Het gebeurde in het jaar 1560 dat in Veere, in Zeeland, een jonge broeder gevangen genomen werd, genaamd Joost Joosten. Hij was geboren in Goes, een stadje in Zeeland. Hij was redelijk goed in de Latijnse taal.

En toen hij een student van 14 jaar was en koning Philippus de Zeeuwse provincie bezocht, zong deze jongen in de kerk op het orgel met het koor, zoals het in de Roomse Kerk gebruikelijk was.

Toen de koning het hoorde genoot hij zo van zijn zang, dat hij hem mee wilde nemen naar Spanje. Omdat Joost dat niet wilde dook hij zes weken onder.

Daarna is hij tot het waarachtige geloof bekeerd en heeft hij zich op zijn geloof laten dopen. Hij verlangde ernaar om Christelijk (als Christus) te leven. De benijders van de waarheid konden dit niet verdragen en namen hem gevangen. Hij was toen achttien jaar. Hij moest veel aanvechtingen lijden en is verschillende keren verzocht om hem van het geloof te trekken.

Met vier inquisiteurs heeft hij gediscussieerd over veel artikelen van het geloof. Ze probeerden hem met grote ijver tot hun religie te bekeren.

Maar toen ze hem niet met zulke middelen konden óverhalen, hebben ze hem vreselijk gepijnigd. Vooral met instrumenten die ze ijzeren teerlingen noemden. Die sloegen ze in zijn knieën tot ze er bij zijn enkels uitkwamen.

Maar dit alles heeft hij geduldig en standvastig verdragen. Hij bleef de schat die hij in het aarde vat had, trouw bewaren.

Daarom werd hij door de kinderen van Herodes (kinderen van hem omdat ze zijn voorbeeld volgden) veroordeeld om verbrand te worden. Dit gebeurde op de maandag voor Kerst. Toen hij stierf verheugde hij zich in de Heere en zong noch toen hij zijn hut van stro binnenging om verbrand te worden.

Dit was het laatste vers van het lied dat hij geschreven had: “O Heere, U bent altijd in mijn gedachten.” Ook had hij een geloofsbelijdenis geschreven van vijf kantjes, maar die zijn door de jaren heen verloren gegaan.

Nu volgt het lied wat hij geschreven had en wat vertaalt gezongen kan worden op de wijs van “Groot is Uw trouw, o Heer”. Het is een gesprek tussen de bruid en haar bruidegom.

Ik kan niet anders, Heer’, dan aan U denken
Mijn ziel verlangt er naar bij U te zijn

Uw grote liefde heeft mijn hart gebroken
Wanneer zal’k “zijn” in Uw aanwezigheid.

Zo klein ben jij maar je hebt niets te vrezen
Wie overwinnen zal ontvangt de kroon

Ik kom terug, mijn kindren laat ‘k geen wezen
Ik koos je uit, laat niets je dus verslaan

O Allermooiste onder alle mensen
Mijn ziel verlangt er naar bij U te zijn

Alleen Uw heerlijkheid kan ik mij wensen
Wanneer zal ‘k zijn in Uw aanwezigheid

Sta op, Mijn Vriendin, en kom dichter bij Mij
Wie overwinnen zal, ontvangt de kroon

Mijn Bruid, o, jij hebt Mij Mijn hart ontnomen
Ik koos je uit, laat niets je dus verslaan

Kom mij te hulp, o Heer, schenk mij Uw zegen
Mijn ziel verlangt ernaar bij U te zijn

Verlaat mij niet, U bent mijn kracht gebleken
Wanneer zal ‘k zijn in Uw aanwezigheid!

