“Ook doodden zij Bileam, de zoon van Beor, met het zwaard.”

Bileam had zich tegen Israël gekeerd – tegen een volk dat hij gezegend had verklaard, dat hij onoverwinnelijk had genoemd, zowel op aarde als in de hel. Ja, Bileam “de zoon van Beor” – hij en geen ander met die naam – stortte zich op het schild van de Almachtige; hij daagde Israël uit en Israëls God!

Maar hij faalde. Hij had Israël graag willen vervloeken, maar dat lukte niet. Hij adviseerde Moab om Israël te verzoeken met verleiding, en zijn plan slaagde maar al te goed. Nu deed hij zijn laatste poging. Tevergeefs. Hij kwam op een onwaardige manier aan zijn einde. Hij werd gedood met het zwaard dat hij had uitgedaagd.

Zo eindigt het leven van de afvallige; van iemand die de waarheid kende maar er niet naar handelde; die ooit zei: “Moge mijn ziel de dood van de oprechten sterven en mijn einde zijn als dat van hem.” (Numeri 23:10) Het was zeker niet het einde waar hij om gebeden had, maar wel het einde waar zijn hele leven naartoe had geleid. Hij oogstte wat hij zaaide, en in hem werd “God niet bespot.” Hij stierf zoals hij leefde, in gemeenschap met Moab, maar in zijn hart overtuigd dat Israël de geliefde van de HEERE was, en dat Jehova God was. Zijn leven was bij Midian, en zo was ook zijn dood.

Zijn graf ligt bij de onreinen. Hij verlaat de aarde zonder iemand die hem troost op zijn sterfbed of zijn ogen sluit; niemand die om hem rouwt of een monument voor hem bouwt. Een droevig einde van een leven vol aarzeling en besluiteloosheid, verzet tegen de Geest, het negeren van zijn geweten, het verwerpen van licht, en ellendige hebzucht. Hij hield van het loon van de ongerechtigheid, en kijk, hij kreeg zijn beloning.

Laten we zien wat hij wilde en hoe hij faalde; hoe ambitieus hij was, maar wat een leven vol mislukking en teleurstelling het werd. Hij wilde graag verhoogd worden, maar hij zonk. Hij wilde rijk worden, maar hij verloor alles. Wat een verspild leven! Het leven van iemand die betere dingen kende maar ze niet deed; die wist dat de wereld ijdelheid was, maar haar toch volgde; die wist dat Israëls deel het beste was, maar koos voor dat van Moab; die de ware God en de ware Messias kende, maar de afgoderijen van Israëls vijanden verkoos. Hij zag Hem vanaf de top van de rotsen, maar dat was alles. Hij kreeg een vluchtige blik op het kruis, maar meer niet. Dat was alles wat hij zag van de weg van het leven, voordat hij zich in de dood en ellende stortte.

1. Hij wilde twee meesters dienen

Dit waren dezelfde die de Heere later aanduidde als God en de Mammon. Hij wilde geen van beiden beledigen; beiden behagen. Hij was als Issaschar, geknield tussen twee lasten. Maar het lukte niet. Hij faalde. Zo zal het zeker mislukken voor iedereen die zo’n poging waagt. “Je kunt niet God én de Mammon dienen.” Hij had de ene meester, Mammon, lief; en vreesde de andere; maar wilde graag de wil van beiden doen. Hij kon het zich niet veroorloven de gunst van een van beiden te verliezen. Wat een ellendig leven! En een nog ellendiger dood! Het leven en de dood van iemand wiens hele loopbaan één lange poging was om zowel God als de duivel te dienen.

2. Hij wilde twee soorten loon verdienen

Hij had het loon van de gerechtigheid én het loon van de ongerechtigheid voor ogen (2 Petrus 2:15); hij wilde graag zowel de beloning van God als van de duivel. Hij was niet bereid iets te doen of te zeggen wat hem een van beide zou kunnen kosten. Hij was even voorzichtig en sluw als hebzuchtig. Hij wilde niet werken zonder loon; en hij zou voor honderd meesters werken als ze hem maar goed betaalden. Hoe lijkt dit op veel zogenaamd “religieuze” mensen onder ons.

