Maar toen hij sterk geworden was, werd zijn hart hoogmoedig, tot zijn eigen verderf. Hij werd ontrouw aan de HEERE, zijn God. Hij ging namelijk de tempel van de HEERE binnen om reukwerk in rook te laten opgaan op het reukofferaltaar. (2 Kronieken 26:16)
Maar toen hij sterk geworden was, werd zijn hart hoogmoedig, tot zijn eigen verderf. Hij werd ontrouw aan de HEERE, zijn God. Hij ging namelijk de tempel van de HEERE binnen om reukwerk in rook te laten opgaan op het reukofferaltaar. (2 Kronieken 26:16)
Wat een onvoorstelbare wonderen heeft de Heere gedaan het afgelopen jaar. Met de laatste verhoring: een dag extra om in Zijn Koninkrijk te werken. Sommigen weten hoe het gelopen is, en hoe de Heere me aanmoedigde om dit risico te nemen voor Christus, om in het geloof grote dingen van God te verwachten voor de verspreiding van het Evangelie. Daarom sta ik ingeschreven bij de KVK als RSK4C (Risk for Christ), zodat ik er steeds aan herinnert zou worden waarom ik mijn heerlijke baan als pakketbezorger had opgegeven, zodat ik het niet zou vergeten. En ik was het snel vergeten. De duivel viel me al snel aan dat het zou mislukken, maar ook mijn vlees was een bedreiging. Ik zag voor me hoeveel ik zou kunnen verdienen, ik kreeg het oude verlangen naar status terug. Ik zag een hele nieuwe garderobe voor me, nieuwe spullen, uit eten. Het schoot allemaal heel snel door mijn hoofd, maar het was de strik van 1 Timotheüs 6:9:
Maar wie rijk willen worden, vallen in verzoeking en in een strik en in veel dwaze en schadelijke begeerten, die de mensen doen wegzinken in verderf en ondergang.
En diep in mijn hart voelde ik me groeien, en dat kwam er ook uit op het kraamfeest toen ik schijnbaar onschuldig tegen Martin en Willem grapte dat ik er nu ook bij hoorde als iemand met een eigen bedrijf. En zelfs wanneer ik vertelde hoe de Heere had voorzien daarin, was het alsof het vanzelfsprekend was, terwijl het enkel, pure genade was, niets anders dan ontferming voor een bedelaar. Alle vleselijke voorspoed prikkelden mijn hoogmoed.
Die avond schaamde ik mij, want er was niets van mij bij, en niets wat ik zelf voor elkaar gekregen had, en meer nog, ik was nog nergens. Ik was nog niet eens begonnen. En nu was ik geneigd om mijn vlees te volgen en het allemaal zelf verder te doen. God had mij sterk gemaakt, verder kon ik het zelf wel!
En zo droomde ik die avond, het was een vage droom waarvan ik de details bespaar. Maar wel een droom die bleef hangen, en vooral om de Bijbeltekst die ik daarin zag. Ik weet niet of dit telt voor degenen die geloven dat God alleen nog door Zijn Woord spreekt, maar ik geloof dat de Heere me in deze droom wees op 2 Kronieken 26. Ik zag het in mijn droom staan op een papier en toen ik wakker werd zocht ik het op en over deze geschiedenis wil ik vandaag met jullie nadenken.
Ik geloof wat de Heere mij erdoor wilde leren, ook jullie wil leren.
2 Kronieken 26:1-23
Toen nam heel het volk van Juda Uzzia, die toen zestien jaar oud was, en maakte hem koning in de plaats van zijn vader Amazia. 2 Hij was het die Eloth uitbouwde en het aan Juda terugbracht, nadat de koning bij zijn vaderen te ruste gegaan was. 3 Uzzia was zestien jaar oud toen hij koning werd, en hij regeerde tweeënvijftig jaar in Jeruzalem. De naam van zijn moeder was Jecholia, uit Jeruzalem. 4 Hij deed wat juist was in de ogen van de HEERE, overeenkomstig alles wat zijn vader Amazia gedaan had. 5 Het was in de dagen van Zacharia, die Uzzia leerde op God te zien, om God te zoeken. In de dagen dat hij de HEERE zocht, maakte God hem voorspoedig.
6 Hij trok eropuit en streed tegen de Filistijnen. Hij sloeg een bres in de muur van Gath, de muur van Jabne en de muur van Asdod, en bouwde steden bij Asdod en in het gebied van de Filistijnen. 7 God hielp hem tegen de Filistijnen, en tegen de Arabieren die in Gur-Baäl woonden, en tegen de Meünieten. 8 De Ammonieten gaven Uzzia schatting en zijn naam verbreidde zich tot waar men in Egypte komt, want hij werd buitengewoon sterk. 9 In Jeruzalem bouwde Uzzia torens, aan de Hoekpoort, aan de Dalpoort en aan de Punt, en hij versterkte ze. 10 Hij bouwde ook torens in de woestijn, en hakte veel putten uit, omdat hij veel vee had, zowel in het Laagland als op de hoogvlakte. Hij had akkerbouwers en wijnbouwers op de bergen en op de vruchtbare velden, want hij was een liefhebber van de landbouw. 11 Verder had Uzzia een leger dat geoefend was voor de oorlog en dat ten strijde trok, ingedeeld in zoveel troepen als er aangenomen waren door de dienst van Jeïel, de schrijver, en Maäseja, de beambte, onder leiding van Hananja, een van de vorsten van de koning. 12 Het volledige aantal van de familiehoofden, van de strijdbare helden, was tweeduizend zeshonderd man. 13 Onder hun bevel stond een legermacht van driehonderdzevenduizend vijfhonderd man, vol kracht en geoefend in de strijd, om de koning tegen de vijand te helpen. 14 En Uzzia voorzag hen, heel het leger, van schilden, speren, helmen, harnassen en bogen, en zelfs slingerstenen. 15 In Jeruzalem maakte hij oorlogswerktuigen – het ontwerp van een vindingrijk iemand – die opgesteld werden op de torens en op de hoeken om er pijlen en grote stenen mee af te schieten. Zo werd zijn naam wijd en zijd verbreid, want hij werd wonderlijk geholpen, totdat hij sterk was geworden.
16 Maar toen hij sterk geworden was, werd zijn hart hoogmoedig, tot zijn eigen verderf. Hij werd ontrouw aan de HEERE, zijn God. Hij ging namelijk de tempel van de HEERE binnen om reukwerk in rook te laten opgaan op het reukofferaltaar. 17 Maar de priester Azaria ging hem achterna, en met hem de priesters van de HEERE, tachtig dappere mannen. 18 Zij gingen voor koning Uzzia staan en zeiden tegen hem: U komt het niet toe, Uzzia, om voor de HEERE reukwerk in rook te laten opgaan, maar het is aan de priesters, de nakomelingen van Aäron, die geheiligd zijn om reukwerk in rook te laten opgaan. Ga het heiligdom uit, want u bent ontrouw geweest, en het zal voor u niet tot eer zijn van de HEERE God.
