“Vanaf de top van de rotsen zie ik hem.” (Numeri 23:9)
Het was over Israël en Israëls glorie dat de valse ziener van Pethor sprak. Hij stond op de top van Moabs dorre rotsen en keek neer op het gezegende volk, dat God uit Egypte had bevrijd, door de woestijn had geleid, en op het punt stond naar het land van melk en honing te brengen. Het was met verwondering, misschien ook met afgunst, dat Bileam neerkeek op de prachtige tenten beneden hem. Zo kijken wij vanuit dit woestijnland en deze woestijnheuvels naar de gemeente op haar weg naar Kanaän, op het punt zich te vestigen in het gezegende land en de heilige stad. En wat zien we dan?
1. De ruigheid van het land waar we nu verblijven
Het is een gebied van vijandschap en dorheid. Dit is niet onze rust. Deze donkere bergen zijn niet ons thuis. We kunnen voor een tijd onze tenten tussen hen opslaan, of naar de top klimmen om rond te kijken. Maar ze zijn voor ons geen plek om te wonen. We mogen Kanaän vanaf de Pisga zien, maar de Pisga zal niet dienen als thuis. De Nebo ligt vlakbij de Pisga, en Nebo spreekt van dood, niet van leven – sterfelijkheid is hier. Dit is het land van Moab, niet van Israël; en de god is Baäl, niet de HEERE. We kunnen hier niet blijven.
2. Het glorierijke land
Nu nog ver weg, maar nog steeds zichtbaar, nog steeds prachtig. Het is het Paradijs van God; het is het nieuwe Jeruzalem; de stad die fundamenten heeft; de nieuwe hemel en nieuwe aarde, waarin gerechtigheid woont. Het visioen toont ons een wonderlijk contrast tussen wat we zijn en wat we zullen zijn, waardoor we verlangen naar de dag waarop we dit land binnen zullen trekken.
3. Een volk bevrijd van de tegenwoordige boze wereld
Eens in slavernij, nu vrij; eens zuchtend onder verdrukking, nu in dienst van een hemelse Meester, en erfgenamen van de toekomende wereld; de Rode Zee overgestoken, en nu tussen hen en hun vervolgers als een ijzeren muur. Vergeven en verlost; met hun rug naar Egypte, en hun gezicht naar Jeruzalem. “Een volk verlost door de HEERE.”
4. Een volk onderhouden door de HEERE Zelf
Van hen is het verborgen manna, het water uit de geslagen rots. De HEERE voedt hen; de HEERE geeft hen het levende water. Het is niet de mens maar God die voor hen zorgt. Alles wat ze hebben danken ze aan Hem die hen heeft verlost. Ze eten engelenvoedsel; nee, beter nog, het brood van God zelf; van Hem wiens vlees werkelijk voedsel is, wiens bloed werkelijk drank is.
5. Een groep pelgrims
Ze zijn vreemdelingen op aarde; dit is niet hun thuis; hier is niet hun stad. Hun lendenen zijn omgord, en hun staf is in hun hand, en ze haasten zich voort. Ze gaan nergens zitten; ze nemen geen rust; ze slaan de armen niet over elkaar. Voorwaarts, steeds voorwaarts, is hun wachtwoord! Het is een pelgrimstocht, geen pleziertocht. Ze mogen niet aarzelen.
6. Een volk gekocht met een prijs
Hun losprijs was bloed; en ze zijn niet van zichzelf. Een ander leven is voor hun leven gegeven. Ze zijn ontrukt aan dood en graf; omdat een ander voor hen is gestorven en opgestaan. Ze behoren die ander toe, niet zichzelf, niet het vlees, niet de wereld.
7. Een volk bemind met een oneindige liefde
De banier die boven hen wappert, is liefde. Het lied dat ze zingen is liefde: “Hem die ons heeft liefgehad.” Het is een liefde die alle kennis te boven gaat; een liefde zonder grens of einde; een eeuwige en goddelijke liefde. Alles om en boven hen is liefde – de liefde van Vader, Zoon en Heilige Geest. Ze zijn de monumenten van liefde; de getuigen van liefde – vrije liefde, vergevende liefde, verlossende liefde; liefde die engelen te boven gaat – een liefde die hen dringt, hen reinigt, hen voorwaarts drijft, heel hun weg verblijdt.