3. Hij wilde twee tegengestelde dingen tegelijk doen

Hij wilde zowel zegenen als vervloeken. Hij was bereid beide te doen als het zijn belangen maar diende. De enige vraag voor hem was: “Levert het wat op?” Als de zegen zou lonen, nam hij die; als de vloek zou lonen, nam hij die. Als beide zouden lonen, nam hij ze allebei. Zegenen en vervloeken waren voor hem hetzelfde, het belijden en verloochenen van de ware God, het aanbidden van Baäl of Jehova, het maakte niet uit, als hij hierdoor maar rijk kon worden. Zo is het met velen onder ons. Als het houden van de Sabbat loont, houden ze de Sabbat; als het breken van de Sabbat loont, breken ze de Sabbat. Ware Bileams – zonder principes, zonder geloof en zonder vrees!

4. Hij wilde twee soorten vriendschap.

Hij wilde graag met iedereen bevriend zijn. Misschien was hij verlegen; een van degenen die de Schrift “lafhartig” noemt (Openbaring 21:8); misschien was hij ook ambitieus en zocht hij grote dingen voor zichzelf waar hij ze maar kon krijgen (Jeremia 45:5). Zeker had hij mensenvrees: “Mensenvrees legt iemand een valstrik” (Spreuken 29:25-26). En de liefde voor menselijke goedkeuring is geen kleinere valstrik. Hij vreesde Israëls God, over wie hij veel wist, maar hij vreesde ook Moabs goden, hoewel we niet weten of hij werkelijk in hen geloofde. Vol van deze tegenstellingen, en handelend niet uit geloof maar ongeloof, probeerde hij de vriendschap te winnen van allen die hij groot achtte, zowel in de hemel als op aarde.

Hij sloot zijn ogen niet alleen voor de zonde maar ook voor de onmogelijkheid van zo’n weg; hij zag niet dat vriendschap met de wereld vijandschap tegen God is, en dat wie een vriend van de wereld wil zijn, zich tot een vijand van God maakt (Jakobus 4:4).

5. Hij wilde twee religies

Hij zag religie als een winstgevende zaak, een rendabele handel, en hij was bereid het van iedereen aan te nemen. Hij zou het vanuit elke hoek aannemen als het hem maar hogerop zou brengen in de wereld en hem een fortuin zou opleveren. Misschien dacht hij dat alle religies even goed of even slecht waren, even waar of even onwaar. Hij wilde liever geen enkele god beledigen als hij het kon helpen. Hij was bereid concessies te doen aan “religieuze vooroordelen” van welke aard dan ook als de bevooroordeelde mensen hem maar vooruit zouden helpen.

Hij was als Erasmus van vroeger, die een Duitse schrijver zo beschrijft: “Erasmus behoort tot die soort schrijvers die graag voor God een prachtige kerk willen bouwen; tegelijkertijd willen ze echter de duivel niet voor het hoofd stoten. Daarom bouwen ze een net klein kapelletje voor hem, waar je hem af en toe rustig een klein offer kunt brengen en ongestoord je huisgodsdienst kunt beoefenen.” Zo was Bileam; twee goden en twee religies.

Maar deze dubbele dienst, dubbele vriendschap en dubbele religie werkten niet. Hij kon er niets mee bereiken. Ze brachten hem niets op, niet in dit leven en niet in het toekomende. Zijn einde was bij de goddelozen, zijn deel bij de vijanden van Israël. En zijn ziel, waar kon die zijn? Niet bij Israëls God, of Israëls Christus, of in Israëls hemel. Hij oogstte wat hij zaaide.

Hij was een goed voorbeeld van velen in deze laatste dagen. Een ontwikkeld en intelligent man, slim en scherpzinnig, met een respectabel karakter, hoog in aanzien bij de rijken en groten, ook nog religieus op zijn manier, niet echt onzuiver in zijn geloofsbelijdenis, want hij erkende Jehova als de ware God. Maar hij was gehecht aan de wereld, gehecht aan geld, gehecht aan vooruitgang; iemand die zijn religie niet in de weg van zijn vooruitgang liet staan.

Hij kon al zijn bezwaren opzij zetten als hij er maar wat goud bij kon krijgen; hol van binnen, maar met een mooie buitenkant; een Erasmus; geen Luther, geen Calvijn, geen Knox, geen belijder, geen martelaar. Zijn wereldse belangen waren het belangrijkste voor hem. Hij wilde God liever niet beledigen, maar hij wilde ook Balaks beloningen en eerbewijzen niet verliezen. Hij wilde zijn kruis liever niet opnemen, noch zichzelf verloochenen, noch alles verlaten voor zijn God. Religie was voor hem niet iets om voor te lijden – tenminste als het van hem afhing.