19 Toen werd Uzzia woedend; het wierookvat was in zijn hand om reukwerk in rook te laten opgaan. En terwijl hij woedend was op de priesters, verscheen de melaatsheid op zijn voorhoofd, voor de ogen van de priesters, in het huis van de HEERE, bij het reukofferaltaar. 20 Toen keerde de hoofdpriester Azaria zich naar hem toe, en al de priesters, en zie, hij was melaats aan zijn voorhoofd. En zij verdreven hem haastig daarvandaan, ja, ook hijzelf haastte zich om naar buiten te gaan, omdat de HEERE hem getroffen had. 21 Koning Uzzia was melaats tot aan de dag van zijn dood. Hij woonde, omdat hij melaats was, in een apart staand huis, want hij was van het huis van de HEERE afgesneden. Jotham, zijn zoon, was aangesteld over het huis van de koning, en gaf leiding aan de bevolking van het land. 22 Het overige nu van de geschiedenis van Uzzia, van het begin tot het einde, heeft de profeet Jesaja, de zoon van Amoz, beschreven. 23 Uzzia ging te ruste bij zijn vaderen en zij begroeven hem bij zijn vaderen, op het veld bij het graf dat van de koningen was, want zij zeiden: Hij is melaats. En zijn zoon Jotham werd koning in zijn plaats.
Broeders en zusters, hoe vaak heb jij gebeden toen je alles niet meer overzag, en hoe vaak ben je gebed vergeten, toen alles voorspoedig ging?
We zien in dit gedeelte zo duidelijk het belang gebed, maar ook hoe hoogmoed ons gebedsleven kapot maakt.
Deze koning werd rijk gezegend door God maar er bleef uiteindelijk niets meer over dan een “waarschuwend voorbeeld”. En dit is hoe ik kan eindigen, dit is hoe jij kunt eindigen, afgesneden van het werk van de Heere. Dat is mijn grootste angst, broeders en zusters. Een heel leven voor God om vervolgens in zonde te eindigen, in vruchteloosheid. “O, te gaan met lege handen, zo mijn Heiland tegemoet!”
O, ik dank God voor Zijn onuitsprekelijke genade, dat Hij waarschuwt voor het te laat is. En zo heeft God de geschiedenissen van het Oude Testament opgeschreven: “Tot onze onderwijzing, opdat wij in de weg van volharding en vertroosting door de Schriften de hoop zouden behouden.” (Romeinen 15:4)
Daarom wil ik vandaag nadenken over de waarschuwing die de Heere mij gaf deze week:
- De zegen die er bij de Heere te vinden is
- De vloek van hoogmoed
- De genade van de Hogepriester
Achtergrond
De vader van Uzzia, koning Amazia, dacht heel klein van God. In 2 Kronieken 25:9 lezen we dat een man van God hem waarschuwt: “De HEERE heeft u veel meer te geven dan dit.” Maar hij richt zich op de afgoden, hij offert voor de goden van het volk wat hij verslagen had, goden die dus niet eens hun eigen volk konden redden.
Broeders en zusters, geloof je dat God veel meer te geven heeft dan dit? En wat hebben je afgoden je de laatste tijd gebracht? O God, heeft zoveel meer te geven!
Maar Amazia, zoekt het in de wereld en zo komt het oordeel over dat volk, Gods toorn ontbrande tegen Amazia en hij sterft terwijl hij een vervallen rijk achterlaat aan zijn zoon. Dit is wat wij achterlaten aan onze kinderen als we God verlaten en afgoden volgen, verval en verderf.
Maar, dan, op zestienjarige leeftijd volgt Uzzia zijn vader op. En hij gaat het anders doen. Zijn leven dichtbij God belooft licht en voorspoed voor het volk
Al het goede wat zijn vader deed, deed hij ook, maar niet alles had hij van zijn vader geleerd. Zacharia leerde hem nog meer, hij leerde hem op God te zien, om God te zoeken. En zo ontving hij ook veel meer dan zijn vader ontvangen had.
1. De zegen die er bij de Heere te vinden is
Vers 5
In de dagen dat hij de HEERE zocht, maakte God hem voorspoedig.
Broeders en zusters, dit hoort bij elkaar. Het zoeken van de Heere en voorspoed. De Heere belooft in Psalm 34:
Psalm 34:11
Wie de HEERE zoeken, hebben geen gebrek aan enig goed.
Zoals we in de preek over Psalm 34 hebben gehoord is dit geen zoeken naar iemand die verstopt is, maar eerder het bezoeken van iemand. Zoals we zeggen “Wanneer zoek je me weer eens op.” Zo is het zoeken van de Heere, naderen tot Hem. Naar Hem toegaan, met al je zorgen en noden, met al je zonden en met al je verlangens.
Zo leerde Uzzia om de Heere op te zoeken, om tot God te naderen in het gebed en wat een overvloed ontving hij. Hij had geen gebrek aan enig goed!
Kennen we dit geheim? Deze sleutel tot overvloed?
De Heere gaf Uzzia voorspoed. Overwinning over zijn vijanden, heidenvolken betaalden hem belasting en hij werd zelfs bekend in Egypte. Hij stelde orde op zaken bij defensie, kwam op voor de boeren, er kwamen putten voor het vee en hij hield van de landbouw (veel nederlanders zouden tijdens de verkiezingen b op hem willen stemmen) en er werden innovatieve oorlogswerktuigen ontwikkeld. En dit is de conclusie van alle zegeningen die hij ontvangt:
Vers 15
Zo werd zijn naam wijd en zijd verbreid, want hij werd wonderlijk geholpen, totdat hij sterk was geworden.
Zolang hij de Heere zocht, werd Hij wonderlijk geholpen, zijn koninkrijk groeide en hij werd sterk. Het was een rijk met een sterke economie, een sterk boerenbedrijf en een sterke innovatieve defensie. Er was voorspoed: geld, eten en veiligheid. En, dat werd overal bekend!
Hoe is dit vandaag “tot onze onderwijzing, opdat wij in de weg van volharding en vertroosting door de Schriften de hoop zouden behouden.”
Is dit waar we het welvaartsevangelie moeten omarmen en deze aardse voorspoed in ons leven moeten verwachten? De tekst lijkt het duidelijk te leren toch?
Als God Abraham zo rijk zegende, als David geen gebrek had aan enig goed, en als hier Uzzia, omdat hij de Heere zocht, zoveel voorspoed ziet, is dit dan ook niet wat wij moeten verwachten? Is Hij ook niet onze Vader, en als wij onze kinderen wel eens verwennen zou onze hemelse Vader dat dan ook niet doen?
We zijn Koningskinderen, daar past toch geen oude auto bij, en, — zo las ik in een boek van een welvaartsprediker — de Heere Jezus reed op een ezelsveulen, dat was vroeger de Mercedes onder de auto’s, koningen werden daarop de stad in gebracht.
Broeders en zusters, we hebben een goede Vader, en we zijn Koningskinderen en we worden veel meer verwend dan we ooit kunnen beseffen!
