Wat zal ik de HEERE vergelden voor al Zijn weldaden, die Hij mij bewees? Ik zal de beker van het heil heffen en de Naam van de HEERE aanroepen. Mijn geloften zal ik aan de HEERE nakomen, nu, in de tegenwoordigheid van al Zijn volk. (Psalm 116:12-14)


Wat zal ik de HEERE vergelden voor al Zijn weldaden, die Hij mij bewees? Ik zal de beker van het heil heffen en de Naam van de HEERE aanroepen. Mijn geloften zal ik aan de HEERE nakomen, nu, in de tegenwoordigheid van al Zijn volk. (Psalm 116:12-14)


Wat het betalen van geloften weerhoudt van de gevaren om behandelt te worden als een schuldbetaling is dat de “betaling” in werkelijkheid geen gewone betaling is maar een andere daad van ontvangen die de voortdurende genade van God grootmaakt. Het maakt niet onze vindingrijkheid groot. Dit zien we in Psalm 116:12-14.

Het antwoord van de psalmist op zijn eigen vraag: “Wat zal ik de HEERE vergelden voor al Zijn weldaden?” is, in wezen, dat hij door zal gaan met ontvangen van de Heere zodat de onuitputtelijke goedheid van de Heere grootgemaakt zal worden.

Eerst, het heffen van de beker van het heil betekent dat het bevredigende heil van God in de hand genomen wordt, gedronken wordt en er meer verwacht wordt. Dit is waarom ik zeg dat deze “schuldbetaling” in deze context geen gewone betaling is. Het is een daad van ontvangen.

Als tweede is dit ook de betekenis van de volgende zin. “Ik zal… de Naam van de HEERE aanroepen.” Wat zal ik God vergelden omdat Hij genadig mijn roep gehoord heeft? Het antwoord: Ik zal Hem weer aanroepen. Ik zal de God de lof en de eer betalen dat Hij mij nooit nodig heeft maar dat Hij toch altijd overstroomt van weldaden wanneer ik in nood ben (wat ik altijd ben).

Dan zegt de psalmist in de derde plaats: “Mijn geloften zal ik aan de HEERE nakomen.” Maar hoe zullen die betaald worden? Zij zullen betaald worden door de beker van het heil te heffen en de Heere aan te roepen. Dat wil zeggen, zij zullen betaalt worden door het geloof in toekomstige genade.

Wat het betalen van geloften weerhoudt van de gevaren om behandelt te worden als een schuldbetaling is dat de “betaling” in werkelijkheid geen gewone betaling is maar een andere daad van ontvangen die de voortdurende genade van God grootmaakt. Het maakt niet onze vindingrijkheid groot. Dit zien we in Psalm 116:12-14.

Het antwoord van de psalmist op zijn eigen vraag: “Wat zal ik de HEERE vergelden voor al Zijn weldaden?” is, in wezen, dat hij door zal gaan met ontvangen van de Heere zodat de onuitputtelijke goedheid van de Heere grootgemaakt zal worden.

Eerst, het heffen van de beker van het heil betekent dat het bevredigende heil van God in de hand genomen wordt, gedronken wordt en er meer verwacht wordt. Dit is waarom ik zeg dat deze “schuldbetaling” in deze context geen gewone betaling is. Het is een daad van ontvangen.

Als tweede is dit ook de betekenis van de volgende zin. “Ik zal… de Naam van de HEERE aanroepen.” Wat zal ik God vergelden omdat Hij genadig mijn roep gehoord heeft? Het antwoord: Ik zal Hem weer aanroepen. Ik zal de God de lof en de eer betalen dat Hij mij nooit nodig heeft maar dat Hij toch altijd overstroomt van weldaden wanneer ik in nood ben (wat ik altijd ben).

Dan zegt de psalmist in de derde plaats: “Mijn geloften zal ik aan de HEERE nakomen.” Maar hoe zullen die betaald worden? Zij zullen betaald worden door de beker van het heil te heffen en de Heere aan te roepen. Dat wil zeggen, zij zullen betaalt worden door het geloof in toekomstige genade.

Beschikbaar gesteld door DesiringGod.org


Beschikbaar gesteld door DesiringGod.org