Ik ben je Trooster, laat niets je verschrikken
Wie overwinnen zal, ontvangt de kroon
In ’t vuur en ’t water zal Ik je bewarenF

Ik koos je uit, laat niets je dus verslaan

O Heer, hoe kan ik U genoeg bedanken
Mijn ziel verlangt er naar bij U te zijn,
O Wijnstok, geef weer vreugde aan Uw ranken

Wanneer zal ‘k zijn in Uw aanwezigheid

Origineel

O Heere! Gy staat al-tijd in mijne zinne,
Mijn ziele verlanget om by U te zijn,
Mijn hert is ont-brooken door uwe minne,
Og! wanneer zal ik koomen voor uw aan-schijn.

Gy kleine Vergaaderinge wild niet vreezen,
Wie verwind die al de kroone ontfa’en,
Ik koome tot u, ik en laat u geen weezen,
O mijn uit-verkooren! Wild u niet verslaan.

Gy schoonste onder de kinderen der Menschen
Mijn ziele verlanget om by U te zijn,
Naa uw zaaligheid moet is al-tijd wenschen;
Og! wanneer zal ik koomen voor uw aan-schijn:

Staa op mijn Vriendinne wild naader koomen,
Wie verwind die zal de kroone ontfa’en,
Mijn Bruid gy hebt my het herte ont-noomen,
O mijn uit-verkooren! en wild u niet verslaan.

O Heere! Ag koom tog tot mijnder baaten!
Mijn ziele verlanget om by U te zijn,
Gy zijt mijn sterkheid, wild my niet verlaaten:
Og! wanneer zal ik koomen voor uw aan-schijn.

Ik ben uwen Trooster, wild u niet vervaaren,
Wie verwind die zal de kroone ontfa’en,
Ik zal u int ’t vuur en ’t waater bewaaren:
O mijn uit-verkooren! en wild u niet verslaan.

O Heere! Hoe zal ik U ten vollen danken,
Mijn ziele verlanget om by U te zijn,
O eedele wijn-stok! laafd tog uw ranken:
Og! wanneer zal ik koomen voor uw aan-schijn.

Dit was het getuigenis van Joost Joosten. Hij hield vol tot het einde, tot eer van Christus en tot voorbeeld voor jouw.

Het gebeurde in het jaar 1560 dat in Veere, in Zeeland, een jonge broeder gevangen genomen werd, genaamd Joost Joosten. Hij was geboren in Goes, een stadje in Zeeland. Hij was redelijk goed in de Latijnse taal.

En toen hij een student van 14 jaar was en koning Philippus de Zeeuwse provincie bezocht, zong deze jongen in de kerk op het orgel met het koor, zoals het in de Roomse Kerk gebruikelijk was.

Toen de koning het hoorde genoot hij zo van zijn zang, dat hij hem mee wilde nemen naar Spanje. Omdat Joost dat niet wilde dook hij zes weken onder.

Daarna is hij tot het waarachtige geloof bekeerd en heeft hij zich op zijn geloof laten dopen. Hij verlangde ernaar om Christelijk (als Christus) te leven. De benijders van de waarheid konden dit niet verdragen en namen hem gevangen. Hij was toen achttien jaar. Hij moest veel aanvechtingen lijden en is verschillende keren verzocht om hem van het geloof te trekken.

Met vier inquisiteurs heeft hij gediscussieerd over veel artikelen van het geloof. Ze probeerden hem met grote ijver tot hun religie te bekeren.

Maar toen ze hem niet met zulke middelen konden óverhalen, hebben ze hem vreselijk gepijnigd. Vooral met instrumenten die ze ijzeren teerlingen noemden. Die sloegen ze in zijn knieën tot ze er bij zijn enkels uitkwamen.

Maar dit alles heeft hij geduldig en standvastig verdragen. Hij bleef de schat die hij in het aarde vat had, trouw bewaren.

Daarom werd hij door de kinderen van Herodes (kinderen van hem omdat ze zijn voorbeeld volgden) veroordeeld om verbrand te worden. Dit gebeurde op de maandag voor Kerst. Toen hij stierf verheugde hij zich in de Heere en zong noch toen hij zijn hut van stro binnenging om verbrand te worden.