Want u kent de genade van onze Heere Jezus Christus, dat Hij omwille van u arm is geworden, terwijl Hij rijk was, opdat u door Zijn armoede rijk zou worden.
De Heere wil ons rijk maken!
Zeker, in het Oude Testament werd Gods koninkrijk en heerlijkheid zichtbaar in een land en een tempel die slechts een schaduw waren van een rijkere toekomst van een Koninkrijk wat uitgebreid is over de hele aarde en heerlijke tempel die bestaat uit geredde zielen die God met een volkomen hart aanbidden.
Want wij hebben hier geen blijvende stad, maar wij zoeken de toekomstige. (Hebreeën 13:14)
Zo richten we ons onder het Nieuwe Verbond op die toekomstige werkelijkheid waar we nu al de geestelijke voorsmaak van hebben door de Heilige Geest. Daarom zeggen niet tegen de wereld, kom maar naar onze grote, veilige gebouwen om iets over God te leren. Nee, we gaan, op het bevel van Koning Jezus en roepen op om Hem te volgen.
Dat zegt Christus: neem je kruis op, volg mij, ga de wereld in en verkondig mijn Evangelie. Je zult vervolgt worden, verdrukt, berooft en bespot, je zult je leven verliezen, maar je zult het vinden, je zult rijk gezegend worden, want er wacht een erfenis in de hemel, er wacht een nieuwe hemel en een nieuwe aarde.
Broeders en zusters, welvaartspredikers zijn te kortzichtig, ze denken te klein, ze zijn ongeduldig en willen de zegen nu, op hun eigen manier. Er is veel meer te winnen als we hier alles verliezen: schatten in de hemel, die niet vergaan, laten we het vergankelijk nooit vervangen voor het onvergankelijke, want alles onder de zon zal eenmaal vergaan, onze uiterlijke mens zal vergaan, daarom bid ik dat we met Paulus leren:
Filippenzen 4:11-13
Ik heb geleerd tevreden te zijn in de omstandigheden waarin ik verkeer. 12 En ik weet wat het is vernederd te worden, ik weet ook wat het is overvloed te hebben; in elk opzicht en in alles ben ik ingewijd, zowel in verzadigd te zijn als in honger te lijden, zowel in overvloed te hebben als in gebrek te lijden. 13 Alle dingen zijn mij mogelijk door Christus, Die mij kracht geeft.
Zo’n welvaartsprediker wil ik worden. Overvloedig in tevredenheid en in de hoop op het eeuwig leven. Het gaat niet om ons aardse koninkrijk, het gaat niet om onze naam, het gaat niet om onze economie, onze veeteelt en landbouw, onze vrede en veiligheid. Maar Christus’ naam, Zijn rijk, Zijn heerlijkheid moet de aarde vervullen, Zijn vrede moet harten vervullen, of er nu oorlog is of niet.
Net zoals met wonderen gaat het hier niet om wat God geeft. Het gaat om God en Zijn koninkrijk. Als het bijdraagt aan de verspreiding van het Evangelie en de uitbreiding van Gods Koninkrijk zal God zeker wonderen doen, zieken zullen genezen, gevangenisdeuren zullen open springen en het gif wat je vijanden je voorzetten zal je niets doen! En zo, als het bijdraagt aan de bekendmaking van de naam van God, dan zal Hij ons, overeenkomstig Zijn rijkdom alles geven wat we nodig hebben (Filippenzen 4:19). Vandaar dat Hij dit prachtige gebouw geeft en geen nieuwe auto, vandaar die nieuwe laptop en geen nieuwe garderobe.
Daarom zoeken we Gods aangezicht, niet voor onze eigen belangen, maar voor Christus belangen en Zijn belangen zullen voorspoedig zijn, Zijn rijk zal groeien, Zijn naam zal bekend worden in Zuid-Beveland en onder onbereikte volken.
Ja, wat u ook zult vragen in Mijn Naam, dat zal Ik doen, opdat de Vader in de Zoon verheerlijkt zal worden. (Johannes 14:13)
Hij zal het doen, als we namens Hem bidden zodat Hij verheerlijkt wordt! Als de gebeden opstijgen, zal de zegen neerdalen! Er zullen wonderen gebeuren, er zijn wonderen gebeurt. We zullen alles krijgen wat we nodig hebben en… er zullen zielen gered worden! Geloof je dat?
Broeders en zusters, dit botst niet met Gods soevereiniteit en eeuwige raadsbesluiten, Hij belooft dit zelf, Hij roept je op tot dit gebed! En God die het doel bepaald heeft, heeft ook het middel tot dat doel bepaald. Hij wil gebeden zijn.
Volhardend ernstig gebed, vol verwachting, gelovig, het vermag veel. Heel veel! Dat leert het leven van Uzzia ons, de Heere heeft veel meer te geven dan dit. De God die in het klein een koninkrijk voorspoedig maakte, zal Zijn Koninkrijk bouwen. Daarom zoeken we Zijn aangezicht voor de redding van zielen, voor het behoud van verloren zielen en voor alles wat daaraan bijdraagt.
Besef je wat we mislopen als we niet bidden? Wat het gevaar is als we niet bidden en afgeleid worden door alle gaven. Als we ons zicht verliezen op de Gever en Zijn belangen en vol zijn van de gaven en onze eigen belangen zullen we hoogmoedig worden en het zelf gaan proberen, als we zomaar tot God gaan, als we zonder priester al deze heerlijke zegeningen denken te kunnen bemachtigen.
2. Het vloek van hoogmoed
Vers 16
Maar toen hij sterk geworden was, werd zijn hart hoogmoedig, tot zijn eigen verderf. Hij werd ontrouw aan de HEERE, zijn God. Hij ging namelijk de tempel van de HEERE binnen om reukwerk in rook te laten opgaan op het reukofferaltaar.
Als we sterk geworden zijn, als alles goed gaat, vergeten we zo makkelijk dat we het niets anders was dan Gods genade waardoor we al onze kracht en zegeningen ontvangen hadden.
En Uzzia ziet alles wat hij gekregen heeft en wordt hoogmoedig, hij vergeet de Gever. En hij negeert wat hij geleerd had, de tempel was alleen toegankelijk voor de priesters. Hij was rijk gezegend, maar dit betekende niet dat hij nu zonder de priesters kon!
Kun je het je voorstellen. Hij neemt wierook en komt stap voor stap dichterbij Gods aangezicht, een verterend vuur.
Maar hij negeert het, hij werd trots omdat hij dacht dat hij ook maar iets had bijgedragen aan de voorspoed, alsof hij het zelf wel kon regelen, en daar had God voor gewaarschuwd!
Spreuken 16:18
Trots komt vóór de ondergang, en hoogmoed komt vóór de val.
