Maar Jona was afgedaald in het ruim van het schip, was gaan liggen en was in een diepe slaap gevallen. De kapitein kwam bij hem en zei tegen hem: Hoe kunt u zo diep in slaap zijn! Sta op, roep uw God aan! Misschien zal die God aan ons denken, zodat wij niet vergaan! (Jona 1:5—6)
Lees verder Ezechiël 33:1—11.
Maar Jona was afgedaald in het ruim van het schip, was gaan liggen en was in een diepe slaap gevallen. De kapitein kwam bij hem en zei tegen hem: Hoe kunt u zo diep in slaap zijn! Sta op, roep uw God aan! Misschien zal die God aan ons denken, zodat wij niet vergaan! (Jona 1:5—6)
Lees verder Ezechiël 33:1—11.
De mensen kunnen zo zorgeloos zijn over het verderf van de zielen van anderen. Als we in de straat iemand horen roepen, “Brand! brand!” dan trilt ons hart van spanning omdat er misschien een arm schepsel levend verbrand. Maar als we van de hel lezen en van de komende toorn, dan trilt ons hart maar zelden met medelijdende vrees.
Als we aan boord zijn van een schip en er klinkt een schrille kreet, “Man overboord!” wie trekt er dan zijn jas aan om op een stoel de inspanningen van anderen te bekijken? Maar in de kerk horen we van duizenden zondaren die wegzinken in de vloed van het verderf. We zien hoe mensen, die belijden dat ze Christen zijn, zich goed inpakken in hun eigen bescherming terwijl ze kalm toekijken hoe anderen het werk doen. We steken nog geen vinger uit om ze te helpen.
Als we morgen in de straten een vreselijke kreet horen, vreselijker dan een kreet bij brand, “Brood! Brood! Brood!” en we zagen een stervende vrouw die haar verzwakte kinderen omhoog hield, zouden we onze winkels dan niet leeghalen voor haar? Wie onder ons zou zijn vermogen niet gebruiken om de pijnlijke honger van deze arme uitgehongerde schepsels te stillen?
En toch, hier is een wereld vol mensen die vergaan omdat ze geen kennis hebben. Hier liggen ze voor onze deur en ze roepen om het brood van de hemel, en hoeveel zijn er niet die hun vermogen hebzuchtig voor zichzelf houden, die hun tijd besteden aan leegheid, die hun talenten gebruiken om zichzelf te verheerlijken en de wereld of het vlees in het middelpunt zetten!
O, als je eens een ziel in de hel zou zien wegzinken, dan zou dat zo’n vertoning zijn dat je dag en nacht zou werken, je leven te kort zou rekenen en je uren te weinig om de takken uit het vuur te trekken.
De mensen kunnen zo zorgeloos zijn over het verderf van de zielen van anderen. Als we in de straat iemand horen roepen, “Brand! brand!” dan trilt ons hart van spanning omdat er misschien een arm schepsel levend verbrand. Maar als we van de hel lezen en van de komende toorn, dan trilt ons hart maar zelden met medelijdende vrees.
Als we aan boord zijn van een schip en er klinkt een schrille kreet, “Man overboord!” wie trekt er dan zijn jas aan om op een stoel de inspanningen van anderen te bekijken? Maar in de kerk horen we van duizenden zondaren die wegzinken in de vloed van het verderf. We zien hoe mensen, die belijden dat ze Christen zijn, zich goed inpakken in hun eigen bescherming terwijl ze kalm toekijken hoe anderen het werk doen. We steken nog geen vinger uit om ze te helpen.
Als we morgen in de straten een vreselijke kreet horen, vreselijker dan een kreet bij brand, “Brood! Brood! Brood!” en we zagen een stervende vrouw die haar verzwakte kinderen omhoog hield, zouden we onze winkels dan niet leeghalen voor haar? Wie onder ons zou zijn vermogen niet gebruiken om de pijnlijke honger van deze arme uitgehongerde schepsels te stillen?
En toch, hier is een wereld vol mensen die vergaan omdat ze geen kennis hebben. Hier liggen ze voor onze deur en ze roepen om het brood van de hemel, en hoeveel zijn er niet die hun vermogen hebzuchtig voor zichzelf houden, die hun tijd besteden aan leegheid, die hun talenten gebruiken om zichzelf te verheerlijken en de wereld of het vlees in het middelpunt zetten!
O, als je eens een ziel in de hel zou zien wegzinken, dan zou dat zo’n vertoning zijn dat je dag en nacht zou werken, je leven te kort zou rekenen en je uren te weinig om de takken uit het vuur te trekken.
Ter overdenking
Wat is het verschrikkelijk als we iemand in zijn zonde laten sterven. Wat is het geweldig om ze te helpen om de Heere Jezus te vinden (Jacobus 5:20; Judas 23).
Preek 469, 14 september 1862
Beschikbaar gesteld door Day One
Ter overdenking
Wat is het verschrikkelijk als we iemand in zijn zonde laten sterven. Wat is het geweldig om ze te helpen om de Heere Jezus te vinden (Jacobus 5:20; Judas 23).
Preek 469, 14 september 1862
Beschikbaar gesteld door Day One