De eerste twee hoofdstukken lieten ons de volmaaktheid van de schepping zien. Als een net voltooid beeldhouwwerk staat het daar. De beitel heeft zijn laatste slag gegeven. De beeldhouwer is tevreden; Hij noemt het zeer goed, en rust. Alles is prachtig. De aarde is als de hemel.

Maar nu begint de afdaling. De stappen gaan niet langer omhoog, maar omlaag. Het schepsel kan niet op zichzelf staan. Op het moment dat het aan zichzelf wordt overgelaten, wankelt het, valt het. Het moet met de Schepper verbonden zijn voordat het kan staan. En de val is de eerste stap naar deze eeuwigdurende vereniging, waardoor de schepping onfeilbaar zal worden.

1. De verleider

Van buiten de slang, van binnen de duivel; daarom wordt hij “de oude slang” genoemd; daarom zegt de Apostel, “zoals de slang met zijn sluwheid Eva verleid heeft,” en “opdat de satan op ons geen voordeel zou behalen.” Dit is de eerste demonische bezetenheid. Later lezen we dat de duivelen in de kudde voeren; dat Satan Judas binnenging; dat hij het hart van Ananias vulde. Om met de mens te spreken moet hij een vleselijke vorm gebruiken. Zo communiceert hij door middel van de slang met de mens.

2. De verzoeking

De verleider maakt gebruik van de toetsingsboom, en wijst ernaar als een teken van beperking en tirannie. Zijn doel is om Adam en Eva van God te scheiden; om het boze hart van ongeloof voort te brengen, dat hen zou doen afwijken van de levende God. Daartoe zaait hij twijfel over drie punten: (1.) Over Gods goedheid – in het verbieden van de boom. (2.) Zijn trouw – in het vervullen van Zijn dreigementen. (3.) Zijn waarachtigheid – in het misleiden van hen over de werkelijke aard van de boom. Nadat hij Eva heeft laten luisteren, leidt hij haar verder, en spreekt dan God regelrecht tegen. “U zult zeker niet sterven.”

3. Het lokaas

(1.) Negatief: U zult zeker niet sterven. (2.) Positief: dat u als God zult zijn, goed en kwaad kennend. Het eerste was om de vrees voor gevaar weg te nemen, het tweede om te verleiden. Kennis! Kennis zoals die van God! Intellectuele ambitie – dit is de eerste valstrik van de mens, en het zal zijn laatste zijn. Aanbidding van intellect en genie. Menselijke superioriteit in geest. Vooruitgang! Niet in de kennis van God Zelf (Satan durft dat niet te beloven); maar van goed en kwaad. Impliceert dit niet dat kwaad op zichzelf een vreemde aantrekkingskracht heeft?

Om kwaad te kennen zal de mens evenveel doen en durven als om goed te kennen. Kwaad is in zijn ogen een rijk van grenzeloze reikwijdte, tot wiens uiterste grenzen hij graag wil doordringen. Vandaar zijn liefde voor het “sensationele”. Het openen van het oog om verder te zien, of het nu in ruimte is of tijd, tot in het wezen van de dingen, is een onweerstaanbaar lokaas. Wat zal de mens niet doen om een breder gezichtsveld te verkrijgen?

4. Het succes

De verleider triomfeert. De vrouw, “het zwakkere vat”, geeft toe. Zij valt, en in haar val sleept zij haar man mee. Drie dingen halen haar over:

(1.) De boom is goed om ervan te eten. Waarom zou ze er dan niet van eten zoals van al de andere? Toch had zij hiervoor alleen Satans woord. Maar “de begeerte van het vlees” haalde haar over (2.) Hij is een lust voor het oog; hij zag er goed uit, en de begeerte van haar ogen haalt haar over. (3.) Hij maakt wijs; het is de boom der kennis. Zij wil wijs zijn, en zij wil niet op Gods tijd wachten, noch het op Gods manier ontvangen; ze wil het op haar eigen manier, of liever die van de duivel. Wijsheid is het lokaas van de duivel; wijsheid los van de alleen-wijze God – los van Hem die de wijsheid Gods is.

5. De schaamte

We kunnen zo niet gezien worden, dat is het eerste gevoel dat opkomt na de zonde; we mogen door niemand gezien worden, zelfs niet door elkaar; het zonlicht mag er niet op schijnen. Een bedekking of duisternis is hun enige toevlucht. Nu weten zij wat naaktheid is. Het gif van de verboden boom heeft zich door hen verspreid, en het besef van ongehoorzaamheid verduistert hun geweten; zij kennen nu voor het eerst het onderscheid tussen hun sierlijke en onsierlijke delen – het reine en onreine. Zij nemen het dichtbijzijnste en breedste blad, verhullen zich ermee. Hier is het simpelweg bedekking, later werd het ook versiering.