Broeders en zusters, dat was de strik die Satan afgelopen weken voor mij spande. Dat was de hoogmoed die in mij opkwam. Alsof ik ook maar iets had bijgedragen aan de wonderen die de Heere heeft gedaan. Ik dacht aan alle gebeden die de Heere verhoord had het afgelopen jaar, ik heb er niks van verdiend. Letterlijk alles verzondigd. Ik heb geen recht op Sarah, ik heb geen recht op een huis, ik heb geen recht op deze plek als evangelisatiepost, ik heb geen recht op zo’n lieve zoon, ik heb geen recht op een andere baan. Al deze dingen waren enkel genade van God, onuitsprekelijke genade, niet voor mijzelf, maar voor de Naam van de Heere.
Ik schaam me dat ik dat vergat. Broeders en zusters, vergeten jullie dat ook wel eens? Dat je niks verdiend? Je merkt het als je minder bid, en zelf aan de slag gaat. Als je de genade niet meer nodig denkt te hebben, als je het werk van de priesters niet meer nodig denkt te hebben! Hoe vaak kom je tot God zonder het besef dat je zonder Christus verloren zou zijn, de vloek verdient?
En zo zoekt Uzzia, zonder priester met het reukwerk van zijn gebed het aangezicht van God, tot Zijn eigen verderf.
Verderf, de voorspoed houdt op. Dat is waar we recht op hebben als we naakt, zonder iets mee te brengen dan onze zondigheid voor Gods aangezicht verschijnen.
Als je hier vanmiddag bent en je gaat nog zonder de Heere Jezus door het leven, kun je niet voor God verschijnen, het zal je einde zijn, je eeuwige verderf. Want God is heilig en Hij kan zonde niet toestaan in Zijn aanwezigheid, hij kan het zelfs niet toestaan als we Hem op onze eigen manier willen eren.
Nadab en Abihu, zonen van Aaron probeerden dat ook, ze gingen de tempel binnen met vreemd vuur, wat God niet geboden had en er “ging een vuur uit van het aangezicht van de HEERE, en verteerde hen, zodat zij stierven voor het aangezicht van de HEERE.” (Leviticus 10:2)
Hoe ontzagwekkend is Gods heiligheid. We kunnen Hem niet op onze manier eren. Goeie bedoelingen redden ons niet. Maar wat een wonder dat Hij ons een manier gegeven heeft!
3. De genade van de Hogepriester
Vers 17
Maar de priester Azaria ging hem achterna, en met hem de priesters van de HEERE, tachtig dappere mannen. 18 Zij gingen voor koning Uzzia staan en zeiden tegen hem: U komt het niet toe, Uzzia, om voor de HEERE reukwerk in rook te laten opgaan, maar het is aan de priesters, de nakomelingen van Aäron, die geheiligd zijn om reukwerk in rook te laten opgaan. Ga het heiligdom uit, want u bent ontrouw geweest, en het zal voor u niet tot eer zijn van de HEERE God.
De priesters bewaken Gods heiligheid en gaan achter Uzzia aan, ze willen hem tegenhouden! Ze willen niet dat hij verteerd wordt door Gods heiligheid. Ze houden hem tegen omdat het zijn eigen manier is en God zou onteren!
Zo, broeders en zusters, kunnen wij niet zonder dit priesterwerk. En wat een wonder voor deze heerlijke manier, die nieuwe en levende weg, Jezus Christus, onze Hogepriester door wie we vrij tot God mogen gaan!
We kunnen niet zonder Zijn voorspraak, Zijn voorbede. We kunnen na rijk gezegend te zijn niet denken dat we het nu wel zelf kunnen. Dat we Zijn genade niet meer nodig hebben. We hebben Hem nodig, van het begin tot het einde. Van onze uitverkiezing van voor de eeuwigheid tot onze verheerlijking in heerlijkheid.
Tevreden met Gods gaven, kunnen we de Gever zo makkelijk vergeten en zelf het heiligdom binnengaan om onszelf te bewieroken, om zelf iets te zijn en iets te worden.
Broeders en zusters, laten we zo op elkaar letten, en achter elkaar aangaan, elkaar tegenhouden als we in zonde dreigen te vallen, elkaar eraan herinneren dat we niet zonder priester tot God kunnen naderen
Uzzia werd boos, hij wilde niet gewaarschuwd worden, Hij wilde niet terecht gewezen worden:
Vers 19a
Toen werd Uzzia woedend; het wierookvat was in zijn hand om reukwerk in rook te laten opgaan.
O, weersta Zijn genade niet. Wordt niet boos op God als Hij je tegenhoudt, als Hij je overtuigd van je zonde, als Hij je weerhoudt om te zondigen. Dat zal eindigen in verderf!
En zo verzet Uzzia zich, en moet Hij de straf dragen.
Vers 19b
En terwijl hij woedend was op de priesters, verscheen de melaatsheid op zijn voorhoofd, voor de ogen van de priesters, in het huis van de HEERE, bij het reukofferaltaar. 20 Toen keerde de hoofdpriester Azaria zich naar hem toe, en al de priesters, en zie, hij was melaats aan zijn voorhoofd. En zij verdreven hem haastig daarvandaan, ja, ook hijzelf haastte zich om naar buiten te gaan, omdat de HEERE hem getroffen had. 21 Koning Uzzia was melaats tot aan de dag van zijn dood. Hij woonde, omdat hij melaats was, in een apart staand huis, want hij was van het huis van de HEERE afgesneden.
Afgezonderd, dat is wat jij en ik verdienen. En als je je nog niet afgekeerd hebt van je zonde, als je nog doorgaat op je zondige, hoogmoedige weg, dan zul je afgezonderd eindigen in het eeuwige verderf.
Daarvoor waarschuwt Paulus degenen die het Evangelie van Christus ongehoorzaam zijn:
“Zij zullen als straf het eeuwig verderf ondergaan, weg van het aangezicht van de Heere en van de heerlijkheid van Zijn macht.” (2 Thessalonicenzen 1:8)
Bekeer je daarom, als de Heere je vandaag waarschuwt, keer je om op de weg die leidt tot de dood. Vlucht naar Christus, alleen door Hem kun je voor God verschijnen. Door Christus die zondaren zoekt, kun jij het aangezicht van de Heere zoeken!
Ja, broeders en zusters, door Hem mogen we tot God naderen en de heerlijkste zegeningen ontvangen!
Vraagt naar den HEER en Zijne sterkte,
Naar Hem, die al uw heil bewerkte;
Zoekt dagelijks Zijn aangezicht;
Gedenkt aan ’t geen Hij heeft verricht,
Aan Zijn doorluchte wonderdaân;
En wilt Zijn straffen gadeslaan.
Niet voor jezelf, niet om zelf iets te worden, niet om de gaven en de wonderen, (beef voor het waarschuwende voorbeeld van Uzzia vanmiddag) maar om Zijn naam, om Zijn koninkrijk, om de redding van zielen die Hem zullen aanbidden, hier in Ovezande, maar overal waar Zijn naam nog niet of niet meer genoemd wordt!
