“Laat Mijn volk gaan, zodat zij Mij kunnen dienen.” (Exodus 8:1)
Zo sprak God over Israël in Egypte, zo gebood Hij hun bevrijding. Het was een machtig woord, zoals “Laat er licht zijn!” De onwillige Farao werd gedwongen zijn greep los te laten. Het bevel was onweerstaanbaar.
God voegt Zijn reden toe voor het bevel en de stelligheid ervan: “zodat zij Mij kunnen dienen.” Hij hoefde geen reden te geven, toch doet Hij dat; Hij rechtvaardigt Zijn aanspraak op hen tegenover Farao. Gods gezag over mensen is oneindig redelijk. Hij maakt geen aanspraak waarbij ons geweten Hem niet rechtvaardigt. Hij heeft recht op ons; en geen andere aanspraak is hiermee in strijd. Jullie moeten Mij dienen, zegt Hij tegen ons; zij moeten Mij dienen, zegt Hij tegen hen die hen in slavernij hielden. De duur, kracht en schijnbare rechtvaardigheid van andere diensten tellen niet wanneer God Zijn aanspraken kenbaar maakt.
Zo spreekt Christus over Zijn gemeente, Zijn uitverkorenen; de Heilige Israëls over Zijn Israël. Hij spreekt tot Zijn vijanden en tot hun vijanden; tot hen die hen in slavernij houden, de Farao’s van de wereld, tot Satan: “Laat Mijn volk gaan, zodat zij Mij kunnen dienen.” Hij roept ons uit aardse gebondenheid tot hemelse vrijheid; uit de slavernij van Satan tot de vrijheid van Christus. We worden geroepen tot zowel goddelijke dienst als goddelijke vrijheid. Dit zijn de twee zaken; en ze zijn onafscheidelijk. Geen vrijheid om de vrijheid zelf, maar vrijheid om te dienen; geen dienst zonder vrijheid, maar dienst als gevolg van vrijheid. Vrijheid en dienen verbonden; niet het één zonder het ander, maar hand in hand. “Vrijheid is een edele zaak,” maar haar waarde ligt in de positie waarin ze ons plaatst om te dienen.
Wat ik hier vooral opmerk is de volgorde van deze twee zaken – eerst vrijheid, dan dienen, wat impliceert dat dienen onmogelijk is zonder vrijheid. Er kan Egyptisch dienen zijn – dienen wat de goden van Egypte tevreden stelt – zonder vrijheid, maar niet het dienen dat de God van Israël behaagt. Er kan eigengerechtig dienen zijn, mechanisch dienen, Farizees dienen, het dienen van de uiterlijke mens, zonder vrijheid, maar niet het blijde dienen van de ziel.
1. We zijn gebonden
Onze natuurlijke toestand is er één van gebondenheid. We worden geboren in Egypte, niet in Kanaän; geboren in een gevangenis; geboren met ketenen om onze ledematen; geboren als slaven. Onze wil is gebonden; onze vermogens zijn gebonden; onze genegenheden zijn gebonden; onze hele ziel is in gebondenheid. Geen enkel deel van ons kan vrij bewegen of handelen. Alles is dwangmatig. We handelen vanuit angst, of voor een beloning, of om vergeving te krijgen. We doen niets vrij of zuiver. En werk gedaan in ketenen is geen echt werk. Werk gedaan om vrijheid te kopen is geen aanvaardbaar werk.
2. We zijn gemaakt voor vrijheid
Israël was niet gemaakt voor Egypte, noch Egypte voor hem. Zo zijn wij niet geschapen voor gebondenheid en de gevangenis. God maakte de mens zowel oprecht als vrij. Zijn hele wezen – vermogens, genegenheden en wil – was vrij toen ze gemaakt werd, werkelijk vrij, met geen andere dwang dan de blijde drang van liefde. God schiep ons niet als slaven. Vrijheid is de eigenlijke, de normale toestand van het schepsel.