8. Een volk dat zich voorbereidt om over te gaan naar het goede land
Het is in zicht; nog een paar dagen, misschien minder. Dan zullen ze er zijn. Hun reis is bijna ten einde. Hun zwoegen en vermoeidheid zullen snel worden ingewisseld voor rust en heerlijkheid. En “nu is de zaligheid dichter bij ons dan toen wij tot geloof kwamen.” Vanaf de top van de rotsen kunnen ze Jeruzalem zien, en de Olijfberg, en Bethlehem; en krijgen ze glimpen van het hele uitgestrekte land. Het is een land van overvloed, waar ze geen honger meer zullen hebben en geen dorst meer; het is een land van licht, waar geen nacht is; een land van zegen, waar geen vloek is; een land van blijdschap, waar verdriet niet kan komen; een zomerland, waar wintervorst niet verkilt; een kalm zonnig land, waar stormen niet teisteren en schaduwen niet vallen; een land van gezondheid, waar de inwoner niet zal zeggen: ik ben ziek; een land van vrede, waar de bazuin van oorlog nooit klinkt; een land van leven, waar verderf en sterfelijkheid niet binnenkomen, waar dood en graf onbekend zijn; een land van hereniging, waar verbroken banden weer aaneen geknoopt worden, en gebroken harten allemaal geheeld.
“Want het Lam, Dat in het midden van de troon is, zal hen weiden en zal hen geleiden naar de levende waterbronnen. En God zal alle tranen van hun ogen afwissen.” (Openbaring 7:17.)
Daar regeert Jezus; daar regeren wij met Hem.
“Vanaf de top van de rotsen zie ik hem.” (Numeri 23:9)
Het was over Israël en Israëls glorie dat de valse ziener van Pethor sprak. Hij stond op de top van Moabs dorre rotsen en keek neer op het gezegende volk, dat God uit Egypte had bevrijd, door de woestijn had geleid, en op het punt stond naar het land van melk en honing te brengen. Het was met verwondering, misschien ook met afgunst, dat Bileam neerkeek op de prachtige tenten beneden hem. Zo kijken wij vanuit dit woestijnland en deze woestijnheuvels naar de gemeente op haar weg naar Kanaän, op het punt zich te vestigen in het gezegende land en de heilige stad. En wat zien we dan?
1. De ruigheid van het land waar we nu verblijven
Het is een gebied van vijandschap en dorheid. Dit is niet onze rust. Deze donkere bergen zijn niet ons thuis. We kunnen voor een tijd onze tenten tussen hen opslaan, of naar de top klimmen om rond te kijken. Maar ze zijn voor ons geen plek om te wonen. We mogen Kanaän vanaf de Pisga zien, maar de Pisga zal niet dienen als thuis. De Nebo ligt vlakbij de Pisga, en Nebo spreekt van dood, niet van leven – sterfelijkheid is hier. Dit is het land van Moab, niet van Israël; en de god is Baäl, niet de HEERE. We kunnen hier niet blijven.
2. Het glorierijke land
Nu nog ver weg, maar nog steeds zichtbaar, nog steeds prachtig. Het is het Paradijs van God; het is het nieuwe Jeruzalem; de stad die fundamenten heeft; de nieuwe hemel en nieuwe aarde, waarin gerechtigheid woont. Het visioen toont ons een wonderlijk contrast tussen wat we zijn en wat we zullen zijn, waardoor we verlangen naar de dag waarop we dit land binnen zullen trekken.
3. Een volk bevrijd van de tegenwoordige boze wereld
Eens in slavernij, nu vrij; eens zuchtend onder verdrukking, nu in dienst van een hemelse Meester, en erfgenamen van de toekomende wereld; de Rode Zee overgestoken, en nu tussen hen en hun vervolgers als een ijzeren muur. Vergeven en verlost; met hun rug naar Egypte, en hun gezicht naar Jeruzalem. “Een volk verlost door de HEERE.”
