“Bid vurig voor mij!” (Exodus 8:28)

Farao is in zijn hoogmoed vernederd. Kort daarvoor had hij nog gespot met zowel Mozes als zijn God; nu is hij vernederd — ook al is het maar voor even — maar hij is vernederd. Hij erkent de HEERE; hij wordt een bedelaar voor Mozes en zijn God. Is dit dezelfde Farao die zei: “Wie is de HEERE?” Hoe diep is hij gevallen van zijn trots!

Wat brengt hem zo omlaag? Het zouden drie dingen kunnen zijn: (1.) werkelijk berouw; (2.) sluwheid; (3.) angst. Het is alleen het laatste wat hier aan het werk is, en zijn indrukken verdwijnen tegelijk met zijn angst. Hij geeft niet meer om God dan voorheen; hij wil alleen maar van deze oordelen verlost worden. Laten we nu verder kijken dan Farao.

1. De dag van voorspoed voor de zondaar

Er bestaat zoiets als voorspoed, zelfs in deze gevallen wereld; voorspoed voor de goddelozen — “Zie, dezen zijn goddeloos, toch hebben zij in de wereld rust en vermeerderen hun vermogen.” (Psalm 73:12) Zij kennen niet de moeiten zoals andere mensen. Zij zwelgen in genot, wentelen zich in rijkdom, zijn getooid met eer; alles gaat hen voor de wind. Zij zeggen: “De dag van morgen zal zijn als deze, ja, groter, nog veel geweldiger!” (Jesaja 56:12) De zondaar zit op zijn gemak en schuift de gedachte aan moeilijkheden terzijde. Hij koestert zich in het zonlicht en lacht om stormen. Hij vaart voort met gunstige winden en gelooft niet in schipbreuk. Geen tegenspoed voor hem!

2. De dag van moeite voor de zondaar

Voorspoed is nooit eeuwig; zelfs niet voor het leven, of voor de helft daarvan. Uiteindelijk pakken de wolken zich samen; de storm breekt los; de golven slaan over het schip en het wordt een wrak.

Soms is het één lange dag van moeite, na een even lange dag van vrede. Soms is het een afwisseling, met korte tussenpozen, van vreugde en verdriet, licht en duisternis, gezondheid en ziekte, voorspoed en tegenspoed. Ieder mens heeft zijn dag of dagen van moeite. Overweeg dit grondig en neem dit ter harte. Zorgen zullen komen; nood zal komen; ziekte zal komen; de dood zal komen; vermoeidheid zal komen. De hemel zal verduisterd worden; de glimlach zal verdwijnen; de nacht zal vallen.

Dit zijn zekerheden, o zondaar — en misschien zijn ze heel dichtbij. Je kunt ze niet afwenden. Wijze voorzorgsmaatregelen kunnen ze niet afwenden; noch machtige vrienden; noch verstandige raadgevers; noch gezondheidswetten; nee, deze zullen niet baten. Gods woord, Gods voornemen, zal door dit alles heen breken en je neerwerpen. Je zult ervaren wat het betekent om in de handen van de levende God te vallen. Hij zal met je handelen. Hij handelt nu met je door Zijn goedheid; morgen kan Hij met je handelen in strengheid en grote ontevredenheid.

3. De hulpeloosheid van de zondaar

Hij weet niet wat hij moet doen. Ooit dacht hij dat hij sterk was; nu voelt hij zich zwak; niet in staat om tegen zijn kwalen te strijden. De stroom is te sterk; hij kan er niet tegenin zwemmen. Zijn vijanden zijn talrijk; zijn moeilijkheden groot; zijn vrienden laten hem in de steek; zijn geweten ontwaakt; zijn hart beeft; wat kan hij doen? Hij is volkomen hulpeloos; en in zijn hulpeloosheid wordt hij lafhartig.

4. Zijn herinnering aan God

Tot nu toe was God niet in al zijn gedachten; maar nu zegt hij, alleen God kan mij helpen. Mensen kunnen niet; duivels kunnen niet; engelen willen niet. Misschien wil God wel. Zijn lang verachte God komt nu in zijn herinnering. Zo roept de zondaar in gevaar. Bij schipbreuk; in de plaag; hij roept.