Om Christus, die de hemel is doorgegaan met Zijn kostbare offerbloed, door Hem stijgen onze gebeden als wierook op tot voor Gods genadetroon, aangenaam en Hij zal ons verhoren en Zijn zegen uit de hemel uitgieten want “dit is de vrijmoedigheid die wij hebben in het toegaan tot God, dat Hij ons verhoort, telkens als wij iets bidden naar Zijn wil.” (1 Johannes 5:14)
De HEERE heeft u veel meer te geven dan dit.
Wat een onvoorstelbare wonderen heeft de Heere gedaan het afgelopen jaar. Met de laatste verhoring: een dag extra om in Zijn Koninkrijk te werken. Sommigen weten hoe het gelopen is, en hoe de Heere me aanmoedigde om dit risico te nemen voor Christus, om in het geloof grote dingen van God te verwachten voor de verspreiding van het Evangelie. Daarom sta ik ingeschreven bij de KVK als RSK4C (Risk for Christ), zodat ik er steeds aan herinnert zou worden waarom ik mijn heerlijke baan als pakketbezorger had opgegeven, zodat ik het niet zou vergeten. En ik was het snel vergeten. De duivel viel me al snel aan dat het zou mislukken, maar ook mijn vlees was een bedreiging. Ik zag voor me hoeveel ik zou kunnen verdienen, ik kreeg het oude verlangen naar status terug. Ik zag een hele nieuwe garderobe voor me, nieuwe spullen, uit eten. Het schoot allemaal heel snel door mijn hoofd, maar het was de strik van 1 Timotheüs 6:9:
Maar wie rijk willen worden, vallen in verzoeking en in een strik en in veel dwaze en schadelijke begeerten, die de mensen doen wegzinken in verderf en ondergang.
En diep in mijn hart voelde ik me groeien, en dat kwam er ook uit op het kraamfeest toen ik schijnbaar onschuldig tegen Martin en Willem grapte dat ik er nu ook bij hoorde als iemand met een eigen bedrijf. En zelfs wanneer ik vertelde hoe de Heere had voorzien daarin, was het alsof het vanzelfsprekend was, terwijl het enkel, pure genade was, niets anders dan ontferming voor een bedelaar. Alle vleselijke voorspoed prikkelden mijn hoogmoed.
Die avond schaamde ik mij, want er was niets van mij bij, en niets wat ik zelf voor elkaar gekregen had, en meer nog, ik was nog nergens. Ik was nog niet eens begonnen. En nu was ik geneigd om mijn vlees te volgen en het allemaal zelf verder te doen. God had mij sterk gemaakt, verder kon ik het zelf wel!
En zo droomde ik die avond, het was een vage droom waarvan ik de details bespaar. Maar wel een droom die bleef hangen, en vooral om de Bijbeltekst die ik daarin zag. Ik weet niet of dit telt voor degenen die geloven dat God alleen nog door Zijn Woord spreekt, maar ik geloof dat de Heere me in deze droom wees op 2 Kronieken 26. Ik zag het in mijn droom staan op een papier en toen ik wakker werd zocht ik het op en over deze geschiedenis wil ik vandaag met jullie nadenken.
Ik geloof wat de Heere mij erdoor wilde leren, ook jullie wil leren.
2 Kronieken 26:1-23
Toen nam heel het volk van Juda Uzzia, die toen zestien jaar oud was, en maakte hem koning in de plaats van zijn vader Amazia. 2 Hij was het die Eloth uitbouwde en het aan Juda terugbracht, nadat de koning bij zijn vaderen te ruste gegaan was. 3 Uzzia was zestien jaar oud toen hij koning werd, en hij regeerde tweeënvijftig jaar in Jeruzalem. De naam van zijn moeder was Jecholia, uit Jeruzalem. 4 Hij deed wat juist was in de ogen van de HEERE, overeenkomstig alles wat zijn vader Amazia gedaan had. 5 Het was in de dagen van Zacharia, die Uzzia leerde op God te zien, om God te zoeken. In de dagen dat hij de HEERE zocht, maakte God hem voorspoedig.
6 Hij trok eropuit en streed tegen de Filistijnen. Hij sloeg een bres in de muur van Gath, de muur van Jabne en de muur van Asdod, en bouwde steden bij Asdod en in het gebied van de Filistijnen. 7 God hielp hem tegen de Filistijnen, en tegen de Arabieren die in Gur-Baäl woonden, en tegen de Meünieten. 8 De Ammonieten gaven Uzzia schatting en zijn naam verbreidde zich tot waar men in Egypte komt, want hij werd buitengewoon sterk. 9 In Jeruzalem bouwde Uzzia torens, aan de Hoekpoort, aan de Dalpoort en aan de Punt, en hij versterkte ze. 10 Hij bouwde ook torens in de woestijn, en hakte veel putten uit, omdat hij veel vee had, zowel in het Laagland als op de hoogvlakte. Hij had akkerbouwers en wijnbouwers op de bergen en op de vruchtbare velden, want hij was een liefhebber van de landbouw. 11 Verder had Uzzia een leger dat geoefend was voor de oorlog en dat ten strijde trok, ingedeeld in zoveel troepen als er aangenomen waren door de dienst van Jeïel, de schrijver, en Maäseja, de beambte, onder leiding van Hananja, een van de vorsten van de koning. 12 Het volledige aantal van de familiehoofden, van de strijdbare helden, was tweeduizend zeshonderd man. 13 Onder hun bevel stond een legermacht van driehonderdzevenduizend vijfhonderd man, vol kracht en geoefend in de strijd, om de koning tegen de vijand te helpen. 14 En Uzzia voorzag hen, heel het leger, van schilden, speren, helmen, harnassen en bogen, en zelfs slingerstenen. 15 In Jeruzalem maakte hij oorlogswerktuigen – het ontwerp van een vindingrijk iemand – die opgesteld werden op de torens en op de hoeken om er pijlen en grote stenen mee af te schieten. Zo werd zijn naam wijd en zijd verbreid, want hij werd wonderlijk geholpen, totdat hij sterk was geworden.
16 Maar toen hij sterk geworden was, werd zijn hart hoogmoedig, tot zijn eigen verderf. Hij werd ontrouw aan de HEERE, zijn God. Hij ging namelijk de tempel van de HEERE binnen om reukwerk in rook te laten opgaan op het reukofferaltaar. 17 Maar de priester Azaria ging hem achterna, en met hem de priesters van de HEERE, tachtig dappere mannen. 18 Zij gingen voor koning Uzzia staan en zeiden tegen hem: U komt het niet toe, Uzzia, om voor de HEERE reukwerk in rook te laten opgaan, maar het is aan de priesters, de nakomelingen van Aäron, die geheiligd zijn om reukwerk in rook te laten opgaan. Ga het heiligdom uit, want u bent ontrouw geweest, en het zal voor u niet tot eer zijn van de HEERE God.
