Video volgt
Video volgt
“Er, de eerstgeborene van Juda, was slecht in de ogen van de HEERE; daarom doodde Hij hem.” (1 Kronieken 2:3)
Hier zien we, in één korte zin, iets van de manier waarop God omgaat met de zonde en de zondaar. Het is de herhaling van een vers uit Genesis, op een hele onwaarschijnlijke plek — tussen de namen en geslachtsregisters; God laat ons zo weten welke nadruk Hij hierop legt. Het is niet zonder reden dat Hij dit zo herhaalt. Zinnen als deze, schijnbaar toevallig ingevlochten, of wat men de smaak van de schrijver noemt, zijn vol betekenis. Dit bevat een zeer duidelijke en vreselijke uitspraak.
Als we het in het algemeen bekijken, kunnen we zeggen dat het de volgende dingen laat zien, op een hele opvallende en ondubbelzinnige manier:
1. Gods beoordeling van de zonde.
Deze verschilt sterk van die van de mens. Het is de beoordeling van de Rechter; niet alleen die van een dokter, of van een vader. Het is er één van veroordeling. Het is niet zomaar ziekte, tegenspoed of een toevallige afwijking van de rechte lijn; maar schuld, die moet worden afgerekend volgens de onverbiddelijke wet. Zonde is, in het goddelijke oordeel, niet iets vaags, iets onbestemds, of schimmigs, maar iets dat duidelijk gedefinieerd en wezenlijk is. Het is geen zaak van sentiment of gevoel, maar een zaak die bepaald moet worden door de scherpe test van de onveranderlijke wet. De wet wordt uitgelegd door een onbuigzame rechtbank en toegepast door een oneindig rechtvaardige Rechter, zonder aanzien des persoons. Zonder vrees, gunst of partijdigheid; zonder enige kans op vergissing of mogelijkheid van gerechtelijke dwaling.
2. Gods behandeling van de zonde.
Hij spreekt niet alleen een vonnis of veroordeling uit, zonder de bedoeling dit uit te voeren. Zijn daden komen overeen met Zijn woorden. Hij haat de zonde. Hij vertelt ons dit. Hij handelt daarnaar. Zijn benadering ervan is—
(1.) Onmiddelijk. Hoewel Hij geduld heeft met de zondaar, staat dit geduld niet op gespannen voet met de nauwkeurigheid en directheid. Hij is zowel geduldig als direct. Toch is Hij niet haastig. Het overvalt Hem niet. Ook is het niet zo dat Hij niet weet hoe hij ermee om moet gaan. Hij is altijd bereid om het onder ogen te komen en ermee om te gaan, of het nu openbaar is of verborgen, groter of kleiner.
(2.) Beslist. Hij aarzelt niet, alsof Hij niet weet hoe te handelen of twijfelt over het oordeel dat Hij moet uitspreken. Er kan, om wijze en genadige redenen, enig uitstel zijn; maar dit uitstel komt niet voort uit besluiteloosheid, veranderlijkheid of onstabiliteit. Hij is volkomen beslist in woorden en daden. “Maar als Hij tegen iemand is, wie zal Hem er dan van afbrengen?” (Job 23:13)
(3.) Streng. “De Heere doodde hem”; dat is, Hij sloeg hem neer, sneed hem af door een gewelddadige dood. Hij stierf geen menselijke dood, maar verging zoals Korach. God maakte van hem een afschrikwekkend voorbeeld voor de ogen van zijn broeders; hoewel we niet weten hoe het gegaan is. Wanneer God opstaat om te straffen, is Hij oneindig verschrikkelijk in Zijn wraak. Hij meent het; en Hij straft in alle ernst, wanneer Zijn toorn ook maar een klein beetje is ontstoken.
(4.) Waakzaam. Zijn oog is gericht op de goddelozen, Zijn oogleden onderzoeken de mensenkinderen. Niets ontgaat Hem. Geen zonde, hoe klein ook, wordt over het hoofd gezien. Hoewel er geen woede in Hem is, toch is Hij waakzaam. Zijn ogen zijn als een vuurvlam.
