Ik weet echter: mijn Verlosser leeft, en Hij zal ten laatste over het stof opstaan. En als zij na mijn huid dit doorknaagt hebben, zal ik uit mijn vlees God aanschouwen. (Job 19:25—26)

Lees verder Ruth 3:1—4:10.


Ik weet echter: mijn Verlosser leeft, en Hij zal ten laatste over het stof opstaan. En als zij na mijn huid dit doorknaagt hebben, zal ik uit mijn vlees God aanschouwen. (Job 19:25—26)

Lees verder Ruth 3:1—4:10.


Het woord verlosser wat hier gebruikt wordt is in het origineel het woord goel — bloedverwant. De plicht van een bloedverwant of goel was dit: Stel dat een Israëliet zijn nalatenschap kwijtgeraakt was, zoals bij Naomi en Ruth, stel dat een erfgoed wat aan zijn familie toebehoorde verloren gegaan was door armoede, dan was het de taak van de goel, de verlosser, om het erfgoed als nabestaande te betalen en het zo terug te kopen. In die relatie stond Boaz tegenover Ruth.

Zo kan het lichaam als het erfdeel van de ziel gezien worden. De kleine boerderij van de ziel, het kleine stukje aarde waar de ziel wandelde en zich in verheugde zoals een mens door zijn tuin wandelt of in zijn huis woont. En dat wordt achtergelaten. Dood. Zoals Ahab de wijngaard van Naboth neemt, zo verliezen wij ons erfgoed. De dood stuurt haar troepen om onze wijngaard te nemen en alles wat daar leeft te verwoesten. Maar we kijken de dood aan en zeggen: “Ik weet dat mijn Goel leeft, Hij zal mijn erfgoed terugkopen. Ik heb het verloren en je hebt het mij wettig ontnomen, o dood, want door mijn zonden heb ik mijn rechten verkocht. Door mijn eigen overtredingen en de overtreding van Adam heb ik mijn erfgoed verloren. Maar er leeft Iemand die het voor mij terug zal kopen.

Broeders, Job kon dit lang voordat Hij op aarde kwam van Christus zeggen. “Ik weet dat mijn Verlosser leeft.” En nu Hij opgevaren is naar de hemel, de gevangenis gevangen heeft genomen, kunnen we zeker met dubbele nadruk zeggen, “Ik weet dat mijn Goel, mijn Bloedverwant, leeft en dat Hij de prijs betaald heeft, dat ik mijn erfgoed terug zal krijgen zodat ik God in mijn vlees zal zien.”

Het woord verlosser wat hier gebruikt wordt is in het origineel het woord goel — bloedverwant. De plicht van een bloedverwant of goel was dit: Stel dat een Israëliet zijn nalatenschap kwijtgeraakt was, zoals bij Naomi en Ruth, stel dat een erfgoed wat aan zijn familie toebehoorde verloren gegaan was door armoede, dan was het de taak van de goel, de verlosser, om het erfgoed als nabestaande te betalen en het zo terug te kopen. In die relatie stond Boaz tegenover Ruth.

Zo kan het lichaam als het erfdeel van de ziel gezien worden. De kleine boerderij van de ziel, het kleine stukje aarde waar de ziel wandelde en zich in verheugde zoals een mens door zijn tuin wandelt of in zijn huis woont. En dat wordt achtergelaten. Dood. Zoals Ahab de wijngaard van Naboth neemt, zo verliezen wij ons erfgoed. De dood stuurt haar troepen om onze wijngaard te nemen en alles wat daar leeft te verwoesten. Maar we kijken de dood aan en zeggen: “Ik weet dat mijn Goel leeft, Hij zal mijn erfgoed terugkopen. Ik heb het verloren en je hebt het mij wettig ontnomen, o dood, want door mijn zonden heb ik mijn rechten verkocht. Door mijn eigen overtredingen en de overtreding van Adam heb ik mijn erfgoed verloren. Maar er leeft Iemand die het voor mij terug zal kopen.

Broeders, Job kon dit lang voordat Hij op aarde kwam van Christus zeggen. “Ik weet dat mijn Verlosser leeft.” En nu Hij opgevaren is naar de hemel, de gevangenis gevangen heeft genomen, kunnen we zeker met dubbele nadruk zeggen, “Ik weet dat mijn Goel, mijn Bloedverwant, leeft en dat Hij de prijs betaald heeft, dat ik mijn erfgoed terug zal krijgen zodat ik God in mijn vlees zal zien.”

Ter overdenking

De Christen kan de verlossing zien als iets in het verleden (Galaten 3:13) en in het heden (Efeze 1:7), maar als we stoppen bij de verlossing van onze ziel negeren we het laatste essentiële hoofdstuk van het verhaal. We wachten nog op de dag van de verlossing (Efeze 4:30) en de daadwerkelijke verlossing van ons lichaam (Romeinen 8:23).

Preek nr. 504, 4 april 12 april 1863

Beschikbaar gesteld door Day One


Ter overdenking

De Christen kan de verlossing zien als iets in het verleden (Galaten 3:13) en in het heden (Efeze 1:7), maar als we stoppen bij de verlossing van onze ziel negeren we het laatste essentiële hoofdstuk van het verhaal. We wachten nog op de dag van de verlossing (Efeze 4:30) en de daadwerkelijke verlossing van ons lichaam (Romeinen 8:23).

Preek nr. 504, 4 april 12 april 1863

Beschikbaar gesteld door Day One