want hij heeft over Mij geschreven.” (Johannes 5 vers 46) En het heil komt (Johannes 3) van de Joden.
Nu Christus gekomen is, hoef ik niet meer naar Mozes te luisteren, die slechts het zwaard van de wet had, en niet de wet van de Geest, maar naar Christus door het Woord, dat is het tweesnijdende zwaard scheidt goed en kwaad (Hebreeën 4). Onder de kwaden behoort ook het zwaard van de bozen en slechte heersers, naar hun eigen boosaardige vleselijke aard, waarmee zij uit eigenbelang de uiterlijke vrede met elkaar bewaren omwille van hun eigendom, want Christus stemt niet overeen met Belial (2 Korinthe 6). Maar de vrede van Christus is anders: zij brengt voor wie haar waarlijk bezit onvrede in zichzelf met het vlees en alle eigendom, zonder anderen te beledigen, maar vrede tegenover vrienden en vijanden. Dit is de vrede van Christus, waarover Christus spreekt, niet zoals de wereld die geeft, want de wereld houdt alleen vrede omwille van haar eigenbelang; zodra haar eigenbelang schade leidt, heeft zij al onvrede.
Het antichristelijke zwaard
Bij de vroege christenen, ten tijde van de apostelen tot aan keizer Constantijn, werd geen wereldlijke macht noch zwaard onder de christenen gebruikt, noch werd dit onder hen toegestaan volgens het bevel van hun meester, maar alleen het zwaard van het woord. Wie na voldoende vermaning niet wilde luisteren, werd als een heiden en ongelovige beschouwd. Toen echter de paus als dienaar van de kerk zich destijds verbond met de Leviathan, de tijdelijke macht, onder de schijn van Christus, toen werd de Antichrist geschapen en geboren en nu geopenbaard, want het mysterie der wetteloosheid (2 Thessalonicenzen 2) lag lang verborgen. Het heeft zich een goede tijd lang, maar onder valse schijn, gemanifesteerd, totdat de boosheid van de schijnheilige geestelijkheid zich moest openbaren (zoals nu de nieuwe Antichrist). Ze hebben zich sterk bediend van de Schrift, als valse herders, van wie de schapen niet eigen zijn, die door het dak naar binnen klimmen en alleen komen om te verslinden, te roven en te omsingelen (Johannes 10). Het is de geestelijke duivel en zijn aanhang, die vanaf het begin een moordenaar is (Johannes 8), ook met geweld binnengevallen, het zwaard volledig van wereldlijke macht geroofd en gestolen. Ja, zij wurgen en doden nog erger dan enige heidense tiran ooit heeft gedaan, en dit allergruwelijkste beest, meer dan zijn andere metgezellen, wat het niet verslindt, dat vertrapt, vernietigt en verwoest het door de valse ban, zo openlijk toont zich de boosheid.
Hoewel sommigen, zoals de getrouwe Pilatus, vragen: “Is Christus een koning?” Wanneer men dan uit Christus’ mond hoort (Johannes 18) dat Zijn rijk niet van deze wereld is, en men Christus graag wil redden van de valse Joden (dat wil zeggen, van de valse belijders van God) die ook nu nog Christus overleveren, zeggen zij daarmee dat zij geen koning willen hebben wiens rijk niet van deze wereld is, maar een keizer wiens rijk van deze wereld is. Ze handelen juist, want zij zijn kinderen van de wereld en niet van God, dus moeten zij ook geregeerd worden door wereldse heersers, waarover Paulus spreekt in Efeze 6, zij die tegen Christus strijden, en niet door Christus, want Hij is een geestelijk Koning.
Toen het volk Hem tot wereldlijk koning wilde maken vanwege de tijdelijke weldaden die zij van Hem hadden ontvangen, vluchtte Hij en week van hen (Johannes 6). Men zou zich nog verder moeten distantiëren van zulke profeten, die onder geestelijke schijn de geduldige en liefhebbende Christus met wereldlijke macht willen verbinden. Zo zou er zoals voorheen een nieuwe antichrist geboren of gemaakt kunnen worden. Ik hoop echter dat de Heere dit zal voorkomen, omwille van Zichzelf, opdat de Zijnen niet tot zwijnen en zwijnenhoeders worden die Gods wijngaard verwoesten (Psalm 80 en 89) maar tot schapen en herders behouden worden, die Zijn wijngaard planten en niet kaal grazen, en dat Christus alleen onze opperherder blijft, van nu aan tot in eeuwigheid, Amen.