Maar God wil ons niet alleen laten nadenken over de zonde. Het gaat vooral om de zondaar. Het feit dat de Bijbel niet spreekt over de zonde die plaatsvond, lijkt tot doel te hebben om de zondaar op de voorgrond te plaatsen. En dan vestigt de terughoudendheid betreffende de persoonlijke geschiedenis van de zondaar, onze blik op andere omstandigheden die op deze manier in het licht worden gebracht.
Hij is een eerstgeboren zoon. Aan hem zou bijzondere eer toekomen, en van hem zou veel verwacht worden. Toch wordt hij gedood — gedood door God. Hoe vaak zien we niet hoe zo de natuurlijke orde wordt doorbroken, en menselijke hoop wordt beschaamd! Zo was het bij Kaïn en zo was het bij Ezau. Zonde doorbreekt alle orde, en stelt alle hoop teleur. Als de zonde er niet was, zou de rivier van de menselijke orde (in families en andere sociale verbanden) ongestoord verder stromen.
Hij is de eerstgeborene van Juda. “Juda, jij bent het, jou zullen je broers loven!” (Genesis 49:8). Juda is in Gods plan al de koninklijke stam. En deze zondaar, gedood door God om zijn goddeloosheid, is de eerste van de koninklijke lijn, de eerste schakel in de koninklijke keten van de Messias. Zoals Ezau en Ruben vanwege hun zonden apart waren gezet, zo gebeurt het met Er. Zonde doorbreekt de grens; en de slag die hem doorsnijdt wordt toegebracht door God zelf. “De HEERE doodde hem,” omdat “hij slecht was in de ogen van de HEERE.” En als iemand zegt: “Waarom vindt Hij dan nog schuld, want wie heeft zijn wil wederstaan?” ons antwoord is: “Maar, o mens, wie bent u, dat u God tegenspreekt?” (Romeinen 9:20)
Ja, God is er niet bang voor om de lijn van het voorgeslacht van de Messias te breken. Hij kan de breuk op Zijn eigen manier herstellen, en Hij aarzelt niet om die lijn te breken, omdat Hij de zonde niet ongestraft kan laten. Zo zet Hij Juda’s eerstgeborene aan de kant. Zo oneindig haat God de zonde!
Maar er is iets nog opmerkelijkers. De gebroken schakel moest weer vastgemaakt worden door de toelating van zonde die zo groot was als de zonde die hem gebroken had: de drievoudige zonde, eerst van Onan, toen van Juda en toen van Tamar! Hoe ondoorgrondelijk! “Hoe ondoorgrondelijk zijn Zijn oordelen, en onnaspeurlijk Zijn wegen!” Wat een wonderlijk onderdeel van de menselijke geschiedenis is dit breken en dit herstellen van de koninklijke familielijn van de Messias! “O, diepte van rijkdom, zowel van wijsheid als van kennis van God!” Zie hoe Hij de zonde haat; hoe Hij de zondaar slaat; hoe Hij zelfs de eerstgeborene van de stam van de Messias niet spaart! Maar zie hoe Zijn voornemen stand houdt! En zie hoe Hij gebruik kan maken van zonde voor het herstellen van de breuken die zonde maakt! Wat een God is de onze! Zo rechtvaardig, zo wijs, zo machtig, zo liefdevol en genadig!
Maar hoe verschrikkelijk is de les over de zonde! God kan haar niet voorbijgaan. Bij wie Hij haar ook vindt, zij moet gestraft worden. Zelfs als het Gods voornemen is om haar te verhelpen, moet zij gestraft worden. Zij moet eerst gestraft worden, voordat zij verholpen kan worden. God wil er op deze manier voor zorgen dat mensen er niet te licht over denken, of denken dat God er een loopje mee neemt.
Ja; en wanneer de zonde uiteindelijk wordt aangetroffen op Zijn geliefde Zoon (hoewel slechts door toerekening), moet zij gestraft worden. Hij moet sterven. Toch sterft Hij slechts om te leven; en Hij leeft opdat wij ook zouden leven. Juda’s koninklijke Zoon, Davids Heere, is onze Verlosser van zonde.