5. Zijn vrees voor God

Hij gaat niet rechtstreeks naar God; of als hij dat wel doet, is het in wanhoop. Hij beeft voor Hem; bang om op te kijken. Hij is overweldigd, overmeesterd door een besef van Gods grootheid. Het is een verschrikkelijk om te vallen in de handen van de levende God. God is voor hem het meest verschrikkelijke van alles, toch kan hij niet anders dan zich op de een of andere manier tot Hem wenden. Hij is hoe dan ook verloren. Misschien zal deze ontzagwekkende God, die machtiger is dan al deze kwaden, hem te hulp komen.

6. Zijn beroep op Gods volk

Ooit verachtte hij hen, haatte hij hen en vermeed hij hen; nu gaat hij naar hen toe met “Bid vurig voor mij.” Wat lijkt een heilige nu een ander mens! Hij heeft iets te zeggen bij God, en dat is een grote zaak voor een wanhopige zondaar. Hij heeft invloed aan het hof. Dus gaat hij naar hem toe. Hoe vaak zijn deze woorden uit een getroffen, gekwelde zondaar gewrongen: “Bid vurig voor mij.”

O zondaar, zie vooruit naar je dag van duisternis. Bereid je er nu op voor. Hij komt eraan. Hoe verschrikkelijk om er onvoorbereid door overvallen te worden.

O zondaar, ga nu naar God; rechtstreeks naar God; niet naar Mozes, noch naar een heilige; maar direct naar God. Ga, met al je zonden, en lasten, en beproevingen; ga nu! Hij zal je ontvangen en zegenen.

De dag komt dat er een andere roep zal worden gehoord; wanneer je tot rotsen en heuvels zult roepen; en allemaal tevergeefs. O, zoek de HEERE terwijl Hij te vinden is!

Wanneer Jezus Christus de grote Rechter zal komen, weten we niet. Hij kan spoedig komen. De aarde wordt oud. Haar zonde drukt zwaar op haar. Jouw zonde voegt toe aan de last. Het zal snel te zwaar zijn om te dragen. Dan komt de wraak. Gods lankmoedigheid is groot, maar niet eeuwig. De grote dag nadert. Hij die komen zal, zal komen en niet wegblijven. Sta op en maak je gereed! Sta op en wees waakzaam!

“Bid vurig voor mij!” (Exodus 8:28)

Farao is in zijn hoogmoed vernederd. Kort daarvoor had hij nog gespot met zowel Mozes als zijn God; nu is hij vernederd — ook al is het maar voor even — maar hij is vernederd. Hij erkent de HEERE; hij wordt een bedelaar voor Mozes en zijn God. Is dit dezelfde Farao die zei: “Wie is de HEERE?” Hoe diep is hij gevallen van zijn trots!

Wat brengt hem zo omlaag? Het zouden drie dingen kunnen zijn: (1.) werkelijk berouw; (2.) sluwheid; (3.) angst. Het is alleen het laatste wat hier aan het werk is, en zijn indrukken verdwijnen tegelijk met zijn angst. Hij geeft niet meer om God dan voorheen; hij wil alleen maar van deze oordelen verlost worden. Laten we nu verder kijken dan Farao.

1. De dag van voorspoed voor de zondaar

Er bestaat zoiets als voorspoed, zelfs in deze gevallen wereld; voorspoed voor de goddelozen — “Zie, dezen zijn goddeloos, toch hebben zij in de wereld rust en vermeerderen hun vermogen.” (Psalm 73:12) Zij kennen niet de moeiten zoals andere mensen. Zij zwelgen in genot, wentelen zich in rijkdom, zijn getooid met eer; alles gaat hen voor de wind. Zij zeggen: “De dag van morgen zal zijn als deze, ja, groter, nog veel geweldiger!” (Jesaja 56:12) De zondaar zit op zijn gemak en schuift de gedachte aan moeilijkheden terzijde. Hij koestert zich in het zonlicht en lacht om stormen. Hij vaart voort met gunstige winden en gelooft niet in schipbreuk. Geen tegenspoed voor hem!

2. De dag van moeite voor de zondaar

Voorspoed is nooit eeuwig; zelfs niet voor het leven, of voor de helft daarvan. Uiteindelijk pakken de wolken zich samen; de storm breekt los; de golven slaan over het schip en het wordt een wrak.

Soms is het één lange dag van moeite, na een even lange dag van vrede. Soms is het een afwisseling, met korte tussenpozen, van vreugde en verdriet, licht en duisternis, gezondheid en ziekte, voorspoed en tegenspoed. Ieder mens heeft zijn dag of dagen van moeite. Overweeg dit grondig en neem dit ter harte. Zorgen zullen komen; nood zal komen; ziekte zal komen; de dood zal komen; vermoeidheid zal komen. De hemel zal verduisterd worden; de glimlach zal verdwijnen; de nacht zal vallen.