Geduld tot het laatste oordeel
Ten laatste, en tot besluit, aan allen die het rijk van Christus met wereldlijke macht niet vermengen en het kwade en goede niet anders onderscheiden of uitroeien dan door het Woord en de Geest van God, luister naar het oordeel en de gelijkenis van Christus volgens Mattheüs 13:
“Het Koninkrijk der hemelen is gelijk aan iemand die goed zaad zaaide in zijn akker. Maar toen de mensen sliepen, kwam zijn vijand en zaaide onkruid tussen de tarwe, en ging weg. Toen het gewas opkwam en vrucht voortbracht, kwam ook het onkruid tevoorschijn. De slaven van de heer des huizes gingen naar hem toe en zeiden: Heer, hebt u niet goed zaad in uw akker gezaaid? Waar komt dan dit onkruid vandaan? Hij zei tegen hen: Een vijandig mens heeft dat gedaan. De slaven zeiden tegen hem: Wilt u dan dat wij erheen gaan en het verzamelen? Maar hij zei: Nee, opdat u bij het verzamelen van het onkruid niet misschien tegelijk ook de tarwe zelf uittrekt. Laat ze allebei samen tot de oogst opgroeien, en in de oogsttijd zal ik tegen de maaiers zeggen: Verzamel eerst het onkruid en bind het in bossen om het te verbranden, maar breng de tarwe bijeen in mijn schuur.”
En de discipelen vroegen Hem wat de gelijkenis betekende. Luister naar Christus’ uitleg en laat de tegensprekers zelf oordelen of Christus aan de Zijnen het zwaard van wereldlijke macht overdraagt, of beveelt het onkruid uit te trekken voor het einde der wereld. Jezus antwoordde en sprak tot Zijn discipelen:
“Hij die het goede zaad zaait, is de Zoon des mensen. De akker is de wereld, het goede zaad zijn de kinderen van het Koninkrijk en het onkruid zijn de kinderen van de boze. De vijand die het gezaaid heeft, is de duivel; de oogst is de voleinding van de wereld en de maaiers zijn engelen. Zoals dan het onkruid verzameld en met vuur verbrand wordt, zo zal het ook zijn bij de voleinding van deze wereld: de Zoon des mensen zal Zijn engelen uitzenden, en zij zullen uit Zijn Koninkrijk verzamelen alle struikelblokken, en hen die de wetteloosheid doen, en zij zullen hen in de vurige oven werpen; daar zal gejammer zijn en tandengeknars. Dan zullen de rechtvaardigen stralen als de zon, in het Koninkrijk van hun Vader. Wie oren heeft om te horen, laat hij horen.”
Let nu op, tegensprekers, wat hier in deze tijd (tot verlossing van alle mensen tot aan de bepaalde tijd van het strenge oordeel, wanneer er geen tijd meer zal zijn voor boetvaardigheid) de Heere Christus als Zaligmaker, en niet als verderver Zijn dienaren beveelt als mensen die alleen het uiterlijke en tegenwoordige beoordelen, en niet het toekomstige en innerlijke, waardoor Gods genade verkort wordt en ook het koren uitgeroeid zou kunnen worden.
Christus heeft deze gelijkenis niet zonder reden gesproken, want zolang de mens in het lichaam leeft, hoe slecht hij ook mag zijn, kan hij door Christus’ genade en door het tonen van Zijn geduld en liefde tot verbetering bekeerd worden. Er zijn immers twaalf uren in een dag, zoals de Heere zelf zegt in Johannes 11, maar als hij uitgeroeid is, zal het niet meer gebeuren. Daarom beveelt ook de zachtmoedige en nederige Christus de Zijnen in Johannes 13 en Mattheüs 11 om van Hem te leren en de mens gedurende zijn hele tijd trouw te verwachten. Hij wil ook dat de Zijnen door deze gelijkenis bevolen worden om te wachten, en Hij beveelt niemand met het zwaard te oordelen of te richten, zoals bijna het hele hoofdstuk Mattheüs 5 getuigt: niemand te dwingen of te overheersen, maar zich te laten bedwingen en overweldigen, en ons onder alle geduld te leren onderwerpen.