3. We kunnen God niet dienen zonder vrijheid
Sommige dingen kunnen we doen zonder vrijheid. Het lichaam kan werken in een gevangenis, en met ketenen; maar de ziel moet vrij zijn om te dienen; vrij in al haar delen, zodat niets uit dwang is maar alles gewillig. Andere diensten kunnen op elke manier worden verricht – voor loon, of onder bedreiging; maar Gods dienst moet in alle delen vrij worden verricht. We moeten vrij zijn om te kunnen dienen. Het is niet dienen voor vrijheid, maar vrijheid om te dienen. Dit is Gods orde; en wie deze veronachtzaamt of omkeert, is een dienaar die de Meester niet kan goedkeuren – wiens dienst Hij verwerpt. Nee, het is helemaal geen dienen. Tot we vrij zijn, kunnen we niet dienen. Hij die niet vrij is kan geen enkele plicht juist vervullen, het is geen werkelijk werk voor God.
4. Christus roept ons tot vrijheid
Hij kwam om onze gevangenisdeuren te openen; om ons uit het huis van Egypte te leiden. Hij kwam om onze ketenen te verbreken en ons geheel vrij te maken. Hij heeft de zaak zo gesteld: (1.) de Zoon zal u vrijmaken (Johannes 8:36), wat impliceert dat de vrijheid rechtstreeks van Hem komt; (2.) de waarheid zal u vrijmaken (Johannes 8:32), wat ons leert dat Hij ons door de waarheid vrijheid geeft. Hij bevrijdt. Zijn waarheid bevrijdt. Zijn Geest bevrijdt. Met onze ketenen verbroken door Zijn aanraking; onze zielen die Zijn waarheid ontvangen; wijzelf vervuld met de geest van vrijheid, gaan we uit als bevrijde mensen om God te dienen. In de gebondenheid van onvergeven zonde, in de onrust van onzekerheid over onze relatie, kunnen we God niet dienen. Het is geen werkelijk dienen, of blij dienen, of liefdevol dienen, of aanvaardbaar dienen. We moeten worden vrijgelaten zodat we kunnen dienen.
Ben je vrijgemaakt? Wandel je in vrijheid? Heeft het Evangelie je vrede gebracht? Leert de Geest van aanneming je om Abba, Vader te zeggen? Je zegt dat je God probeert te dienen. Maar in welke geest? In liefde of vrees? In blijdschap of in angst? In licht of in duisternis?
“Laat Mijn volk gaan, zodat zij Mij kunnen dienen.” (Exodus 8:1)
Zo sprak God over Israël in Egypte, zo gebood Hij hun bevrijding. Het was een machtig woord, zoals “Laat er licht zijn!” De onwillige Farao werd gedwongen zijn greep los te laten. Het bevel was onweerstaanbaar.
God voegt Zijn reden toe voor het bevel en de stelligheid ervan: “zodat zij Mij kunnen dienen.” Hij hoefde geen reden te geven, toch doet Hij dat; Hij rechtvaardigt Zijn aanspraak op hen tegenover Farao. Gods gezag over mensen is oneindig redelijk. Hij maakt geen aanspraak waarbij ons geweten Hem niet rechtvaardigt. Hij heeft recht op ons; en geen andere aanspraak is hiermee in strijd. Jullie moeten Mij dienen, zegt Hij tegen ons; zij moeten Mij dienen, zegt Hij tegen hen die hen in slavernij hielden. De duur, kracht en schijnbare rechtvaardigheid van andere diensten tellen niet wanneer God Zijn aanspraken kenbaar maakt.
Zo spreekt Christus over Zijn gemeente, Zijn uitverkorenen; de Heilige Israëls over Zijn Israël. Hij spreekt tot Zijn vijanden en tot hun vijanden; tot hen die hen in slavernij houden, de Farao’s van de wereld, tot Satan: “Laat Mijn volk gaan, zodat zij Mij kunnen dienen.” Hij roept ons uit aardse gebondenheid tot hemelse vrijheid; uit de slavernij van Satan tot de vrijheid van Christus. We worden geroepen tot zowel goddelijke dienst als goddelijke vrijheid. Dit zijn de twee zaken; en ze zijn onafscheidelijk. Geen vrijheid om de vrijheid zelf, maar vrijheid om te dienen; geen dienst zonder vrijheid, maar dienst als gevolg van vrijheid. Vrijheid en dienen verbonden; niet het één zonder het ander, maar hand in hand. “Vrijheid is een edele zaak,” maar haar waarde ligt in de positie waarin ze ons plaatst om te dienen.