Zo is het met velen onder ons. Ze willen net genoeg religie om hen van de hel te redden; geen greintje meer. De wereld is hun echte God; goud is hun afgod; het is in Mammons tempel dat ze aanbidden. God liefhebben met heel hun hart! Ze begrijpen niet eens wat zoiets betekent. Rijkdom, positie, eer, vrienden opofferen voor Christus?! Ze spotten met dat idee als waanzin.

O, sta helemaal aan Gods kant. Speel niet met religie. Spot niet met God en Christus. Heb de wereld niet lief. Wees religieus in je diepste ziel. Verwar sentimentaliteit niet met religie, of een goed karakter met de wedergeboorte. Je kunt heel ver komen en toch geen christen zijn. Je kunt Christus in sommige dingen volgen, maar als het niet in alles is, wat is je navolging dan waard? Deze wereld of de toekomende wereld, dat is de vraag; niet deze wereld én de toekomende wereld. Christus alles of niets. De ziel kostbaarder dan werelden, of volkomen waardeloos.

Geen middenweg; geen half discipelschap; geen compromis. Nee. De vriendschap met de wereld is vijandschap tegen God. Ga uit hun midden en zonder je af. De wedergeboorte, of helemaal geen religie.

Denk aan je einde! Wat zal het zijn? Waar zal het zijn? Met wie zal het zijn? Zie vooruit naar je eeuwigheid. Zal het duisternis of licht zijn, schaamte of glorie? O, wees zeker, wees zeker!

Verhard je geweten niet door Bileams gebed te bidden: “Laat mij sterven de dood der rechtvaardigen.” Wat zal dat je baten? Het is het leven van de rechtvaardigen waartoe God je roept en Hij zal voor je dood zorgen. Beslis, aarzel niet; anders zul je zeker een ellendig leven hebben en een nog ellendiger dood. Wat zullen goud, purper of eer voor je betekenen wanneer je neerligt om te sterven, of opstaat om geoordeeld te worden?

“Ook doodden zij Bileam, de zoon van Beor, met het zwaard.”

Bileam had zich tegen Israël gekeerd – tegen een volk dat hij gezegend had verklaard, dat hij onoverwinnelijk had genoemd, zowel op aarde als in de hel. Ja, Bileam “de zoon van Beor” – hij en geen ander met die naam – stortte zich op het schild van de Almachtige; hij daagde Israël uit en Israëls God!

Maar hij faalde. Hij had Israël graag willen vervloeken, maar dat lukte niet. Hij adviseerde Moab om Israël te verzoeken met verleiding, en zijn plan slaagde maar al te goed. Nu deed hij zijn laatste poging. Tevergeefs. Hij kwam op een onwaardige manier aan zijn einde. Hij werd gedood met het zwaard dat hij had uitgedaagd.

Zo eindigt het leven van de afvallige; van iemand die de waarheid kende maar er niet naar handelde; die ooit zei: “Moge mijn ziel de dood van de oprechten sterven en mijn einde zijn als dat van hem.” (Numeri 23:10) Het was zeker niet het einde waar hij om gebeden had, maar wel het einde waar zijn hele leven naartoe had geleid. Hij oogstte wat hij zaaide, en in hem werd “God niet bespot.” Hij stierf zoals hij leefde, in gemeenschap met Moab, maar in zijn hart overtuigd dat Israël de geliefde van de HEERE was, en dat Jehova God was. Zijn leven was bij Midian, en zo was ook zijn dood.

Zijn graf ligt bij de onreinen. Hij verlaat de aarde zonder iemand die hem troost op zijn sterfbed of zijn ogen sluit; niemand die om hem rouwt of een monument voor hem bouwt. Een droevig einde van een leven vol aarzeling en besluiteloosheid, verzet tegen de Geest, het negeren van zijn geweten, het verwerpen van licht, en ellendige hebzucht. Hij hield van het loon van de ongerechtigheid, en kijk, hij kreeg zijn beloning.