Zij die anders handelen zijn van de wereld en niet van Christus, ongelovig en niet gelovig. Zij die met het zwaard vechten, zullen door het zwaard geoordeeld worden, Handelingen 13, Mattheüs 26. Zo moeten de ongelovigen sinds Christus (het scherpe zwaard van het Woord, dat Hij zelf is) in de wereld is gekomen, elkaar door het zwaard verderven en verslinden (Lukas 21). Want wie niet gelooft, is reeds geoordeeld (Johannes 3). Daarom zei de Heere tegen hen die Hem wilden volgen (Mattheüs 8) dat zij de doden hun doden moesten laten begraven, want er is geen vroomheid buiten Christus – al noemen kwaaddoeners en het vlees zich vroom, het blijft boosheid en onreinheid. In Christus is het Woord, het zwaard door het geloof waarmee de christenen oordelen en geoordeeld worden; geen ander zwaard is hun door Christus bevolen te gebruiken.
Ons oordeel in deze tijd
Wie niet gelooft, die moeten zij mijden en ze moeten zich van hen afzonderen, totdat men zich bekeert. Zo vaak als iemand tot geloof komt, moet men hem in geduld en liefde weer trouw aannemen. Dit is het oordeel van de ware christenen in deze tijd; geen ander oordeel wordt hun door hun Christus toegestaan en bevolen. En zulk een reinheid, waarin de Zijnen rein blijven en voor hen alle dingen rein zijn, zullen de ware christenen gebruiken in de vrijheid van de Geest. Wat tot zachtmoedigheid, geduld en nederigheid door de hoop van het geloof in de liefde dient – en buiten dit zal niets rein zijn, hoe stellig Satan zich ook verschuilt achter de uitspraak van Paulus in Titus 1:15: “Alle dingen zijn wel rein voor hen die rein zijn, maar voor hen die bezoedeld en ongelovig zijn, is niets rein”
Geloof, liefde, hoop, geduld, zachtmoedigheid, nederigheid, reinheid des harten, zedelijkheid, en alle andere deugden en kunsten zijn alleen rein door het geloof – dat de reinheid zelf is. En buiten het geloof zijn alle deugden en kunsten, hoe kostbaar ze ook mogen zijn, op zichzelf onreinheid en een gruwel voor Gods aangezicht. Zoals men dan vele vrome heidenen heeft gevonden, die grote zuiverheid, deugd en kunst bezaten, maar dit alles werd als onrein beschouwd vanwege hun ongeloof voor Gods aangezicht. En al zou men de werken van de engelen en alle apostelen, ja zelfs van Christus zelf doen, buiten het ware geloof in Christus, dan zouden ze onrein zijn. Daarom zegt Paulus dat alle deugden buitenom het geloof in Christus onrein zijn, en in het geloof is alles rein. Dit moet niet zo begrepen worden dat men daarom buitenom Christus’ opdracht kan doen wat men wil, zoals Satan zich tooit met de vrijheid van Christus. De ware christenen zullen zich de vrijheid (of ze nu slecht of vroom zijn, om te beheersen en te regeren) niet onderwerpen aan enige macht of overheid, maar zullen zich laten beheersen, regeren en overheersen in geduld en liefde tot het einde der wereld.
Laten wij slechts dienaren blijven zoals onze Meester en Christus, die niet gekomen is opdat men Hem zou dienen, noch om in de wereld op lichamelijke wijze te regeren, maar Hij heeft gediend en Zich laten regeren en overheersen. Wij hoeven ons geen zorgen te maken om de overheid, wij vinden heersers genoeg, laten wij er slechts voor zorgen dat wij christenen blijven, verdragen, en de overwinning van het Lam behouden tot eer van onze Vader en Christus, wie alleen alle heerlijkheid, macht en majesteit, lof en eer toekomt, van nu aan tot in eeuwigheid, zo zij het, Amen.
Waarom Christus geen oversten aanwees
Het verbaast mij dat Christus en de apostelen, in het bijzonder de heilige Petrus, toen hij volgens Handelingen 2 zovelen tot Christus bekeerde en zij gelovig werden, dat hij niet één overste onder hen heeft gekozen die over hen zou heersen. Maar de Geest van God was volgens deze profeten destijds blijkbaar niet wijs genoeg, daarom worden zij terecht de nieuwe evangelischen genoemd – de Heere ontfermde zich over hen.