Wat ik hier vooral opmerk is de volgorde van deze twee zaken – eerst vrijheid, dan dienen, wat impliceert dat dienen onmogelijk is zonder vrijheid. Er kan Egyptisch dienen zijn – dienen wat de goden van Egypte tevreden stelt – zonder vrijheid, maar niet het dienen dat de God van Israël behaagt. Er kan eigengerechtig dienen zijn, mechanisch dienen, Farizees dienen, het dienen van de uiterlijke mens, zonder vrijheid, maar niet het blijde dienen van de ziel.
1. We zijn gebonden
Onze natuurlijke toestand is er één van gebondenheid. We worden geboren in Egypte, niet in Kanaän; geboren in een gevangenis; geboren met ketenen om onze ledematen; geboren als slaven. Onze wil is gebonden; onze vermogens zijn gebonden; onze genegenheden zijn gebonden; onze hele ziel is in gebondenheid. Geen enkel deel van ons kan vrij bewegen of handelen. Alles is dwangmatig. We handelen vanuit angst, of voor een beloning, of om vergeving te krijgen. We doen niets vrij of zuiver. En werk gedaan in ketenen is geen echt werk. Werk gedaan om vrijheid te kopen is geen aanvaardbaar werk.
2. We zijn gemaakt voor vrijheid
Israël was niet gemaakt voor Egypte, noch Egypte voor hem. Zo zijn wij niet geschapen voor gebondenheid en de gevangenis. God maakte de mens zowel oprecht als vrij. Zijn hele wezen – vermogens, genegenheden en wil – was vrij toen ze gemaakt werd, werkelijk vrij, met geen andere dwang dan de blijde drang van liefde. God schiep ons niet als slaven. Vrijheid is de eigenlijke, de normale toestand van het schepsel.
3. We kunnen God niet dienen zonder vrijheid
Sommige dingen kunnen we doen zonder vrijheid. Het lichaam kan werken in een gevangenis, en met ketenen; maar de ziel moet vrij zijn om te dienen; vrij in al haar delen, zodat niets uit dwang is maar alles gewillig. Andere diensten kunnen op elke manier worden verricht – voor loon, of onder bedreiging; maar Gods dienst moet in alle delen vrij worden verricht. We moeten vrij zijn om te kunnen dienen. Het is niet dienen voor vrijheid, maar vrijheid om te dienen. Dit is Gods orde; en wie deze veronachtzaamt of omkeert, is een dienaar die de Meester niet kan goedkeuren – wiens dienst Hij verwerpt. Nee, het is helemaal geen dienen. Tot we vrij zijn, kunnen we niet dienen. Hij die niet vrij is kan geen enkele plicht juist vervullen, het is geen werkelijk werk voor God.
4. Christus roept ons tot vrijheid
Hij kwam om onze gevangenisdeuren te openen; om ons uit het huis van Egypte te leiden. Hij kwam om onze ketenen te verbreken en ons geheel vrij te maken. Hij heeft de zaak zo gesteld: (1.) de Zoon zal u vrijmaken (Johannes 8:36), wat impliceert dat de vrijheid rechtstreeks van Hem komt; (2.) de waarheid zal u vrijmaken (Johannes 8:32), wat ons leert dat Hij ons door de waarheid vrijheid geeft. Hij bevrijdt. Zijn waarheid bevrijdt. Zijn Geest bevrijdt. Met onze ketenen verbroken door Zijn aanraking; onze zielen die Zijn waarheid ontvangen; wijzelf vervuld met de geest van vrijheid, gaan we uit als bevrijde mensen om God te dienen. In de gebondenheid van onvergeven zonde, in de onrust van onzekerheid over onze relatie, kunnen we God niet dienen. Het is geen werkelijk dienen, of blij dienen, of liefdevol dienen, of aanvaardbaar dienen. We moeten worden vrijgelaten zodat we kunnen dienen.
Ben je vrijgemaakt? Wandel je in vrijheid? Heeft het Evangelie je vrede gebracht? Leert de Geest van aanneming je om Abba, Vader te zeggen? Je zegt dat je God probeert te dienen. Maar in welke geest? In liefde of vrees? In blijdschap of in angst? In licht of in duisternis?
Horatius Bonar (1808-1889) was een prediker en dichter die verschillende boeken heeft geschreven om twijfelende zielen te leiden tot geloofszekerheid en prachtige liederen zoals “Ik hoorde Jezus’ zachte stem.” Deze reflecties zijn onderdeel van de serie “Licht en waarheid.”