6. De vrees

Hoe zullen wij God aanzien, of hoe zal God ons aanzien? God daalt neer – zij vluchten, zo ver mogelijk weg, in de beschutting van de bomen. Hun vijgenbladeren waren meer voor henzelf, nu schuilen ze weg voor God. Zij durven Hem niet onder ogen te komen. Zij vrezen Zijn toorn. O dwaasheid! Je voor God verbergen! Toch heeft de mens dit altijd gedaan; je zonde in het duister doen of wanneer je alleen bent. De dingen doen die je niet in het licht of voor anderen zou doen, dat is wat ook hier gebeurt.

7. Het verhoor

God roept hen. Zij komen tevoorschijn en staan voor Zijn rechtbank. Hij ondervraagt hen, en brengt stap voor stap hun hele schuld aan het licht. Zij geven elkaar de schuld, zij geven God de schuld, zij geven de slang de schuld. Maar ze erkennen met tegenzin de daad. Armzalige excuses! Wat kan zonde verzachten? Wat zal God aanvaarden als verzachting? Schuldig op grond van de eigen bekentenis; dit is de uitspraak van God.

8. Het vonnis

Elk van de schuldige partijen ontvangt oordeel.

(1.) De slang. Als instrument wordt hij vervloekt, en als vertegenwoordiger van de oude slang. Er is hier meer dan de slang. In deze vloek over de slang openbaart God Zijn liefde voor het zondige geslacht, en vertelt Hij dat Hij in plaats van het slachtoffer te vervloeken, zoals Satan ongetwijfeld verwachtte, van plan is zijn partij tegen Satan te kiezen. Hij zal een verlosser opwekken, de Zoon van de vrouw, die, hoewel niet zonder wonden, de vijand van de mens zal vernietigen. De man met de vermorzelde hiel zal de kop van de slang vermorzelen.

(2.) De vrouw. Geen vloek, maar toch een tuchtiging, een herinnering aan haar zonde; als eerste zal ze in zonde onderworpen zijn, en hoewel zij door het baren van kinderen de bron van zegen zal zijn, zal juist dit in smart zijn, om haar aan haar zonde te herinneren.

(3.) De man. Geen vloek op hemzelf, maar op de aardbodem, voor hem. Vruchtbaarheid van het kwade is het vonnis van de grond; verdriet en dood, zwoegen en zweet is het vonnis van de mens. Toch zijn deze uiteindelijk aards. Zij scheiden niet van de liefde van God.

9. Het geloof van de mens

Adam noemt zijn vrouw naar de belofte; moeder van de levenden, niet van de doden, ja, de moeder van hem die de Levende is, de Opstanding en het Leven. Adam geloofde God, en werd gerechtvaardigd; hij aanvaardde Gods getuigenis met betrekking tot de komende Messias als de Levende, hoewel geboren uit haar die de dood had binnengebracht, en hij werd deelgenoot van het eeuwige leven.

10. Gods kleding voor de mens

Rokken van vellen; die van de geslachte offers, door God zelf voorzien, beter en duurzamer dan de vijgenbladeren; voorafschaduwingen van hemelse kleding, en voorteken van de bron waaruit die kleding zou komen – van de materialen waaruit die kleding zou worden samengesteld, namelijk het leven en de dood van het Lam Gods dat de zonde der wereld wegneemt. Dit was wat de HEERE bedoelde toen Hij zei: “Haal het beste gewaad tevoorschijn en trek het hem aan,” en wat Paulus bedoelde toen hij zei: “Bekleed u met de Heere Jezus Christus.”

Ja, de Zoon van God is gekomen om ons te kleden! Hij heeft de klederen voorzien, en Hij trekt ze ons aan. Ze zijn schoon en lieflijk; wit gewassen in Zijn eigen bloed; heerlijk als de zon. Hij vraagt ons ze aan te nemen; nee, Hij smeekt ons Hem toe te staan ze ons aan te trekken. “Koop van Mij witte kleren, opdat u bekleed bent en de schande van uw naaktheid niet openbaar wordt.” (Openbaring 3:18).