Dit was het laatste vers van het lied dat hij geschreven had: “O Heere, U bent altijd in mijn gedachten.” Ook had hij een geloofsbelijdenis geschreven van vijf kantjes, maar die zijn door de jaren heen verloren gegaan.

Nu volgt het lied wat hij geschreven had en wat vertaalt gezongen kan worden op de wijs van “Groot is Uw trouw, o Heer”. Het is een gesprek tussen de bruid en haar bruidegom.

Ik kan niet anders, Heer’, dan aan U denken
Mijn ziel verlangt er naar bij U te zijn

Uw grote liefde heeft mijn hart gebroken
Wanneer zal’k “zijn” in Uw aanwezigheid.

Zo klein ben jij maar je hebt niets te vrezen
Wie overwinnen zal ontvangt de kroon

Ik kom terug, mijn kindren laat ‘k geen wezen
Ik koos je uit, laat niets je dus verslaan

O Allermooiste onder alle mensen
Mijn ziel verlangt er naar bij U te zijn

Alleen Uw heerlijkheid kan ik mij wensen
Wanneer zal ‘k zijn in Uw aanwezigheid

Sta op, Mijn Vriendin, en kom dichter bij Mij
Wie overwinnen zal, ontvangt de kroon

Mijn Bruid, o, jij hebt Mij Mijn hart ontnomen
Ik koos je uit, laat niets je dus verslaan

Kom mij te hulp, o Heer, schenk mij Uw zegen
Mijn ziel verlangt ernaar bij U te zijn

Verlaat mij niet, U bent mijn kracht gebleken
Wanneer zal ‘k zijn in Uw aanwezigheid!

Ik ben je Trooster, laat niets je verschrikken
Wie overwinnen zal, ontvangt de kroon
In ’t vuur en ’t water zal Ik je bewarenF

Ik koos je uit, laat niets je dus verslaan

O Heer, hoe kan ik U genoeg bedanken
Mijn ziel verlangt er naar bij U te zijn,
O Wijnstok, geef weer vreugde aan Uw ranken

Wanneer zal ‘k zijn in Uw aanwezigheid

Origineel

O Heere! Gy staat al-tijd in mijne zinne,
Mijn ziele verlanget om by U te zijn,
Mijn hert is ont-brooken door uwe minne,
Og! wanneer zal ik koomen voor uw aan-schijn.

Gy kleine Vergaaderinge wild niet vreezen,
Wie verwind die al de kroone ontfa’en,
Ik koome tot u, ik en laat u geen weezen,
O mijn uit-verkooren! Wild u niet verslaan.

Gy schoonste onder de kinderen der Menschen
Mijn ziele verlanget om by U te zijn,
Naa uw zaaligheid moet is al-tijd wenschen;
Og! wanneer zal ik koomen voor uw aan-schijn:

Staa op mijn Vriendinne wild naader koomen,
Wie verwind die zal de kroone ontfa’en,
Mijn Bruid gy hebt my het herte ont-noomen,
O mijn uit-verkooren! en wild u niet verslaan.

O Heere! Ag koom tog tot mijnder baaten!
Mijn ziele verlanget om by U te zijn,
Gy zijt mijn sterkheid, wild my niet verlaaten:
Og! wanneer zal ik koomen voor uw aan-schijn.

Ik ben uwen Trooster, wild u niet vervaaren,
Wie verwind die zal de kroone ontfa’en,
Ik zal u int ’t vuur en ’t waater bewaaren:
O mijn uit-verkooren! en wild u niet verslaan.

O Heere! Hoe zal ik U ten vollen danken,
Mijn ziele verlanget om by U te zijn,
O eedele wijn-stok! laafd tog uw ranken:
Og! wanneer zal ik koomen voor uw aan-schijn.

Dit was het getuigenis van Joost Joosten. Hij hield vol tot het einde, tot eer van Christus en tot voorbeeld voor jouw.

Uit: De Martelaarsspiegel van Thieleman Janszoon van Braght.