Waarom heeft God aan de stam van Levi geen deel van het land in het beloofde land gegeven noch lichamelijke heerschappij bevolen noch toegestaan: Deuteronomium 17, Jozua 13? Hoeveel te minder aan de geestelijke en koninklijke priesters van Christus, van eeuwigheid hier naar de ordening van Melchizedek, waaronder al het vlees en diens regering teniet moet worden gedaan. Deze figuurlijke betekenis, namelijk ons priesterschap in Christus, wordt betuigd en is over ons geschreven, zoals Paulus zegt in Hebreeën 7, 8, 9 en 10 en Christus zelf in Lukas 9: “De Zoon des mensen heeft niets waarop Hij het hoofd kan neerleggen.”
Tijdens het eerste Concilie werd dit door de Heilige Geest via de apostelen bekrachtigd en aan de Antiocheners en andere gemeenten geschreven en gezonden door Judas en Silas. Zij hebben dit ook mondeling verkondigd. “Het heeft de Heilige Geest en ons goedgedacht u verder geen last op te leggen dan deze noodzakelijke dingen: dat u zich onthoudt van afgodenoffers, van bloed, van het verstikte en van hoererij. Als u zich ver van deze dingen houdt, zult u juist handelen.” (Handelingen 15:28-29)
Als deze tekst slechts letterlijk begrepen zou moeten worden, en er geen diepere betekenis in zou liggen die tot op heden verborgen is geweest, dan zou het meer een Joodse verordening zijn dan vrijheid. Maar de Geest van God spreekt door de apostelen van de toekomstige tijd die zal verschijnen, en nu geopenbaard is, dat namelijk het offer van de Paus en de Antichrist een afgodisch en gruwelijk offer is voor Gods aangezicht, erger dan alle heidense afgodenoffers. Want Paulus zegt immers in 1 Korinthe 10: als men hem niet zegt dat het een afgodenoffer is, zou hij het eten, maar als men hem zegt dat het afgodenoffer is, zou hij het niet eten. Zo is het pauselijke afgodenwerk niet alleen een afgodenoffer, maar de afgod zelf, die we nu door de Antichrist en zijn volgelingen gedwongen worden te eten. Daarom waarschuwt de Geest van God niet ten onrechte dat het een noodzakelijk punt is zich hiervoor te hoeden.
Ten tweede, aangaande het bloed en het verstikte heeft de Heilige Geest, na het verbod van de wet van Mozes, niet het bloedvergieten bedoeld zoals de Psalmist spreekt in hoofdstuk 16:4: “Ik echter giet geen plengoffers van bloed voor ze uit.” En ook de diepere betekenis is pas de laatste tijd geopenbaard, zodra de wereldlijke macht zich, zoals eerder aangetoond, in het rijk van Christus heeft vermengd. Toen is het bloedvergieten onder de zogenaamde christenen begonnen door het vergieten van mensenbloed. Hiervan verbiedt de Heilige Geest ons nu terecht, als kinderen Gods, en vermaant ons te waken voor het verstikte, waaruit al het bloedvergieten voortkomt. Dat is de zelfzucht, rijkdom en heerlijkheid van deze wereld.
Hierover spreekt ook de Heere Christus in Mattheüs 13, waar Hij zegt dat als het zaad tussen de doornen valt, het zonder vrucht vergaat en verstikt wordt. Dit verstikte Woord is geheel in bezit genomen door het anti-christelijke rijk, en bijna alle mensen eten daarvan, tegen de getrouwe waarschuwing van de Heilige Geest in. God beware de Zijnen.
Ten derde, voor hoererij, wat niet alleen de lichamelijke hoererij betreft, die een vrucht is van de geestelijke hoererij, maar ook die hoererij waarmee volgens Openbaring 17 en 18 alle koningen der aarde en alle mensen met hen gehoereerd hebben en nog steeds hoereren, zoals openbaar is. Het is noodzakelijk dat wij hiervoor als kinderen van God zorgvuldig voor hoeden en ervoor waken. Als wij dit doen, handelen wij juist, en het ga u wel door de troost van de Geest. Amen.
Pilgram Marpeck (1495-1556), een vergeten hersteller uit de tijd van de reformatie werd geboren in Rattenberg in Oostenrijk, maar vanwege zijn evenwichtige Bijbelse onderwijs werd hij vervolgd en verbannen uit zijn geboortestad. Zo werd hij daadwerkelijk een pelgrim, een vreemde in deze wereld, maar gekend in de hemel.