De eerste twee hoofdstukken lieten ons de volmaaktheid van de schepping zien. Als een net voltooid beeldhouwwerk staat het daar. De beitel heeft zijn laatste slag gegeven. De beeldhouwer is tevreden; Hij noemt het zeer goed, en rust. Alles is prachtig. De aarde is als de hemel.

Maar nu begint de afdaling. De stappen gaan niet langer omhoog, maar omlaag. Het schepsel kan niet op zichzelf staan. Op het moment dat het aan zichzelf wordt overgelaten, wankelt het, valt het. Het moet met de Schepper verbonden zijn voordat het kan staan. En de val is de eerste stap naar deze eeuwigdurende vereniging, waardoor de schepping onfeilbaar zal worden.

1. De verleider

Van buiten de slang, van binnen de duivel; daarom wordt hij “de oude slang” genoemd; daarom zegt de Apostel, “zoals de slang met zijn sluwheid Eva verleid heeft,” en “opdat de satan op ons geen voordeel zou behalen.” Dit is de eerste demonische bezetenheid. Later lezen we dat de duivelen in de kudde voeren; dat Satan Judas binnenging; dat hij het hart van Ananias vulde. Om met de mens te spreken moet hij een vleselijke vorm gebruiken. Zo communiceert hij door middel van de slang met de mens.

2. De verzoeking

De verleider maakt gebruik van de toetsingsboom, en wijst ernaar als een teken van beperking en tirannie. Zijn doel is om Adam en Eva van God te scheiden; om het boze hart van ongeloof voort te brengen, dat hen zou doen afwijken van de levende God. Daartoe zaait hij twijfel over drie punten: (1.) Over Gods goedheid – in het verbieden van de boom. (2.) Zijn trouw – in het vervullen van Zijn dreigementen. (3.) Zijn waarachtigheid – in het misleiden van hen over de werkelijke aard van de boom. Nadat hij Eva heeft laten luisteren, leidt hij haar verder, en spreekt dan God regelrecht tegen. “U zult zeker niet sterven.”

3. Het lokaas

(1.) Negatief: U zult zeker niet sterven. (2.) Positief: dat u als God zult zijn, goed en kwaad kennend. Het eerste was om de vrees voor gevaar weg te nemen, het tweede om te verleiden. Kennis! Kennis zoals die van God! Intellectuele ambitie – dit is de eerste valstrik van de mens, en het zal zijn laatste zijn. Aanbidding van intellect en genie. Menselijke superioriteit in geest. Vooruitgang! Niet in de kennis van God Zelf (Satan durft dat niet te beloven); maar van goed en kwaad. Impliceert dit niet dat kwaad op zichzelf een vreemde aantrekkingskracht heeft?

Om kwaad te kennen zal de mens evenveel doen en durven als om goed te kennen. Kwaad is in zijn ogen een rijk van grenzeloze reikwijdte, tot wiens uiterste grenzen hij graag wil doordringen. Vandaar zijn liefde voor het “sensationele”. Het openen van het oog om verder te zien, of het nu in ruimte is of tijd, tot in het wezen van de dingen, is een onweerstaanbaar lokaas. Wat zal de mens niet doen om een breder gezichtsveld te verkrijgen?

4. Het succes

De verleider triomfeert. De vrouw, “het zwakkere vat”, geeft toe. Zij valt, en in haar val sleept zij haar man mee. Drie dingen halen haar over:

(1.) De boom is goed om ervan te eten. Waarom zou ze er dan niet van eten zoals van al de andere? Toch had zij hiervoor alleen Satans woord. Maar “de begeerte van het vlees” haalde haar over (2.) Hij is een lust voor het oog; hij zag er goed uit, en de begeerte van haar ogen haalt haar over. (3.) Hij maakt wijs; het is de boom der kennis. Zij wil wijs zijn, en zij wil niet op Gods tijd wachten, noch het op Gods manier ontvangen; ze wil het op haar eigen manier, of liever die van de duivel. Wijsheid is het lokaas van de duivel; wijsheid los van de alleen-wijze God – los van Hem die de wijsheid Gods is.

5. De schaamte

We kunnen zo niet gezien worden, dat is het eerste gevoel dat opkomt na de zonde; we mogen door niemand gezien worden, zelfs niet door elkaar; het zonlicht mag er niet op schijnen. Een bedekking of duisternis is hun enige toevlucht. Nu weten zij wat naaktheid is. Het gif van de verboden boom heeft zich door hen verspreid, en het besef van ongehoorzaamheid verduistert hun geweten; zij kennen nu voor het eerst het onderscheid tussen hun sierlijke en onsierlijke delen – het reine en onreine. Zij nemen het dichtbijzijnste en breedste blad, verhullen zich ermee. Hier is het simpelweg bedekking, later werd het ook versiering.