Dit zijn zekerheden, o zondaar — en misschien zijn ze heel dichtbij. Je kunt ze niet afwenden. Wijze voorzorgsmaatregelen kunnen ze niet afwenden; noch machtige vrienden; noch verstandige raadgevers; noch gezondheidswetten; nee, deze zullen niet baten. Gods woord, Gods voornemen, zal door dit alles heen breken en je neerwerpen. Je zult ervaren wat het betekent om in de handen van de levende God te vallen. Hij zal met je handelen. Hij handelt nu met je door Zijn goedheid; morgen kan Hij met je handelen in strengheid en grote ontevredenheid.

3. De hulpeloosheid van de zondaar

Hij weet niet wat hij moet doen. Ooit dacht hij dat hij sterk was; nu voelt hij zich zwak; niet in staat om tegen zijn kwalen te strijden. De stroom is te sterk; hij kan er niet tegenin zwemmen. Zijn vijanden zijn talrijk; zijn moeilijkheden groot; zijn vrienden laten hem in de steek; zijn geweten ontwaakt; zijn hart beeft; wat kan hij doen? Hij is volkomen hulpeloos; en in zijn hulpeloosheid wordt hij lafhartig.

4. Zijn herinnering aan God

Tot nu toe was God niet in al zijn gedachten; maar nu zegt hij, alleen God kan mij helpen. Mensen kunnen niet; duivels kunnen niet; engelen willen niet. Misschien wil God wel. Zijn lang verachte God komt nu in zijn herinnering. Zo roept de zondaar in gevaar. Bij schipbreuk; in de plaag; hij roept.

5. Zijn vrees voor God

Hij gaat niet rechtstreeks naar God; of als hij dat wel doet, is het in wanhoop. Hij beeft voor Hem; bang om op te kijken. Hij is overweldigd, overmeesterd door een besef van Gods grootheid. Het is een verschrikkelijk om te vallen in de handen van de levende God. God is voor hem het meest verschrikkelijke van alles, toch kan hij niet anders dan zich op de een of andere manier tot Hem wenden. Hij is hoe dan ook verloren. Misschien zal deze ontzagwekkende God, die machtiger is dan al deze kwaden, hem te hulp komen.

6. Zijn beroep op Gods volk

Ooit verachtte hij hen, haatte hij hen en vermeed hij hen; nu gaat hij naar hen toe met “Bid vurig voor mij.” Wat lijkt een heilige nu een ander mens! Hij heeft iets te zeggen bij God, en dat is een grote zaak voor een wanhopige zondaar. Hij heeft invloed aan het hof. Dus gaat hij naar hem toe. Hoe vaak zijn deze woorden uit een getroffen, gekwelde zondaar gewrongen: “Bid vurig voor mij.”

O zondaar, zie vooruit naar je dag van duisternis. Bereid je er nu op voor. Hij komt eraan. Hoe verschrikkelijk om er onvoorbereid door overvallen te worden.

O zondaar, ga nu naar God; rechtstreeks naar God; niet naar Mozes, noch naar een heilige; maar direct naar God. Ga, met al je zonden, en lasten, en beproevingen; ga nu! Hij zal je ontvangen en zegenen.

De dag komt dat er een andere roep zal worden gehoord; wanneer je tot rotsen en heuvels zult roepen; en allemaal tevergeefs. O, zoek de HEERE terwijl Hij te vinden is!

Wanneer Jezus Christus de grote Rechter zal komen, weten we niet. Hij kan spoedig komen. De aarde wordt oud. Haar zonde drukt zwaar op haar. Jouw zonde voegt toe aan de last. Het zal snel te zwaar zijn om te dragen. Dan komt de wraak. Gods lankmoedigheid is groot, maar niet eeuwig. De grote dag nadert. Hij die komen zal, zal komen en niet wegblijven. Sta op en maak je gereed! Sta op en wees waakzaam!

Horatius Bonar (1808-1889) was een prediker en dichter die verschillende boeken heeft geschreven om twijfelende zielen te leiden tot geloofszekerheid en prachtige liederen zoals “Ik hoorde Jezus’ zachte stem.” Deze reflecties zijn onderdeel van de serie “Licht en waarheid.”