19 Toen werd Uzzia woedend; het wierookvat was in zijn hand om reukwerk in rook te laten opgaan. En terwijl hij woedend was op de priesters, verscheen de melaatsheid op zijn voorhoofd, voor de ogen van de priesters, in het huis van de HEERE, bij het reukofferaltaar. 20 Toen keerde de hoofdpriester Azaria zich naar hem toe, en al de priesters, en zie, hij was melaats aan zijn voorhoofd. En zij verdreven hem haastig daarvandaan, ja, ook hijzelf haastte zich om naar buiten te gaan, omdat de HEERE hem getroffen had. 21 Koning Uzzia was melaats tot aan de dag van zijn dood. Hij woonde, omdat hij melaats was, in een apart staand huis, want hij was van het huis van de HEERE afgesneden. Jotham, zijn zoon, was aangesteld over het huis van de koning, en gaf leiding aan de bevolking van het land. 22 Het overige nu van de geschiedenis van Uzzia, van het begin tot het einde, heeft de profeet Jesaja, de zoon van Amoz, beschreven. 23 Uzzia ging te ruste bij zijn vaderen en zij begroeven hem bij zijn vaderen, op het veld bij het graf dat van de koningen was, want zij zeiden: Hij is melaats. En zijn zoon Jotham werd koning in zijn plaats.
Broeders en zusters, hoe vaak heb jij gebeden toen je alles niet meer overzag, en hoe vaak ben je gebed vergeten, toen alles voorspoedig ging?
We zien in dit gedeelte zo duidelijk het belang gebed, maar ook hoe hoogmoed ons gebedsleven kapot maakt.
Deze koning werd rijk gezegend door God maar er bleef uiteindelijk niets meer over dan een “waarschuwend voorbeeld”. En dit is hoe ik kan eindigen, dit is hoe jij kunt eindigen, afgesneden van het werk van de Heere. Dat is mijn grootste angst, broeders en zusters. Een heel leven voor God om vervolgens in zonde te eindigen, in vruchteloosheid. “O, te gaan met lege handen, zo mijn Heiland tegemoet!”
O, ik dank God voor Zijn onuitsprekelijke genade, dat Hij waarschuwt voor het te laat is. En zo heeft God de geschiedenissen van het Oude Testament opgeschreven: “Tot onze onderwijzing, opdat wij in de weg van volharding en vertroosting door de Schriften de hoop zouden behouden.” (Romeinen 15:4)
Daarom wil ik vandaag nadenken over de waarschuwing die de Heere mij gaf deze week:
- De zegen die er bij de Heere te vinden is
- De vloek van hoogmoed
- De genade van de Hogepriester
Achtergrond
De vader van Uzzia, koning Amazia, dacht heel klein van God. In 2 Kronieken 25:9 lezen we dat een man van God hem waarschuwt: “De HEERE heeft u veel meer te geven dan dit.” Maar hij richt zich op de afgoden, hij offert voor de goden van het volk wat hij verslagen had, goden die dus niet eens hun eigen volk konden redden.
Broeders en zusters, geloof je dat God veel meer te geven heeft dan dit? En wat hebben je afgoden je de laatste tijd gebracht? O God, heeft zoveel meer te geven!
Maar Amazia, zoekt het in de wereld en zo komt het oordeel over dat volk, Gods toorn ontbrande tegen Amazia en hij sterft terwijl hij een vervallen rijk achterlaat aan zijn zoon. Dit is wat wij achterlaten aan onze kinderen als we God verlaten en afgoden volgen, verval en verderf.
Maar, dan, op zestienjarige leeftijd volgt Uzzia zijn vader op. En hij gaat het anders doen. Zijn leven dichtbij God belooft licht en voorspoed voor het volk
Al het goede wat zijn vader deed, deed hij ook, maar niet alles had hij van zijn vader geleerd. Zacharia leerde hem nog meer, hij leerde hem op God te zien, om God te zoeken. En zo ontving hij ook veel meer dan zijn vader ontvangen had.
1. De zegen die er bij de Heere te vinden is
Vers 5
In de dagen dat hij de HEERE zocht, maakte God hem voorspoedig.
Broeders en zusters, dit hoort bij elkaar. Het zoeken van de Heere en voorspoed. De Heere belooft in Psalm 34:
Psalm 34:11
Wie de HEERE zoeken, hebben geen gebrek aan enig goed.
Zoals we in de preek over Psalm 34 hebben gehoord is dit geen zoeken naar iemand die verstopt is, maar eerder het bezoeken van iemand. Zoals we zeggen “Wanneer zoek je me weer eens op.” Zo is het zoeken van de Heere, naderen tot Hem. Naar Hem toegaan, met al je zorgen en noden, met al je zonden en met al je verlangens.
Zo leerde Uzzia om de Heere op te zoeken, om tot God te naderen in het gebed en wat een overvloed ontving hij. Hij had geen gebrek aan enig goed!
Kennen we dit geheim? Deze sleutel tot overvloed?
De Heere gaf Uzzia voorspoed. Overwinning over zijn vijanden, heidenvolken betaalden hem belasting en hij werd zelfs bekend in Egypte. Hij stelde orde op zaken bij defensie, kwam op voor de boeren, er kwamen putten voor het vee en hij hield van de landbouw (veel nederlanders zouden tijdens de verkiezingen b op hem willen stemmen) en er werden innovatieve oorlogswerktuigen ontwikkeld. En dit is de conclusie van alle zegeningen die hij ontvangt:
Vers 15
Zo werd zijn naam wijd en zijd verbreid, want hij werd wonderlijk geholpen, totdat hij sterk was geworden.
Zolang hij de Heere zocht, werd Hij wonderlijk geholpen, zijn koninkrijk groeide en hij werd sterk. Het was een rijk met een sterke economie, een sterk boerenbedrijf en een sterke innovatieve defensie. Er was voorspoed: geld, eten en veiligheid. En, dat werd overal bekend!
Hoe is dit vandaag “tot onze onderwijzing, opdat wij in de weg van volharding en vertroosting door de Schriften de hoop zouden behouden.”
Is dit waar we het welvaartsevangelie moeten omarmen en deze aardse voorspoed in ons leven moeten verwachten? De tekst lijkt het duidelijk te leren toch?
Als God Abraham zo rijk zegende, als David geen gebrek had aan enig goed, en als hier Uzzia, omdat hij de Heere zocht, zoveel voorspoed ziet, is dit dan ook niet wat wij moeten verwachten? Is Hij ook niet onze Vader, en als wij onze kinderen wel eens verwennen zou onze hemelse Vader dat dan ook niet doen?
We zijn Koningskinderen, daar past toch geen oude auto bij, en, — zo las ik in een boek van een welvaartsprediker — de Heere Jezus reed op een ezelsveulen, dat was vroeger de Mercedes onder de auto’s, koningen werden daarop de stad in gebracht.
Broeders en zusters, we hebben een goede Vader, en we zijn Koningskinderen en we worden veel meer verwend dan we ooit kunnen beseffen!
Want u kent de genade van onze Heere Jezus Christus, dat Hij omwille van u arm is geworden, terwijl Hij rijk was, opdat u door Zijn armoede rijk zou worden.
De Heere wil ons rijk maken!
