Mijn Liefste is van mij en ik ben van Hem. (Hooglied 2:16)
Lees verder Galaten 2:15—21.
Mijn Liefste is van mij en ik ben van Hem. (Hooglied 2:16)
Lees verder Galaten 2:15—21.
Hoe is mijn Liefste van mij? Hij is van mij omdat Hij zich van eeuwigheid aan mij gaf. Lang voordat ik het wist of bestond. Hij sloot een verbond om zichzelf aan mij te geven, aan al zijn uitverkorenen. Hij zei: “Zie, Ik kom – in de boekrol is over Mij geschreven – om Uw wil te doen, o God” (Hebreeën 10:7). Hij werd mijn Plaatsvervanger. Hij gaf zichzelf om te doen wat ik moest doen en te lijden wat ik moest lijden. Hij is van mij omdat het verbond is vervuld in een daadwerkelijk geschenk.
Voor mij (ik spreek in de eerste persoon omdat ik wil dat jij ook zo spreekt), voor jou, mijn ziel, legde Hij zijn heerlijke mantel af om mens te worden. Voor jou, mijn ziel, werd Hij in de zwakte van een klein kindje gewikkeld. Mijn ziel, voor jou lag Hij in de armoede van de kribbe. Voor jou was Hij een kindje, een jongetje en het menselijke vlees en bloed. Voor jou, mijn ziel, riep Hij uit armoede, “De vossen hebben holen, en de vogels in de lucht nesten, maar de Zoon des mensen heeft niets waarop Hij het hoofd kan neerleggen” (Mattheüs 8:20). Voor jou die schande en het bespugen, de pijn en het bloedige zweet, het kruis en de doornenkroon, die hevige zielsangst en zijn stervend gekreun.
Mijn liefste, in dit alles, is van mij! Van jou in Zijn begrafenis, van jou in Zijn opstanding en haar mystieke betekenis, van jou in de hemelvaart en haar overwinningskreten, van jou in Zijn voorbede aan de rechterhand van God. Ja, met heilige durf belijden we het, Hij die regeert, “God boven alles, te prijzen tot in eeuwigheid,” is van ons! Hij is van ons in de heerlijkheid van Zijn majesteit, Zijn onoverwinnelijke macht, Zijn alomtegenwoordige kracht en alle glorie van Zijn wederkomst. Onze liefste is van ons omdat Hij zichzelf aan ons gegeven heeft zoals Hij is.
Hoe is mijn Liefste van mij? Hij is van mij omdat Hij zich van eeuwigheid aan mij gaf. Lang voordat ik het wist of bestond. Hij sloot een verbond om zichzelf aan mij te geven, aan al zijn uitverkorenen. Hij zei: “Zie, Ik kom – in de boekrol is over Mij geschreven – om Uw wil te doen, o God” (Hebreeën 10:7). Hij werd mijn Plaatsvervanger. Hij gaf zichzelf om te doen wat ik moest doen en te lijden wat ik moest lijden. Hij is van mij omdat het verbond is vervuld in een daadwerkelijk geschenk.
Voor mij (ik spreek in de eerste persoon omdat ik wil dat jij ook zo spreekt), voor jou, mijn ziel, legde Hij zijn heerlijke mantel af om mens te worden. Voor jou, mijn ziel, werd Hij in de zwakte van een klein kindje gewikkeld. Mijn ziel, voor jou lag Hij in de armoede van de kribbe. Voor jou was Hij een kindje, een jongetje en het menselijke vlees en bloed. Voor jou, mijn ziel, riep Hij uit armoede, “De vossen hebben holen, en de vogels in de lucht nesten, maar de Zoon des mensen heeft niets waarop Hij het hoofd kan neerleggen” (Mattheüs 8:20). Voor jou die schande en het bespugen, de pijn en het bloedige zweet, het kruis en de doornenkroon, die hevige zielsangst en zijn stervend gekreun.
Mijn liefste, in dit alles, is van mij! Van jou in Zijn begrafenis, van jou in Zijn opstanding en haar mystieke betekenis, van jou in de hemelvaart en haar overwinningskreten, van jou in Zijn voorbede aan de rechterhand van God. Ja, met heilige durf belijden we het, Hij die regeert, “God boven alles, te prijzen tot in eeuwigheid,” is van ons! Hij is van ons in de heerlijkheid van Zijn majesteit, Zijn onoverwinnelijke macht, Zijn alomtegenwoordige kracht en alle glorie van Zijn wederkomst. Onze liefste is van ons omdat Hij zichzelf aan ons gegeven heeft zoals Hij is.
Ter overdenking
Kun jij Jezus “mijn Heere en mijn God” noemen (Johannes 20:28)? Neem je wel eens de tijd om je bezittingen in Christus te tellen (1 Corinthians 1:30)? We hebben een eeuwigheid nodig om “alle dingen” (Romeinen 8:32; 1 Korinthe 3:21) uit te putten.
Preek 374, Goede Vrijdag 29 maart 1861
Beschikbaar gesteld door Day One
Ter overdenking
Kun jij Jezus “mijn Heere en mijn God” noemen (Johannes 20:28)? Neem je wel eens de tijd om je bezittingen in Christus te tellen (1 Corinthians 1:30)? We hebben een eeuwigheid nodig om “alle dingen” (Romeinen 8:32; 1 Korinthe 3:21) uit te putten.
Preek 374, Goede Vrijdag 29 maart 1861
Beschikbaar gesteld door Day One