6. De vrees

Hoe zullen wij God aanzien, of hoe zal God ons aanzien? God daalt neer – zij vluchten, zo ver mogelijk weg, in de beschutting van de bomen. Hun vijgenbladeren waren meer voor henzelf, nu schuilen ze weg voor God. Zij durven Hem niet onder ogen te komen. Zij vrezen Zijn toorn. O dwaasheid! Je voor God verbergen! Toch heeft de mens dit altijd gedaan; je zonde in het duister doen of wanneer je alleen bent. De dingen doen die je niet in het licht of voor anderen zou doen, dat is wat ook hier gebeurt.

7. Het verhoor

God roept hen. Zij komen tevoorschijn en staan voor Zijn rechtbank. Hij ondervraagt hen, en brengt stap voor stap hun hele schuld aan het licht. Zij geven elkaar de schuld, zij geven God de schuld, zij geven de slang de schuld. Maar ze erkennen met tegenzin de daad. Armzalige excuses! Wat kan zonde verzachten? Wat zal God aanvaarden als verzachting? Schuldig op grond van de eigen bekentenis; dit is de uitspraak van God.

8. Het vonnis

Elk van de schuldige partijen ontvangt oordeel.

(1.) De slang. Als instrument wordt hij vervloekt, en als vertegenwoordiger van de oude slang. Er is hier meer dan de slang. In deze vloek over de slang openbaart God Zijn liefde voor het zondige geslacht, en vertelt Hij dat Hij in plaats van het slachtoffer te vervloeken, zoals Satan ongetwijfeld verwachtte, van plan is zijn partij tegen Satan te kiezen. Hij zal een verlosser opwekken, de Zoon van de vrouw, die, hoewel niet zonder wonden, de vijand van de mens zal vernietigen. De man met de vermorzelde hiel zal de kop van de slang vermorzelen.

(2.) De vrouw. Geen vloek, maar toch een tuchtiging, een herinnering aan haar zonde; als eerste zal ze in zonde onderworpen zijn, en hoewel zij door het baren van kinderen de bron van zegen zal zijn, zal juist dit in smart zijn, om haar aan haar zonde te herinneren.

(3.) De man. Geen vloek op hemzelf, maar op de aardbodem, voor hem. Vruchtbaarheid van het kwade is het vonnis van de grond; verdriet en dood, zwoegen en zweet is het vonnis van de mens. Toch zijn deze uiteindelijk aards. Zij scheiden niet van de liefde van God.

9. Het geloof van de mens

Adam noemt zijn vrouw naar de belofte; moeder van de levenden, niet van de doden, ja, de moeder van hem die de Levende is, de Opstanding en het Leven. Adam geloofde God, en werd gerechtvaardigd; hij aanvaardde Gods getuigenis met betrekking tot de komende Messias als de Levende, hoewel geboren uit haar die de dood had binnengebracht, en hij werd deelgenoot van het eeuwige leven.

10. Gods kleding voor de mens

Rokken van vellen; die van de geslachte offers, door God zelf voorzien, beter en duurzamer dan de vijgenbladeren; voorafschaduwingen van hemelse kleding, en voorteken van de bron waaruit die kleding zou komen – van de materialen waaruit die kleding zou worden samengesteld, namelijk het leven en de dood van het Lam Gods dat de zonde der wereld wegneemt. Dit was wat de HEERE bedoelde toen Hij zei: “Haal het beste gewaad tevoorschijn en trek het hem aan,” en wat Paulus bedoelde toen hij zei: “Bekleed u met de Heere Jezus Christus.”

Ja, de Zoon van God is gekomen om ons te kleden! Hij heeft de klederen voorzien, en Hij trekt ze ons aan. Ze zijn schoon en lieflijk; wit gewassen in Zijn eigen bloed; heerlijk als de zon. Hij vraagt ons ze aan te nemen; nee, Hij smeekt ons Hem toe te staan ze ons aan te trekken. “Koop van Mij witte kleren, opdat u bekleed bent en de schande van uw naaktheid niet openbaar wordt.” (Openbaring 3:18).

Horatius Bonar (1808-1889) was een prediker en dichter die verschillende boeken heeft geschreven om twijfelende zielen te leiden tot geloofszekerheid en prachtige liederen zoals “Ik hoorde Jezus’ zachte stem.” Deze reflecties zijn onderdeel van de serie “Licht en waarheid.”