Laten we zien wat hij wilde en hoe hij faalde; hoe ambitieus hij was, maar wat een leven vol mislukking en teleurstelling het werd. Hij wilde graag verhoogd worden, maar hij zonk. Hij wilde rijk worden, maar hij verloor alles. Wat een verspild leven! Het leven van iemand die betere dingen kende maar ze niet deed; die wist dat de wereld ijdelheid was, maar haar toch volgde; die wist dat Israëls deel het beste was, maar koos voor dat van Moab; die de ware God en de ware Messias kende, maar de afgoderijen van Israëls vijanden verkoos. Hij zag Hem vanaf de top van de rotsen, maar dat was alles. Hij kreeg een vluchtige blik op het kruis, maar meer niet. Dat was alles wat hij zag van de weg van het leven, voordat hij zich in de dood en ellende stortte.

1. Hij wilde twee meesters dienen

Dit waren dezelfde die de Heere later aanduidde als God en de Mammon. Hij wilde geen van beiden beledigen; beiden behagen. Hij was als Issaschar, geknield tussen twee lasten. Maar het lukte niet. Hij faalde. Zo zal het zeker mislukken voor iedereen die zo’n poging waagt. “Je kunt niet God én de Mammon dienen.” Hij had de ene meester, Mammon, lief; en vreesde de andere; maar wilde graag de wil van beiden doen. Hij kon het zich niet veroorloven de gunst van een van beiden te verliezen. Wat een ellendig leven! En een nog ellendiger dood! Het leven en de dood van iemand wiens hele loopbaan één lange poging was om zowel God als de duivel te dienen.

2. Hij wilde twee soorten loon verdienen

Hij had het loon van de gerechtigheid én het loon van de ongerechtigheid voor ogen (2 Petrus 2:15); hij wilde graag zowel de beloning van God als van de duivel. Hij was niet bereid iets te doen of te zeggen wat hem een van beide zou kunnen kosten. Hij was even voorzichtig en sluw als hebzuchtig. Hij wilde niet werken zonder loon; en hij zou voor honderd meesters werken als ze hem maar goed betaalden. Hoe lijkt dit op veel zogenaamd “religieuze” mensen onder ons.

3. Hij wilde twee tegengestelde dingen tegelijk doen

Hij wilde zowel zegenen als vervloeken. Hij was bereid beide te doen als het zijn belangen maar diende. De enige vraag voor hem was: “Levert het wat op?” Als de zegen zou lonen, nam hij die; als de vloek zou lonen, nam hij die. Als beide zouden lonen, nam hij ze allebei. Zegenen en vervloeken waren voor hem hetzelfde, het belijden en verloochenen van de ware God, het aanbidden van Baäl of Jehova, het maakte niet uit, als hij hierdoor maar rijk kon worden. Zo is het met velen onder ons. Als het houden van de Sabbat loont, houden ze de Sabbat; als het breken van de Sabbat loont, breken ze de Sabbat. Ware Bileams – zonder principes, zonder geloof en zonder vrees!

4. Hij wilde twee soorten vriendschap.

Hij wilde graag met iedereen bevriend zijn. Misschien was hij verlegen; een van degenen die de Schrift “lafhartig” noemt (Openbaring 21:8); misschien was hij ook ambitieus en zocht hij grote dingen voor zichzelf waar hij ze maar kon krijgen (Jeremia 45:5). Zeker had hij mensenvrees: “Mensenvrees legt iemand een valstrik” (Spreuken 29:25-26). En de liefde voor menselijke goedkeuring is geen kleinere valstrik. Hij vreesde Israëls God, over wie hij veel wist, maar hij vreesde ook Moabs goden, hoewel we niet weten of hij werkelijk in hen geloofde. Vol van deze tegenstellingen, en handelend niet uit geloof maar ongeloof, probeerde hij de vriendschap te winnen van allen die hij groot achtte, zowel in de hemel als op aarde.

Hij sloot zijn ogen niet alleen voor de zonde maar ook voor de onmogelijkheid van zo’n weg; hij zag niet dat vriendschap met de wereld vijandschap tegen God is, en dat wie een vriend van de wereld wil zijn, zich tot een vijand van God maakt (Jakobus 4:4).

5. Hij wilde twee religies

Hij zag religie als een winstgevende zaak, een rendabele handel, en hij was bereid het van iedereen aan te nemen. Hij zou het vanuit elke hoek aannemen als het hem maar hogerop zou brengen in de wereld en hem een fortuin zou opleveren. Misschien dacht hij dat alle religies even goed of even slecht waren, even waar of even onwaar. Hij wilde liever geen enkele god beledigen als hij het kon helpen. Hij was bereid concessies te doen aan “religieuze vooroordelen” van welke aard dan ook als de bevooroordeelde mensen hem maar vooruit zouden helpen.