Jezus, de werkelijk “eerstgeborene van Juda,” hij die “Zijn broers zullen loven,” werd “zonde voor ons gemaakt;” hoewel niet “slecht in de ogen van de HEERE,” maar goed. Hij was—Zijn geliefde Zoon, “in wie Hij een welbehagen heeft”. Hij werd behandeld als het kwaad, en gedood door de Heere. Hij werd “een vloek voor ons gemaakt,” hoewel Hij de Gezegende was; want “het behaagde de HEERE Hem te verbrijzelen, Hij heeft Hem ziek gemaakt.” Zo neemt Hij ons kwaad alsof het het Zijne was; en wij krijgen Zijn goed alsof het het onze was. God handelde met Hem omwille van ons alsof Hij slecht was en niet goed; God handelt met ons omwille van Hem alsof wij goed waren en niet slecht. God doodde Hem, opdat Hij ons niet zou doden. God veroordeelde Hem, opdat Hij ons zou vergeven. Wij luisteren naar Gods getuigenis over Hem, en, door naar Hem te luisteren, drinken wij het eeuwige leven in.
Niet alleen leven, maar heerlijkheid; koninklijke heerlijkheid. Want in het ontvangen van dat getuigenis worden we ingeënt in Juda’s koninklijke stam. We worden deel van “de gemeente van de eerstgeborenen.” We beërven een koninkrijk. Davids paleis is van ons, en Davids stad, en Davids erfenis. Het betere Kanaän is van ons, net als het nieuwe Jeruzalem, de troon en de kroon van de Zoon van God. Wij zijn mede-erfgenamen met Hem in Zijn koninklijke heerlijkheid en we delen in Zijn heilige heerschappij.
“Er, de eerstgeborene van Juda, was slecht in de ogen van de HEERE; daarom doodde Hij hem.” (1 Kronieken 2:3)
Hier zien we, in één korte zin, iets van de manier waarop God omgaat met de zonde en de zondaar. Het is de herhaling van een vers uit Genesis, op een hele onwaarschijnlijke plek — tussen de namen en geslachtsregisters; God laat ons zo weten welke nadruk Hij hierop legt. Het is niet zonder reden dat Hij dit zo herhaalt. Zinnen als deze, schijnbaar toevallig ingevlochten, of wat men de smaak van de schrijver noemt, zijn vol betekenis. Dit bevat een zeer duidelijke en vreselijke uitspraak.
Als we het in het algemeen bekijken, kunnen we zeggen dat het de volgende dingen laat zien, op een hele opvallende en ondubbelzinnige manier:
1. Gods beoordeling van de zonde.
Deze verschilt sterk van die van de mens. Het is de beoordeling van de Rechter; niet alleen die van een dokter, of van een vader. Het is er één van veroordeling. Het is niet zomaar ziekte, tegenspoed of een toevallige afwijking van de rechte lijn; maar schuld, die moet worden afgerekend volgens de onverbiddelijke wet. Zonde is, in het goddelijke oordeel, niet iets vaags, iets onbestemds, of schimmigs, maar iets dat duidelijk gedefinieerd en wezenlijk is. Het is geen zaak van sentiment of gevoel, maar een zaak die bepaald moet worden door de scherpe test van de onveranderlijke wet. De wet wordt uitgelegd door een onbuigzame rechtbank en toegepast door een oneindig rechtvaardige Rechter, zonder aanzien des persoons. Zonder vrees, gunst of partijdigheid; zonder enige kans op vergissing of mogelijkheid van gerechtelijke dwaling.