4. Een volk onderhouden door de HEERE Zelf
Van hen is het verborgen manna, het water uit de geslagen rots. De HEERE voedt hen; de HEERE geeft hen het levende water. Het is niet de mens maar God die voor hen zorgt. Alles wat ze hebben danken ze aan Hem die hen heeft verlost. Ze eten engelenvoedsel; nee, beter nog, het brood van God zelf; van Hem wiens vlees werkelijk voedsel is, wiens bloed werkelijk drank is.
5. Een groep pelgrims
Ze zijn vreemdelingen op aarde; dit is niet hun thuis; hier is niet hun stad. Hun lendenen zijn omgord, en hun staf is in hun hand, en ze haasten zich voort. Ze gaan nergens zitten; ze nemen geen rust; ze slaan de armen niet over elkaar. Voorwaarts, steeds voorwaarts, is hun wachtwoord! Het is een pelgrimstocht, geen pleziertocht. Ze mogen niet aarzelen.
6. Een volk gekocht met een prijs
Hun losprijs was bloed; en ze zijn niet van zichzelf. Een ander leven is voor hun leven gegeven. Ze zijn ontrukt aan dood en graf; omdat een ander voor hen is gestorven en opgestaan. Ze behoren die ander toe, niet zichzelf, niet het vlees, niet de wereld.
7. Een volk bemind met een oneindige liefde
De banier die boven hen wappert, is liefde. Het lied dat ze zingen is liefde: “Hem die ons heeft liefgehad.” Het is een liefde die alle kennis te boven gaat; een liefde zonder grens of einde; een eeuwige en goddelijke liefde. Alles om en boven hen is liefde – de liefde van Vader, Zoon en Heilige Geest. Ze zijn de monumenten van liefde; de getuigen van liefde – vrije liefde, vergevende liefde, verlossende liefde; liefde die engelen te boven gaat – een liefde die hen dringt, hen reinigt, hen voorwaarts drijft, heel hun weg verblijdt.
8. Een volk dat zich voorbereidt om over te gaan naar het goede land
Het is in zicht; nog een paar dagen, misschien minder. Dan zullen ze er zijn. Hun reis is bijna ten einde. Hun zwoegen en vermoeidheid zullen snel worden ingewisseld voor rust en heerlijkheid. En “nu is de zaligheid dichter bij ons dan toen wij tot geloof kwamen.” Vanaf de top van de rotsen kunnen ze Jeruzalem zien, en de Olijfberg, en Bethlehem; en krijgen ze glimpen van het hele uitgestrekte land. Het is een land van overvloed, waar ze geen honger meer zullen hebben en geen dorst meer; het is een land van licht, waar geen nacht is; een land van zegen, waar geen vloek is; een land van blijdschap, waar verdriet niet kan komen; een zomerland, waar wintervorst niet verkilt; een kalm zonnig land, waar stormen niet teisteren en schaduwen niet vallen; een land van gezondheid, waar de inwoner niet zal zeggen: ik ben ziek; een land van vrede, waar de bazuin van oorlog nooit klinkt; een land van leven, waar verderf en sterfelijkheid niet binnenkomen, waar dood en graf onbekend zijn; een land van hereniging, waar verbroken banden weer aaneen geknoopt worden, en gebroken harten allemaal geheeld.
“Want het Lam, Dat in het midden van de troon is, zal hen weiden en zal hen geleiden naar de levende waterbronnen. En God zal alle tranen van hun ogen afwissen.” (Openbaring 7:17.)
Daar regeert Jezus; daar regeren wij met Hem.
Horatius Bonar (1808-1889) was een prediker en dichter die verschillende boeken heeft geschreven om twijfelende zielen te leiden tot geloofszekerheid en prachtige liederen zoals “Ik hoorde Jezus’ zachte stem.” Deze reflecties zijn onderdeel van de serie “Licht en waarheid.”