Zeker, in het Oude Testament werd Gods koninkrijk en heerlijkheid zichtbaar in een land en een tempel die slechts een schaduw waren van een rijkere toekomst van een Koninkrijk wat uitgebreid is over de hele aarde en heerlijke tempel die bestaat uit geredde zielen die God met een volkomen hart aanbidden.
Want wij hebben hier geen blijvende stad, maar wij zoeken de toekomstige. (Hebreeën 13:14)
Zo richten we ons onder het Nieuwe Verbond op die toekomstige werkelijkheid waar we nu al de geestelijke voorsmaak van hebben door de Heilige Geest. Daarom zeggen niet tegen de wereld, kom maar naar onze grote, veilige gebouwen om iets over God te leren. Nee, we gaan, op het bevel van Koning Jezus en roepen op om Hem te volgen.
Dat zegt Christus: neem je kruis op, volg mij, ga de wereld in en verkondig mijn Evangelie. Je zult vervolgt worden, verdrukt, berooft en bespot, je zult je leven verliezen, maar je zult het vinden, je zult rijk gezegend worden, want er wacht een erfenis in de hemel, er wacht een nieuwe hemel en een nieuwe aarde.
Broeders en zusters, welvaartspredikers zijn te kortzichtig, ze denken te klein, ze zijn ongeduldig en willen de zegen nu, op hun eigen manier. Er is veel meer te winnen als we hier alles verliezen: schatten in de hemel, die niet vergaan, laten we het vergankelijk nooit vervangen voor het onvergankelijke, want alles onder de zon zal eenmaal vergaan, onze uiterlijke mens zal vergaan, daarom bid ik dat we met Paulus leren:
Filippenzen 4:11-13
Ik heb geleerd tevreden te zijn in de omstandigheden waarin ik verkeer. 12 En ik weet wat het is vernederd te worden, ik weet ook wat het is overvloed te hebben; in elk opzicht en in alles ben ik ingewijd, zowel in verzadigd te zijn als in honger te lijden, zowel in overvloed te hebben als in gebrek te lijden. 13 Alle dingen zijn mij mogelijk door Christus, Die mij kracht geeft.
Zo’n welvaartsprediker wil ik worden. Overvloedig in tevredenheid en in de hoop op het eeuwig leven. Het gaat niet om ons aardse koninkrijk, het gaat niet om onze naam, het gaat niet om onze economie, onze veeteelt en landbouw, onze vrede en veiligheid. Maar Christus’ naam, Zijn rijk, Zijn heerlijkheid moet de aarde vervullen, Zijn vrede moet harten vervullen, of er nu oorlog is of niet.
Net zoals met wonderen gaat het hier niet om wat God geeft. Het gaat om God en Zijn koninkrijk. Als het bijdraagt aan de verspreiding van het Evangelie en de uitbreiding van Gods Koninkrijk zal God zeker wonderen doen, zieken zullen genezen, gevangenisdeuren zullen open springen en het gif wat je vijanden je voorzetten zal je niets doen! En zo, als het bijdraagt aan de bekendmaking van de naam van God, dan zal Hij ons, overeenkomstig Zijn rijkdom alles geven wat we nodig hebben (Filippenzen 4:19). Vandaar dat Hij dit prachtige gebouw geeft en geen nieuwe auto, vandaar die nieuwe laptop en geen nieuwe garderobe.
Daarom zoeken we Gods aangezicht, niet voor onze eigen belangen, maar voor Christus belangen en Zijn belangen zullen voorspoedig zijn, Zijn rijk zal groeien, Zijn naam zal bekend worden in Zuid-Beveland en onder onbereikte volken.
Ja, wat u ook zult vragen in Mijn Naam, dat zal Ik doen, opdat de Vader in de Zoon verheerlijkt zal worden. (Johannes 14:13)
Hij zal het doen, als we namens Hem bidden zodat Hij verheerlijkt wordt! Als de gebeden opstijgen, zal de zegen neerdalen! Er zullen wonderen gebeuren, er zijn wonderen gebeurt. We zullen alles krijgen wat we nodig hebben en… er zullen zielen gered worden! Geloof je dat?
Broeders en zusters, dit botst niet met Gods soevereiniteit en eeuwige raadsbesluiten, Hij belooft dit zelf, Hij roept je op tot dit gebed! En God die het doel bepaald heeft, heeft ook het middel tot dat doel bepaald. Hij wil gebeden zijn.
Volhardend ernstig gebed, vol verwachting, gelovig, het vermag veel. Heel veel! Dat leert het leven van Uzzia ons, de Heere heeft veel meer te geven dan dit. De God die in het klein een koninkrijk voorspoedig maakte, zal Zijn Koninkrijk bouwen. Daarom zoeken we Zijn aangezicht voor de redding van zielen, voor het behoud van verloren zielen en voor alles wat daaraan bijdraagt.
Besef je wat we mislopen als we niet bidden? Wat het gevaar is als we niet bidden en afgeleid worden door alle gaven. Als we ons zicht verliezen op de Gever en Zijn belangen en vol zijn van de gaven en onze eigen belangen zullen we hoogmoedig worden en het zelf gaan proberen, als we zomaar tot God gaan, als we zonder priester al deze heerlijke zegeningen denken te kunnen bemachtigen.
2. Het vloek van hoogmoed
Vers 16
Maar toen hij sterk geworden was, werd zijn hart hoogmoedig, tot zijn eigen verderf. Hij werd ontrouw aan de HEERE, zijn God. Hij ging namelijk de tempel van de HEERE binnen om reukwerk in rook te laten opgaan op het reukofferaltaar.
Als we sterk geworden zijn, als alles goed gaat, vergeten we zo makkelijk dat we het niets anders was dan Gods genade waardoor we al onze kracht en zegeningen ontvangen hadden.
En Uzzia ziet alles wat hij gekregen heeft en wordt hoogmoedig, hij vergeet de Gever. En hij negeert wat hij geleerd had, de tempel was alleen toegankelijk voor de priesters. Hij was rijk gezegend, maar dit betekende niet dat hij nu zonder de priesters kon!
Kun je het je voorstellen. Hij neemt wierook en komt stap voor stap dichterbij Gods aangezicht, een verterend vuur.
Maar hij negeert het, hij werd trots omdat hij dacht dat hij ook maar iets had bijgedragen aan de voorspoed, alsof hij het zelf wel kon regelen, en daar had God voor gewaarschuwd!
Spreuken 16:18
Trots komt vóór de ondergang, en hoogmoed komt vóór de val.
Broeders en zusters, dat was de strik die Satan afgelopen weken voor mij spande. Dat was de hoogmoed die in mij opkwam. Alsof ik ook maar iets had bijgedragen aan de wonderen die de Heere heeft gedaan. Ik dacht aan alle gebeden die de Heere verhoord had het afgelopen jaar, ik heb er niks van verdiend. Letterlijk alles verzondigd. Ik heb geen recht op Sarah, ik heb geen recht op een huis, ik heb geen recht op deze plek als evangelisatiepost, ik heb geen recht op zo’n lieve zoon, ik heb geen recht op een andere baan. Al deze dingen waren enkel genade van God, onuitsprekelijke genade, niet voor mijzelf, maar voor de Naam van de Heere.