2. Gods behandeling van de zonde.
Hij spreekt niet alleen een vonnis of veroordeling uit, zonder de bedoeling dit uit te voeren. Zijn daden komen overeen met Zijn woorden. Hij haat de zonde. Hij vertelt ons dit. Hij handelt daarnaar. Zijn benadering ervan is—
(1.) Onmiddelijk. Hoewel Hij geduld heeft met de zondaar, staat dit geduld niet op gespannen voet met de nauwkeurigheid en directheid. Hij is zowel geduldig als direct. Toch is Hij niet haastig. Het overvalt Hem niet. Ook is het niet zo dat Hij niet weet hoe hij ermee om moet gaan. Hij is altijd bereid om het onder ogen te komen en ermee om te gaan, of het nu openbaar is of verborgen, groter of kleiner.
(2.) Beslist. Hij aarzelt niet, alsof Hij niet weet hoe te handelen of twijfelt over het oordeel dat Hij moet uitspreken. Er kan, om wijze en genadige redenen, enig uitstel zijn; maar dit uitstel komt niet voort uit besluiteloosheid, veranderlijkheid of onstabiliteit. Hij is volkomen beslist in woorden en daden. “Maar als Hij tegen iemand is, wie zal Hem er dan van afbrengen?” (Job 23:13)
(3.) Streng. “De Heere doodde hem”; dat is, Hij sloeg hem neer, sneed hem af door een gewelddadige dood. Hij stierf geen menselijke dood, maar verging zoals Korach. God maakte van hem een afschrikwekkend voorbeeld voor de ogen van zijn broeders; hoewel we niet weten hoe het gegaan is. Wanneer God opstaat om te straffen, is Hij oneindig verschrikkelijk in Zijn wraak. Hij meent het; en Hij straft in alle ernst, wanneer Zijn toorn ook maar een klein beetje is ontstoken.
(4.) Waakzaam. Zijn oog is gericht op de goddelozen, Zijn oogleden onderzoeken de mensenkinderen. Niets ontgaat Hem. Geen zonde, hoe klein ook, wordt over het hoofd gezien. Hoewel er geen woede in Hem is, toch is Hij waakzaam. Zijn ogen zijn als een vuurvlam.
Maar God wil ons niet alleen laten nadenken over de zonde. Het gaat vooral om de zondaar. Het feit dat de Bijbel niet spreekt over de zonde die plaatsvond, lijkt tot doel te hebben om de zondaar op de voorgrond te plaatsen. En dan vestigt de terughoudendheid betreffende de persoonlijke geschiedenis van de zondaar, onze blik op andere omstandigheden die op deze manier in het licht worden gebracht.
Hij is een eerstgeboren zoon. Aan hem zou bijzondere eer toekomen, en van hem zou veel verwacht worden. Toch wordt hij gedood — gedood door God. Hoe vaak zien we niet hoe zo de natuurlijke orde wordt doorbroken, en menselijke hoop wordt beschaamd! Zo was het bij Kaïn en zo was het bij Ezau. Zonde doorbreekt alle orde, en stelt alle hoop teleur. Als de zonde er niet was, zou de rivier van de menselijke orde (in families en andere sociale verbanden) ongestoord verder stromen.
Hij is de eerstgeborene van Juda. “Juda, jij bent het, jou zullen je broers loven!” (Genesis 49:8). Juda is in Gods plan al de koninklijke stam. En deze zondaar, gedood door God om zijn goddeloosheid, is de eerste van de koninklijke lijn, de eerste schakel in de koninklijke keten van de Messias. Zoals Ezau en Ruben vanwege hun zonden apart waren gezet, zo gebeurt het met Er. Zonde doorbreekt de grens; en de slag die hem doorsnijdt wordt toegebracht door God zelf. “De HEERE doodde hem,” omdat “hij slecht was in de ogen van de HEERE.” En als iemand zegt: “Waarom vindt Hij dan nog schuld, want wie heeft zijn wil wederstaan?” ons antwoord is: “Maar, o mens, wie bent u, dat u God tegenspreekt?” (Romeinen 9:20)
Ja, God is er niet bang voor om de lijn van het voorgeslacht van de Messias te breken. Hij kan de breuk op Zijn eigen manier herstellen, en Hij aarzelt niet om die lijn te breken, omdat Hij de zonde niet ongestraft kan laten. Zo zet Hij Juda’s eerstgeborene aan de kant. Zo oneindig haat God de zonde!