Hij was als Erasmus van vroeger, die een Duitse schrijver zo beschrijft: “Erasmus behoort tot die soort schrijvers die graag voor God een prachtige kerk willen bouwen; tegelijkertijd willen ze echter de duivel niet voor het hoofd stoten. Daarom bouwen ze een net klein kapelletje voor hem, waar je hem af en toe rustig een klein offer kunt brengen en ongestoord je huisgodsdienst kunt beoefenen.” Zo was Bileam; twee goden en twee religies.

Maar deze dubbele dienst, dubbele vriendschap en dubbele religie werkten niet. Hij kon er niets mee bereiken. Ze brachten hem niets op, niet in dit leven en niet in het toekomende. Zijn einde was bij de goddelozen, zijn deel bij de vijanden van Israël. En zijn ziel, waar kon die zijn? Niet bij Israëls God, of Israëls Christus, of in Israëls hemel. Hij oogstte wat hij zaaide.

Hij was een goed voorbeeld van velen in deze laatste dagen. Een ontwikkeld en intelligent man, slim en scherpzinnig, met een respectabel karakter, hoog in aanzien bij de rijken en groten, ook nog religieus op zijn manier, niet echt onzuiver in zijn geloofsbelijdenis, want hij erkende Jehova als de ware God. Maar hij was gehecht aan de wereld, gehecht aan geld, gehecht aan vooruitgang; iemand die zijn religie niet in de weg van zijn vooruitgang liet staan.

Hij kon al zijn bezwaren opzij zetten als hij er maar wat goud bij kon krijgen; hol van binnen, maar met een mooie buitenkant; een Erasmus; geen Luther, geen Calvijn, geen Knox, geen belijder, geen martelaar. Zijn wereldse belangen waren het belangrijkste voor hem. Hij wilde God liever niet beledigen, maar hij wilde ook Balaks beloningen en eerbewijzen niet verliezen. Hij wilde zijn kruis liever niet opnemen, noch zichzelf verloochenen, noch alles verlaten voor zijn God. Religie was voor hem niet iets om voor te lijden – tenminste als het van hem afhing.

Zo is het met velen onder ons. Ze willen net genoeg religie om hen van de hel te redden; geen greintje meer. De wereld is hun echte God; goud is hun afgod; het is in Mammons tempel dat ze aanbidden. God liefhebben met heel hun hart! Ze begrijpen niet eens wat zoiets betekent. Rijkdom, positie, eer, vrienden opofferen voor Christus?! Ze spotten met dat idee als waanzin.

O, sta helemaal aan Gods kant. Speel niet met religie. Spot niet met God en Christus. Heb de wereld niet lief. Wees religieus in je diepste ziel. Verwar sentimentaliteit niet met religie, of een goed karakter met de wedergeboorte. Je kunt heel ver komen en toch geen christen zijn. Je kunt Christus in sommige dingen volgen, maar als het niet in alles is, wat is je navolging dan waard? Deze wereld of de toekomende wereld, dat is de vraag; niet deze wereld én de toekomende wereld. Christus alles of niets. De ziel kostbaarder dan werelden, of volkomen waardeloos.

Geen middenweg; geen half discipelschap; geen compromis. Nee. De vriendschap met de wereld is vijandschap tegen God. Ga uit hun midden en zonder je af. De wedergeboorte, of helemaal geen religie.

Denk aan je einde! Wat zal het zijn? Waar zal het zijn? Met wie zal het zijn? Zie vooruit naar je eeuwigheid. Zal het duisternis of licht zijn, schaamte of glorie? O, wees zeker, wees zeker!

Verhard je geweten niet door Bileams gebed te bidden: “Laat mij sterven de dood der rechtvaardigen.” Wat zal dat je baten? Het is het leven van de rechtvaardigen waartoe God je roept en Hij zal voor je dood zorgen. Beslis, aarzel niet; anders zul je zeker een ellendig leven hebben en een nog ellendiger dood. Wat zullen goud, purper of eer voor je betekenen wanneer je neerligt om te sterven, of opstaat om geoordeeld te worden?

Horatius Bonar (1808-1889) was een prediker en dichter die verschillende boeken heeft geschreven om twijfelende zielen te leiden tot geloofszekerheid en prachtige liederen zoals “Ik hoorde Jezus’ zachte stem.” Deze reflecties zijn onderdeel van de serie “Licht en waarheid.”