Ik schaam me dat ik dat vergat. Broeders en zusters, vergeten jullie dat ook wel eens? Dat je niks verdiend? Je merkt het als je minder bid, en zelf aan de slag gaat. Als je de genade niet meer nodig denkt te hebben, als je het werk van de priesters niet meer nodig denkt te hebben! Hoe vaak kom je tot God zonder het besef dat je zonder Christus verloren zou zijn, de vloek verdient?
En zo zoekt Uzzia, zonder priester met het reukwerk van zijn gebed het aangezicht van God, tot Zijn eigen verderf.
Verderf, de voorspoed houdt op. Dat is waar we recht op hebben als we naakt, zonder iets mee te brengen dan onze zondigheid voor Gods aangezicht verschijnen.
Als je hier vanmiddag bent en je gaat nog zonder de Heere Jezus door het leven, kun je niet voor God verschijnen, het zal je einde zijn, je eeuwige verderf. Want God is heilig en Hij kan zonde niet toestaan in Zijn aanwezigheid, hij kan het zelfs niet toestaan als we Hem op onze eigen manier willen eren.
Nadab en Abihu, zonen van Aaron probeerden dat ook, ze gingen de tempel binnen met vreemd vuur, wat God niet geboden had en er “ging een vuur uit van het aangezicht van de HEERE, en verteerde hen, zodat zij stierven voor het aangezicht van de HEERE.” (Leviticus 10:2)
Hoe ontzagwekkend is Gods heiligheid. We kunnen Hem niet op onze manier eren. Goeie bedoelingen redden ons niet. Maar wat een wonder dat Hij ons een manier gegeven heeft!
3. De genade van de Hogepriester
Vers 17
Maar de priester Azaria ging hem achterna, en met hem de priesters van de HEERE, tachtig dappere mannen. 18 Zij gingen voor koning Uzzia staan en zeiden tegen hem: U komt het niet toe, Uzzia, om voor de HEERE reukwerk in rook te laten opgaan, maar het is aan de priesters, de nakomelingen van Aäron, die geheiligd zijn om reukwerk in rook te laten opgaan. Ga het heiligdom uit, want u bent ontrouw geweest, en het zal voor u niet tot eer zijn van de HEERE God.
De priesters bewaken Gods heiligheid en gaan achter Uzzia aan, ze willen hem tegenhouden! Ze willen niet dat hij verteerd wordt door Gods heiligheid. Ze houden hem tegen omdat het zijn eigen manier is en God zou onteren!
Zo, broeders en zusters, kunnen wij niet zonder dit priesterwerk. En wat een wonder voor deze heerlijke manier, die nieuwe en levende weg, Jezus Christus, onze Hogepriester door wie we vrij tot God mogen gaan!
We kunnen niet zonder Zijn voorspraak, Zijn voorbede. We kunnen na rijk gezegend te zijn niet denken dat we het nu wel zelf kunnen. Dat we Zijn genade niet meer nodig hebben. We hebben Hem nodig, van het begin tot het einde. Van onze uitverkiezing van voor de eeuwigheid tot onze verheerlijking in heerlijkheid.
Tevreden met Gods gaven, kunnen we de Gever zo makkelijk vergeten en zelf het heiligdom binnengaan om onszelf te bewieroken, om zelf iets te zijn en iets te worden.
Broeders en zusters, laten we zo op elkaar letten, en achter elkaar aangaan, elkaar tegenhouden als we in zonde dreigen te vallen, elkaar eraan herinneren dat we niet zonder priester tot God kunnen naderen
Uzzia werd boos, hij wilde niet gewaarschuwd worden, Hij wilde niet terecht gewezen worden:
Vers 19a
Toen werd Uzzia woedend; het wierookvat was in zijn hand om reukwerk in rook te laten opgaan.
O, weersta Zijn genade niet. Wordt niet boos op God als Hij je tegenhoudt, als Hij je overtuigd van je zonde, als Hij je weerhoudt om te zondigen. Dat zal eindigen in verderf!
En zo verzet Uzzia zich, en moet Hij de straf dragen.
Vers 19b
En terwijl hij woedend was op de priesters, verscheen de melaatsheid op zijn voorhoofd, voor de ogen van de priesters, in het huis van de HEERE, bij het reukofferaltaar. 20 Toen keerde de hoofdpriester Azaria zich naar hem toe, en al de priesters, en zie, hij was melaats aan zijn voorhoofd. En zij verdreven hem haastig daarvandaan, ja, ook hijzelf haastte zich om naar buiten te gaan, omdat de HEERE hem getroffen had. 21 Koning Uzzia was melaats tot aan de dag van zijn dood. Hij woonde, omdat hij melaats was, in een apart staand huis, want hij was van het huis van de HEERE afgesneden.
Afgezonderd, dat is wat jij en ik verdienen. En als je je nog niet afgekeerd hebt van je zonde, als je nog doorgaat op je zondige, hoogmoedige weg, dan zul je afgezonderd eindigen in het eeuwige verderf.
Daarvoor waarschuwt Paulus degenen die het Evangelie van Christus ongehoorzaam zijn:
“Zij zullen als straf het eeuwig verderf ondergaan, weg van het aangezicht van de Heere en van de heerlijkheid van Zijn macht.” (2 Thessalonicenzen 1:8)
Bekeer je daarom, als de Heere je vandaag waarschuwt, keer je om op de weg die leidt tot de dood. Vlucht naar Christus, alleen door Hem kun je voor God verschijnen. Door Christus die zondaren zoekt, kun jij het aangezicht van de Heere zoeken!
Ja, broeders en zusters, door Hem mogen we tot God naderen en de heerlijkste zegeningen ontvangen!
Vraagt naar den HEER en Zijne sterkte,
Naar Hem, die al uw heil bewerkte;
Zoekt dagelijks Zijn aangezicht;
Gedenkt aan ’t geen Hij heeft verricht,
Aan Zijn doorluchte wonderdaân;
En wilt Zijn straffen gadeslaan.
Niet voor jezelf, niet om zelf iets te worden, niet om de gaven en de wonderen, (beef voor het waarschuwende voorbeeld van Uzzia vanmiddag) maar om Zijn naam, om Zijn koninkrijk, om de redding van zielen die Hem zullen aanbidden, hier in Ovezande, maar overal waar Zijn naam nog niet of niet meer genoemd wordt!
Om Christus, die de hemel is doorgegaan met Zijn kostbare offerbloed, door Hem stijgen onze gebeden als wierook op tot voor Gods genadetroon, aangenaam en Hij zal ons verhoren en Zijn zegen uit de hemel uitgieten want “dit is de vrijmoedigheid die wij hebben in het toegaan tot God, dat Hij ons verhoort, telkens als wij iets bidden naar Zijn wil.” (1 Johannes 5:14)
De HEERE heeft u veel meer te geven dan dit.
Deze preek is gehouden op 1 oktober 2024 in De Levensboom in Ovezande.