Maar er is iets nog opmerkelijkers. De gebroken schakel moest weer vastgemaakt worden door de toelating van zonde die zo groot was als de zonde die hem gebroken had: de drievoudige zonde, eerst van Onan, toen van Juda en toen van Tamar! Hoe ondoorgrondelijk! “Hoe ondoorgrondelijk zijn Zijn oordelen, en onnaspeurlijk Zijn wegen!” Wat een wonderlijk onderdeel van de menselijke geschiedenis is dit breken en dit herstellen van de koninklijke familielijn van de Messias! “O, diepte van rijkdom, zowel van wijsheid als van kennis van God!” Zie hoe Hij de zonde haat; hoe Hij de zondaar slaat; hoe Hij zelfs de eerstgeborene van de stam van de Messias niet spaart! Maar zie hoe Zijn voornemen stand houdt! En zie hoe Hij gebruik kan maken van zonde voor het herstellen van de breuken die zonde maakt! Wat een God is de onze! Zo rechtvaardig, zo wijs, zo machtig, zo liefdevol en genadig!
Maar hoe verschrikkelijk is de les over de zonde! God kan haar niet voorbijgaan. Bij wie Hij haar ook vindt, zij moet gestraft worden. Zelfs als het Gods voornemen is om haar te verhelpen, moet zij gestraft worden. Zij moet eerst gestraft worden, voordat zij verholpen kan worden. God wil er op deze manier voor zorgen dat mensen er niet te licht over denken, of denken dat God er een loopje mee neemt.
Ja; en wanneer de zonde uiteindelijk wordt aangetroffen op Zijn geliefde Zoon (hoewel slechts door toerekening), moet zij gestraft worden. Hij moet sterven. Toch sterft Hij slechts om te leven; en Hij leeft opdat wij ook zouden leven. Juda’s koninklijke Zoon, Davids Heere, is onze Verlosser van zonde.
Jezus, de werkelijk “eerstgeborene van Juda,” hij die “Zijn broers zullen loven,” werd “zonde voor ons gemaakt;” hoewel niet “slecht in de ogen van de HEERE,” maar goed. Hij was—Zijn geliefde Zoon, “in wie Hij een welbehagen heeft”. Hij werd behandeld als het kwaad, en gedood door de Heere. Hij werd “een vloek voor ons gemaakt,” hoewel Hij de Gezegende was; want “het behaagde de HEERE Hem te verbrijzelen, Hij heeft Hem ziek gemaakt.” Zo neemt Hij ons kwaad alsof het het Zijne was; en wij krijgen Zijn goed alsof het het onze was. God handelde met Hem omwille van ons alsof Hij slecht was en niet goed; God handelt met ons omwille van Hem alsof wij goed waren en niet slecht. God doodde Hem, opdat Hij ons niet zou doden. God veroordeelde Hem, opdat Hij ons zou vergeven. Wij luisteren naar Gods getuigenis over Hem, en, door naar Hem te luisteren, drinken wij het eeuwige leven in.
Niet alleen leven, maar heerlijkheid; koninklijke heerlijkheid. Want in het ontvangen van dat getuigenis worden we ingeënt in Juda’s koninklijke stam. We worden deel van “de gemeente van de eerstgeborenen.” We beërven een koninkrijk. Davids paleis is van ons, en Davids stad, en Davids erfenis. Het betere Kanaän is van ons, net als het nieuwe Jeruzalem, de troon en de kroon van de Zoon van God. Wij zijn mede-erfgenamen met Hem in Zijn koninklijke heerlijkheid en we delen in Zijn heilige heerschappij.
Horatius Bonar (1808-1889) was een prediker en dichter die verschillende boeken heeft geschreven om twijfelende zielen te leiden tot geloofszekerheid en prachtige liederen zoals “Ik hoorde Jezus’ zachte stem.” Deze reflecties zijn onderdeel van de serie “Licht en waarheid.”